Artikel
1
1
Deze wet verstaat onder belastingen: belastingen, premies en andere heffingen die worden geheven en ingevorderd door de rijksbelastingdienst met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990.
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Deze wet verstaat onder belastingen: belastingen, premies en andere heffingen die worden geheven en ingevorderd door de rijksbelastingdienst met toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990.
De heffing en de invordering van belastingen met betrekking tot tijdvakken die aanvangen onderscheidenlijk tijdstippen die zijn gelegen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 vinden nog plaats in guldens.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke belastingen in afwijking in zoverre van artikel 2 de heffing en de invordering reeds geheel of gedeeltelijk kunnen plaatsvinden in euro's.
Het vaststellen van belastingaanslagen alsmede het nemen van beschikkingen met betrekking tot tijdvakken die eindigen onderscheidenlijk tijdstippen die zijn gelegen voor 1 januari 1999, vindt na 31 december 2001 plaats in euro's.
In afwijking in zoverre van artikel 2 vindt het vaststellen van belastingaanslagen alsmede het nemen van beschikkingen met betrekking tot tijdvakken die aanvangen onderscheidenlijk tijdstippen die zijn gelegen in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001, na 31 december 2001 plaats in euro's.
Bij de omrekening van bedragen in guldens onderscheidenlijk euro's met toepassing van de artikelen 4 en 5 van verordening nr. 1103/97 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 juni 1997 over enkele bepalingen betreffende de invoering van de euro (PbEG L 162), worden de bedragen rekenkundig afgerond met inachtneming van het aantal decimalen waarin het oorspronkelijke bedrag is gesteld.
Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat bedragen in guldens die worden afgeleid van andere bedragen of die het resultaat zijn van een rekenkundige bewerking van andere bedragen, worden omgerekend in euro's door dezelfde afleiding of rekenkundige bewerking toe te passen met behulp van de in euro's omgerekende andere bedragen.
De rechtsgeldigheid van een belastingaanslag of een beschikking wordt niet aangetast door de vermelding van het bedrag in guldens of in euro's.
Wijzigt de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Wijzigt de Wet op de omzetbelasting 1968.
Wijzigt de Invorderingswet 1990.
Wijzigt de Wet op de accijns.
Wijzigt de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992.
Wijzigt de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994.
Wijzigt de Wet belasting zware motorrijtuigen.
Voor de heffing van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting behoeft met betrekking tot een schuldvordering luidende in een geldeenheid van een van de andere lid-staten die deelnemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, welke vordering niet verband houdt met een in die andere geldeenheid luidende schuld, een koerswinst die als gevolg van de invoering van de euro ontstaat, in afwijking in zoverre van artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij de bepaling van de winst pas in aanmerking te worden genomen naar de mate van de ter zake van de schuldvordering te ontvangen aflossingen.
Voor de heffing van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting behoeft met betrekking tot een schuld luidende in een geldeenheid van een van de andere lid-staten die deelnemen aan de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, welke schuld niet verband houdt met een in die andere geldeenheid luidende schuldvordering, een koerswinst die als gevolg van de invoering van de euro ontstaat, in afwijking in zoverre van artikel 3.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij de bepaling van de winst pas in aanmerking te worden genomen naar de mate van de ter zake van de schuld te betalen aflossingen.
Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen van f 180,10 en f 531 in artikel 25a van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 worden verhoogd voorzover zij leiden tot tarieven die lager zijn dan de tegenwaarde in guldens van de minimumtarieven, genoemd in richtlijn nr. 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993 betreffende de toepassing door de Lid-Staten van de belastingen op sommige voor het goederenvervoer over de weg gebruikte voertuigen en van de voor het gebruik van sommige infrastructuurvoorzieningen geheven tolgelden en gebruiksrechten (PbEG L 279).
Bij ministeriële regeling kunnen de bedragen, genoemd in artikel 10 en artikel 14, vierde lid, van de Wet belasting zware motorrijtuigen worden aangepast in overeenstemming met de uitkomsten van het overleg over de toepassing van artikel 8, zevende lid, van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens (Trb. 1994, 69) tussen de bij dat verdrag aangesloten landen.
Voor de toepassing van artikel 30f, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 29 van de Invorderingswet 1990 wordt de depositorente van de Europese Centrale Bank die geldt op de eerste werkdag van de tweede kalendermaand voorafgaande aan een kalenderkwartaal in de periode van 1 april 1999 tot en met 31 december 2001 verminderd – doch niet verder dan tot nihil – of vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgesteld aantal procentpunten indien de op 4 januari 1999 geldende depositorente hoger onderscheidenlijk lager is dan het op 31 december 1998 geldende promessedisconto van De Nederlandsche Bank N.V.
Het in het eerste lid bedoelde aantal procentpunten waarmee de depositorente wordt verminderd of vermeerderd is gelijk aan het verschil in percentage tussen de op 4 januari 1999 geldende depositorente en het op 31 december 1998 geldende promessedisconto van De Nederlandsche Bank N.V.
Voor de toepassing van artikel 60, tweede lid, van de Wet op de accijns en artikel 17, zevende lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt de depositorente van de Europese Centrale Bank in de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2001 verminderd – doch niet verder dan tot nihil – of vermeerderd met een bij ministeriële regeling vastgesteld aantal procentpunten indien de op 4 januari 1999 geldende depositorente hoger onderscheidenlijk lager is dan de op 31 december 1998 geldende voorschotrente van De Nederlandsche Bank N.V.
Het in het derde lid bedoelde aantal procentpunten waarmee de depositorente wordt verminderd of vermeerderd is gelijk aan het verschil in percentage tussen de op 4 januari 1999 geldende depositorente en de op 31 december 1998 geldende voorschotrente van De Nederlandsche Bank N.V.
Voor de toepassing van artikel 60, tweede lid, van de Wet op de accijns en artikel 17, zevende lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 wordt het over januari 1999 te vergoeden rentebedrag in afwijking in zoverre van artikel 60, derde lid, van de Wet op de accijns en artikel 17, achtste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 berekend naar de rente die geldt op 4 januari 1999.
Ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet kunnen bij ministeriële regeling nadere, zo nodig afwijkende, regels worden gesteld.
Uiterlijk binnen drie maanden na het tijdstip waarop de krachtens het eerste lid vastgestelde ministeriële regeling in werking treedt, wordt een voorstel van wet tot goedkeuring van die regeling aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de kamers der Staten-Generaal besluit tot het niet aannemen van het voorstel, wordt die regeling onverwijld ingetrokken.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1999, met uitzondering van de artikelen 7 en 9, die in werking treden met ingang van 1 april 1999 alsmede artikel 14, dat in werking treedt met ingang van 31 december 1998.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.