Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken

De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Besluiten:

HOOFDSTUK

I

ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling

1

Algemeen

Paragraaf

1

Begripsomschrijving; reikwijdte

Artikel

1.1.1

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a.
activiteitensubsidie:

subsidie ten behoeve van activiteiten, gericht op vooraf omschreven doelstellingen en resultaten;

b.
instellingssubsidie:

subsidie ten behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling;

c.
ontwikkelingslanden:

landen, vermeld in deel I, Developing Countries and Territories, van de in het kader van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) door het Development Assistence Committee (DAC) meest recent vastgestelde List of Aid Recipients;

Artikel

1.1.2

Subsidie op grond van deze regeling kan worden verstrekt voor de activiteiten, genoemd in hoofdstuk II.

Artikel

1.1.3

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de verstrekking van subsidies door de minister, voor zover krachtens artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet niet anders is bepaald.

Paragraaf

2

Subsidieontvangers

Artikel

1.1.4

Subsidie wordt slechts verleend aan rechtspersonen waarvan de statutaire doelstelling past binnen het doel van de subsidieverlening, die:

  • a.

    in staat zijn tot een adequaat financieel beheer en

  • b.

    door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd, een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten kunnen waarborgen.

Artikel

1.1.5

Subsidie kan in afwijking van Artikel 1.1.4 worden verleend aan natuurlijke personen die voldoen aan Artikel 1.1.4, onder a en b, indien dit met het oog op de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend in het bijzonder aangewezen moet worden geacht.

Paragraaf

3

Beleidsvoornemens;subsidieplafond; verdeling

Artikel

1.1.6

Artikel

1.1.7

Paragraaf

4

Beoordeling

Artikel

1.1.8

Artikel

1.1.9

Subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag wordt ingediend na aanvang van de activiteiten.

Artikel

1.1.10

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    verlening niet verenigbaar is met het beleid van de minister ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer tussen de minister en de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van zijn beleidsvoornemens op grond van Artikel 1.1.6, eerste lid, of uit andere geschikte vormen van bekendmaking of mededeling,

  • b.

    het volkenrecht of andere internationale verplichtingen voor het Koninkrijk zich verzetten tegen verlening van de subsidie of

  • c.

    de beschikbare middelen zijn uitgeput.

Artikel

1.1.11

Subsidie wordt slechts verleend indien de aanvrager aannemelijk maakt dat de hem ten dienste staande financiële middelen, met inbegrip van de subsidie, voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

Paragraaf

5

Subsidieverleningstijdvak; begrotingsvoorbehoud

Artikel

1.1.12

Subsidie wordt verleend voor een bij de subsidieverlening vast te stellen tijdvak, maar niet langer dan voor de duur van de activiteiten. De minister kan op aanvraag van de subsidieontvanger het subsidieverleningstijdvak verlengen, zonder aanpassing van het subsidiebedrag, indien de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend niet binnen het oorspronkelijke tijdvak konden worden voltooid.

Paragraaf

6

Subsidiabele kosten

Artikel

1.1.14

Artikel

1.1.15

Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de kosten van de activiteiten, bedoeld in Artikel 1.1.14, eerste lid, op normatieve grondslag worden vastgesteld op voet van de gerealiseerde resultaten van de activiteiten of op andere bij de subsidieverlening bepaalde grondslag en dat in het subsidiebedrag een genormeerde vergoeding voor de personele en materiële kosten van de subsidieontvanger is begrepen.

Paragraaf

7

Vaststelling; voorschotten

Artikel

1.1.16

Subsidieverlening gaat vooraf aan subsidievaststelling.

Artikel

1.1.17

De minister kan aan de hand van een door de aanvrager verstrekte liquiditeitsprognose met betrekking tot de te subsidiëren activiteiten voorafgaand aan de subsidievaststelling voorschotten verlenen tot ten hoogste een bij de subsidieverlening vast te stellen bedrag.

Artikel

1.1.18

De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling. De minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste dertien weken.

Paragraaf

8

Verplichtingen voor de subsidieontvanger

Artikel

1.1.19

Artikel

1.1.20

Artikel

1.1.21

Artikel

1.1.22

In de beschikking tot subsidieverlening kunnen ten aanzien van goederen die met de subsidie worden aangeschaft voorschriften worden gegeven omtrent gebruik en bestemming daarvan na afloop van het subsidieverleningstijdvak of na uitvoering van de activiteiten waarvoor de goederen zijn verworven. De minister kan daarbij bepalen dat de goederen om niet of tegen een door hem te bepalen vergoeding worden overgedragen aan hem of aan door hem aan te wijzen derden.

Artikel

1.1.23

In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald dat de minister vrijelijk en om niet gebruik kan maken van alle voortbrengselen waarop auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten kunnen gelden, die geheel of gedeeltelijk met de subsidie worden vervaardigd.

Artikel

1.1.24

De subsidieontvanger maakt bij publicaties inzake gesubsidieerde activiteiten en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van de activiteiten zijn betrokken melding van de omstandigheid dat de activiteiten geheel of gedeeltelijk bekostigd zijn uit een subsidie verleend door de minister, tenzij de aard van de activiteiten, de hoedanigheid van de ontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich daartegen verzetten.

Afdeling

2

Activiteitensubsidies

Artikel

1.2.1

Artikel

1.2.2

Het activiteitenplan omvat een overzicht van activiteiten, naar aard, omvang, fasering en onderling verband, in relatie tot de daarmee beoogde doelstellingen en resultaten en verwachte effecten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak. Doelstellingen, resultaten en effecten worden waar mogelijk uitgedrukt in meetbare grootheden. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat het activiteitenplan vergezeld van een globaal overzicht van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten en verwachte effecten voor de resterende periode van het subsidieverleningstijdvak.

Artikel

1.2.3

De begroting geeft inzicht in de inkomsten, daaronder begrepen bijdragen van derden en uitgaven gerelateerd aan de voorgenomen activiteiten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak en is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat de begroting vergezeld van een financiële raming voor de daaropvolgende periode.

Artikel

1.2.4

Artikel

1.2.5

Artikel

1.2.6

Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan een kalenderjaar uitstrekken kan bij de subsidieverlening worden bepaald dat de vaststelling van de subsidie plaats vindt per kalenderjaar.

Artikel

1.2.7

De aanvraag tot vaststelling van een activiteitensubsidie geschiedt binnen zes maanden na afloop van het subsidieverleningstijdvak dan wel na afloop van de activiteiten dan wel, indien toepassing is gegeven aan Artikel 1.2.6, telkens binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar.

Artikel

1.2.8

Artikel

1.2.9

Voorschotten die blijkens de vaststelling te veel betaald zijn, worden onverwijld aan de minister terugbetaald.

Afdeling

3

Instellingssubsidies

Artikel

1.3.1

Artikel

1.3.2

Artikel

1.3.3

Wijzigingen van activiteitenplan en begroting worden vooraf schriftelijk aan de minister ter goedkeuring voorgelegd. Indien binnen acht weken na indiening van het verzoek om goedkeuring de minister niet van bedenkingen heeft blijk gegeven, is het verzoek goedgekeurd.

Artikel

1.3.4

Voor de beschikbaarstelling van goederen aan derden of het verrichten van diensten voor derden brengt de subsidieontvanger een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is. Deze verplichting geldt niet ten aanzien van derden die tot de doelgroep van de subsidie behoren.

Artikel

1.3.6

Afdeling

4

Subsidies lager dan € 25.000

Artikel

1.4.1

Artikel

1.4.3

De subsidie wordt binnen zes weken na vaststelling in één termijn dan wel in een bij de subsidievaststelling te bepalen aantal termijnen betaald, doch niet eerder dan na aanvang van het subsidietijdvak.

Artikel

1.4.4

De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de activiteiten of na afloop van het subsidieverleningstijdvak bij de minister een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording in.

HOOFDSTUK

II

ACTIVITEITEN

Afdeling

1

Mensenrechten; maatschappelijke transformatie; vrede en veiligheid, internationale rechtsorde, multilaterale samenwerking, bilaterale betrekkingen

Paragraaf

1

Mensenrechten

Artikel

2.1.1

De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de naleving van mensenrechten, vooral in landen waar de meest elementaire burgerrechten en politieke rechten worden geschonden, door ondersteuning van slachtoffers van schending van mensenrechten of door het bevorderen van respect voor mensenrechten, voor zover subsidiëring op grond van het overigens krachtens artikel 3 van de Kaderwet bepaalde niet mogelijk is.

Artikel

2.1.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling genoemd in Artikel 2.1.1, onder b, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    versterking van nationale en regionale bestuursstructuren en bestuurscapaciteit en verbetering van de kwaliteit van bestuur,

  • b.

    versterking van controlemechanismen van de bevolking op het bestuur alsmede de participatie van verschillende maatschappelijke geledingen in bestuur, onder meer door het versterken van de institutionele capaciteit van zowel de particuliere sector als de samenleving als geheel,

  • c.

    constitutionele ontwikkeling en verbetering van wetgeving en rechtshandhaving dan wel het tot stand brengen daarvan,

  • d.

    nationale verzoening en het consolideren van een vredescultuur en overige daarmee verband houdende activiteiten of

  • e.

    vrije en eerlijke verkiezingen.

Paragraaf

2

Maatschappelijke transformatie

Artikel

2.1.3

De minister kan met het oog op de bevordering van het transitieproces in Midden- en Oost-Europa subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    vestiging en versterking van pluriforme, democratische rechtsstaten,

  • b.

    de opbouw van een maatschappelijke middenveld of ’civil society’,

  • c.

    het proces van toetreding tot de Europese Unie of

  • d.

    de versterking van centrale overheden.

Artikel

2.1.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.1.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    de mondigheid en organisatiegraad van burgers, de pluriformiteit van maatschappelijke organisaties, de mogelijkheden tot betrokkenheid van burgers bij de inrichting van hun maatschappij en het particulier initiatief,

  • b.

    het functioneren van de rechtsstaat, de kwaliteit van wetgeving, rechtshandhaving en rechtspraak en de rechtsbescherming van burgers,

  • c.

    het democratisch gehalte en verbetering van het functioneren van overheden, de transparantie van overheidsoptreden en de toegankelijkheid van de overheid voor burgers,

  • d.

    het toerusten van centrale en decentrale overheden voor hun rol in toetreding tot de Europese Unie en de bevordering van de aanpassingen die daartoe nodig zijn,

  • e.

    de structuur, capaciteit, kwaliteit en bestuurskracht van centrale overheden of

  • f.

    kennisoverdracht, het financieel ondersteunen van studerenden en de ontwikkeling en uitvoering van opleidingen, cursussen, trainingen en stages.

Paragraaf

3

Vrede en veiligheid, internationale rechtsorde, multilaterale samenwerking, bilaterale betrekkingen, overige activiteiten

Artikel

2.1.5

De minister kan subsidie verstrekken voor activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van mensenrechten, democratisering, goed bestuur, vrede en veiligheid, het milieu, de internationale rechtsorde, internationale juridische en justitiële samenwerking, de bevordering van de multilaterale samenwerking of de verbetering van bilaterale betrekkingen, voor zover subsidiëring op grond van het overigens krachtens artikel 3 van de Kaderwet bepaalde niet mogelijk is.

Afdeling

2

Vervallen.

Artikel

2.2.1

Vervallen

Artikel

2.2.2

Vervallen

Afdeling

3

Thematische medefinanciering

Paragraaf

1

Doelstelling

Artikel

2.3.1

Paragraaf

2

Organisaties

Artikel

2.3.2

Paragraaf

3

Thema's

Artikel

2.3.3

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema economische ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan een duurzame economische ontwikkeling, daaronder begrepen maatschappelijk verantwoord ondernemen en versterking van de positie van ontwikkelingslanden in het wereldhandelsverkeer.

Artikel

2.3.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema menselijke ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan verbetering van de beschikbaarheid van en de toegang tot voorzieningen op het terrein van de primaire levensbehoeften als:

  • a.

    basisgezondheidszorg,

  • b.

    zorg voor reproductieve en seksuele gezondheid, daaronder begrepen preventie en bestrijding van seksueel overdraagbare ziekten,

  • c.

    bestrijding en preventie van gezondheidsproblemen die samenhangen met armoede,

  • d.

    voeding,

  • e.

    drinkwater en sanitatie, alsmede activiteiten gericht op vermindering van de verspreiding van HIV en AIDS en beperking van de nadelige individuele en maatschappelijke gevolgen daarvan.

  • f.

    deelname aan sport of

  • g.

    versterking van de positie van kinderen en jongeren.

Artikel

2.3.5

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema sociaal-culturele ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    de bevordering van de beschikbaarheid en toegang tot het basic education,

  • b.

    de deelname aan culturele activiteiten als middel tot maatschappelijke ontwikkeling,

  • c.

    de bevordering van communicatieprocessen met het oog op vergroting van de maatschappelijke participatie van burgers.

Artikel

2.3.6

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema politieke ontwikkeling activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    de bevordering van de naleving van mensenrechten of

  • b.

    de bevordering van een open en voor verantwoording vatbare wijze van bestuur, vestiging of versterking van de rechtsstaat en bevordering van democratiseringsprocessen.

Artikel

2.3.7

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema vrede en veiligheid activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan

  • a.

    conflictpreventie, -beheersing en -beslechting,

  • b.

    vredesopbouw,

  • c.

    ontmijning of

  • d.

    rehabilitatie ofwel wederopbouw na conflict.

Artikel

2.3.8

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema milieu activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van een ecologisch duurzame ontwikkeling en biodiversiteit. De activiteiten kunnen betrekking hebben op:

  • a.

    sectoroverschrijdende milieuthema's op het gebied van de sociaal-economische ontwikkeling,

  • b.

    integraal waterbeheer,

  • c.

    milieutoetsing en daaraan verwante activiteiten,

  • d.

    duurzaam beheer en gebruik van biodiversiteit en bossen,

  • e.

    woestijnbestrijding,

  • f.

    klimaatbeleid,

  • g.

    duurzame energievoorziening,

  • h.

    stedelijk milieu,

  • i.

    technologische vernieuwing of

  • j.

    overige thema's die van betekenis zijn voor de bevordering van een ecologisch duurzame ontwikkeling en biodiversiteit in dan wel in samenwerking met ontwikkelingslanden.

Artikel

2.3.9

Met het oog op en binnen het raam van de doelstelling, genoemd in artikel 2.3.1, omvat het thema gender activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    bevordering van een integrale, systematische en duurzame inbedding en doorwerking van het genderaspect in beleid en uitvoering ten aanzien van de thema's, genoemd in artikel 2.3.1, derde lid, onderdelen a tot en met f, of

  • b.

    ondersteuning van de vrouwenbeweging in ontwikkelingslanden.

Paragraaf

4

Procedurele bepalingen; aanvraag

Artikel

2.3.10

Artikel

2.3.11

In de aanvraag zet de organisatie, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, uiteen op welke wijze zij voldoet aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 2.3.1. De aanvraag omvat daartoe een uiteenzetting over de organisatie en over de door haar voorgenomen werkzaamheden.

Artikel

2.3.12

In de uiteenzetting over de organisatie besteedt de aanvrager aandacht aan:

  • a.

    de geschiedenis, missie en werkwijze van de organisatie,

  • b.

    de gehanteerde interventiestrategieën,

  • c.

    de aard en omvang van de relaties met derden en het in dit opzicht door de organisatie gevoerde beleid,

  • d.

    de wijze waarop de invloed van derden gestalte krijgt en de mate waarin sprake is van wederkerigheid en van aanpassingen in beleid en programma over en weer,

  • e.

    de wijze waarop de organisatie bijdraagt aan vergroting van het draagvlak bij derden voor haar activiteiten en de bereikte effecten,

  • f.

    de organisatievorm en formele kaders die voor het functioneren van de organisatie relevant zijn,

  • g.

    de wijze waarop de organisatie een doelmatige en doelgerichte inzet van haar middelen waarborgt,

  • h.

    de wijze waarop de organisatie gestalte geeft aan de bewaking van voortgang en kwaliteit van beleid en programma's van de organisatie en

  • i.

    het door de organisatie gevoerde financieel beheer.

Artikel

2.3.13

In de uiteenzetting over de voorgenomen werkzaamheden komen aan de orde:

  • a.

    het belang van de subsidie voor het verwezenlijken van de missie van de organisatie en voor haar continuïteit,

  • b.

    de relatie tussen de aanvraag en de doelstellingen van de subsidie als omschreven in deze afdeling en in de op grond van artikel 1.1.6 door de minister geformuleerde beleidsvoornemens,

  • c.

    het verband tussen doelen, middelen en resultaten,

  • d.

    de begrote inkomsten en uitgaven over het gehele subsidietijdvak, voorzien van een toelichting waarin mede aandacht wordt besteed aan de geprognotiseerde bijdragen van derden,

  • e.

    de mate waarin en de wijze waarop de voorgenomen werkzaamheden een duurzame uitwerking zullen hebben, mede aan de hand van een uiteenzetting over benutting en opbouw van lokale capaciteit, over coördinatie met en effecten op door anderen verzorgde werkzaamheden,

  • f.

    de kritische factoren voor het behalen van de beoogde resultaten en beperking van de onderkende risico's,

  • g.

    de gevolgen van het geheel of gedeeltelijk uitblijven van de begrote bijdragen van derden en

  • h.

    de voornemens ten aanzien van het uitbrengen van specifieke rapportages, in het licht van de door de organisatie geformuleerde doelstellingen.

Paragraaf

5

Bijzondere bepalingen

Artikel

2.3.14

Afdeling

4

Onderwijs, onderzoek; regionale prioriteiten

Paragraaf

1

Vervallen

Artikel

2.4.1

Vervallen

Artikel

2.4.2

Vervallen

Artikel

2.4.3

Vervallen

Artikel

2.4.4

Vervallen

Artikel

2.4.5

Vervallen

Paragraaf

2

Internationaal onderwijs en -onderzoek

Artikel

2.4.6

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de uitvoering van internationaal onderwijs en - onderzoek dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het gebied van de ontwikkelingssamenwerking.

Paragraaf

3

Onderzoek

Artikel

2.4.7

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan een versterking van onderzoekscapaciteit in ontwikkelingslanden, bevordering van vraaggericht onderzoek, verbetering van de relatie tussen onderzoek en beleid of stimulering van samenwerking tussen onderzoekers in Nederland en in ontwikkelingslanden.

Artikel

2.4.8

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.4.7, komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    meerjarig, multidisciplinair, locatiespecifiek onderzoek,

  • b.

    meerjarig, multidisciplinair, bilateraal onderzoek gebaseerd op samenwerking tussen onderzoekers in Nederland en in ontwikkelingslanden en

  • c.

    thematisch onderzoek, zoals op het terrein van landbouw, gezondheid, internationale economie, technologie, kleinbedrijf, conflict, geschiedenis en cultuur.

Paragraaf

4

Vervallen

Artikel

2.4.9

Vervallen

Artikel

2.4.10

Vervallen

Paragraaf

5

Hoger onderwijs

Artikel

2.4.11

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die in ontwikkelingslanden strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs,

  • b.

    institutionele versterking van instellingen voor hoger onderwijs of

  • c.

    het vergroten van de capaciteit en de kwaliteit van menselijke hulpbronnen.

Artikel

2.4.12

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.4.11, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    samenwerking tussen Nederlandse onderwijsinstellingen en onderwijsinstellingen in ontwikkelingslanden,

  • b.

    financiële ondersteuning van studerenden in of afkomstig uit ontwikkelingslanden of

  • c.

    kennisoverdracht, zoals het ontwikkelen en uitvoeren van cursussen, trainingen en stages.

Paragraaf

6

Vervallen

Artikel

2.4.13

Vervallen

Artikel

2.4.14

Vervallen

Artikel

2.4.15

Vervallen

Paragraaf

7

Regionale prioriteiten

Artikel

2.4.16

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de sociale en politieke banden en de economische samenwerking tussen Nederland en landen die uit oogpunt van het beleid inzake de internationale betrekkingen specifieke aandacht behoeven.

Artikel

2.4.17

Vervallen

Afdeling

5

Internationale culturele betrekkingen

Artikel

2.5.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van de internationale betrekkingen op cultureel gebied.

Artikel

2.5.2

Afdeling

6

Bijzondere financieringsprogramma’s

Paragraaf

1

Vervallen

Artikel

2.6.1

Vervallen

Artikel

2.6.2

Vervallen

Artikel

2.6.3

Vervallen

Artikel

2.6.4

Vervallen

Paragraaf

2

Personele samenwerking met ontwikkelingslanden

Artikel

2.6.5

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door het bevorderen van personele samenwerking.

Artikel

2.6.6

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.6.5, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van personele samenwerking van Nederlandse organisaties werkzaam op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en organisaties in ontwikkelingslanden aan de hand van een samenhangend geheel van activiteiten met een evenwichtige en doelmatige spreiding over doelgroepen, sectoren, prioritaire gebieden en andere beleidsaccenten.

Paragraaf

3

Vakbeweging

Artikel

2.6.7

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door versterking van de vakbeweging in ontwikkelingslanden en bevordering van arbeidsrechten.

Artikel

2.6.8

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.6.7, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van behoud of versterking van de positie van de vakbeweging in ontwikkelingslanden en bevordering van arbeidsrechten aan de hand van een over meerdere continenten gespreid en samenhangend geheel van activiteiten met een evenwichtige en doelmatige spreiding over doelgroepen, sectoren, prioritaire gebieden en andere beleidsaccenten.

Artikel

2.6.9

Voor subsidie komen in aanmerking Nederlandse vakcentrales, gericht op de ondersteuning van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden, die beschikken over een netwerk van relaties dat is toegesneden op thematische, sectorale en regionale spreiding van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend en een daarmee samenhangende maatschappelijke verankering in Nederland.

Paragraaf

4

Technische assistentie

Artikel

2.6.10

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de sociaal-economische ontwikkeling en de bestrijding van armoede in ontwikkelingslanden door een duurzame verbetering van de positie van groepen mensen in ontwikkelingslanden.

Artikel

2.6.11

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.6.10, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van ontwikkelingsprocessen in ontwikkelingslanden door de beschikbaarstelling van deskundigheid en financiële middelen door Nederlandse organisaties aan organisaties in ontwikkelingslanden en ten behoeve van de uitvoering van ontwikkelingsprojecten.

Artikel

2.6.12

Voor subsidie komen in aanmerking in Nederland gevestigde niet op het maken van winst gerichte rechtspersonen die naar statutaire doelstelling en feitelijke werkzaamheden zijn gericht op structurele armoedebestrijding in ontwikkelingslanden door de beschikbaarstelling van deskundigheid en beschikken over een netwerk van relaties en een ondersteuningsstructuur die een doeltreffende en doelmatige inzet van deze deskundigheid waarborgen.

Paragraaf

5

Gemeentelijke samenwerking; kleine plaatselijke activiteiten; particuliere initiatieven

Artikel

2.6.13

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    versterking van het lokaal bestuur in ontwikkelingslanden door samenwerking met Nederlandse gemeenten,

  • b.

    bevordering van kleinschalige plaatselijke of regionale activiteiten in Nederland met het oog op vergroting van kennis en inzicht in en de meningsvorming over ontwikkelingsamenwerking of het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking: of

  • c.

    bevordering van kleinschalige Nederlandse particuliere initiatieven op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.

Afdeling

7

Bedrijfsleven

Paragraaf

1

Vervallen

Artikel 2.7.1

Vervallen

Artikel

2.7.2

Vervallen

Paragraaf

2

Bedrijfsleven

Artikel

2.7.3

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van duurzame vergroting van werkgelegenheid en economische groei in ontwikkelingslanden door versterking van het bedrijfsleven in die landen of van transacties in het economisch verkeer met een vernieuwend of stimulerend effect op de verbetering van het milieu in ontwikkelingslanden.

Artikel

2.7.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.7.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    de totstandkoming van joint-ventures van in Nederland gevestigde ondernemers afkomstig uit ontwikkelingslanden met partners in ontwikkelingslanden, door advisering, voorlichting en de beschikbaarstelling van bedrijfskredieten,

  • b.

    de oprichting door in Nederland verblijvende ondernemers of aspirant ondernemers afkomstig uit ontwikkelingslanden van bedrijven in hun land van herkomst,

  • c.

    de overdracht van kennis, inzichten en ervaringen van Nederlandse oud-managers aan en op verzoek van midden- en kleinbedrijven en instellingen in ontwikkelingslanden,

  • d.

    Dit onderdeel is nog niet in werking.

  • e.

    deskundigheidsbevordering van ondernemers en hun werknemers in ontwikkelingslanden,

  • f.

    kredietverstrekking aan ondernemers in ontwikkelingslanden,

  • g.

    Dit onderdeel is nog niet in werking.

  • h.

    invoer van Nederlandse kapitaalgoederen, werken of diensten in ontwikkelingslanden,

  • i.

    export van ontwikkelingslanden naar de Europese Unie,

  • j.

    Dit onderdeel is nog niet in werking.

  • k.

    het verstrekken van financieringen en technische assistentie ten behoeve van bedrijven en financiële instellingen in ontwikkelingslanden.

Paragraaf

3

Vervallen

Artikel

2.7.5

Vervallen

Afdeling

8

Rentelasten en garanties

Paragraaf

1

Rentelasten en investeringsgaranties ontwikkelingslanden

Artikel

2.8.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de verstrekking van leningen aan ontwikkelingslanden ten behoeve van investeringen in die landen tegen een rente die lager ligt dan de marktrente, door rentesubsidies en garantstellingen.

Paragraaf

2

Vervallen

Artikel

2.8.2

Vervallen

Afdeling

9

Noodhulp, conflictbeheersing

Artikel

2.9.1

Artikel

2.9.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.9.1, eerste lid, onder a, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    wat betreft acute noodsituaties directe hulpverlening gericht op toegang van slachtoffers tot primaire levensbehoeften,

  • b.

    wat betreft chronische noodsituaties directe hulpverlening gericht op toegang van slachtoffers tot sociale basisvoorzieningen,

  • c.

    versterking van de institutionele capaciteit, internationaal, in Nederland en in getroffen of kwetsbare gebieden, gericht op de leniging van acute menselijke noden,

  • d.

    bevordering van de doelgerichtheid en doelmatigheid van de hulpverlening,

  • e.

    beperking van humanitaire nood en materiële schade ten gevolge van rampen,

  • f.

    het systematisch verzamelen en analyseren van informatie ten behoeve van de voortgangsbewaking en de evaluatie van hulpverlening in noodsituaties of

  • g.

    deskundigheidsbevordering van degenen die met hulpverlening in noodsituaties zijn belast.

Artikel

2.9.3

Artikel

2.9.4

Onverminderd Artikel 1.1.5 komen voor subsidieverlening op grond van Artikel 2.9.2 uitsluitend in aanmerking rechtspersonen die voldoen aan de volgende eisen:

  • a.

    naar doelstelling en feitelijke werkzaamheden gericht op een breed scala van werkzaamheden en

  • b.

    wat betreft hulpverlening in noodsituaties aangesloten bij en handelend overeenkomstig de Code of Conduct for the International Red Cross and Red Crescent Movement and Non-Governmental Organizations in Disaster Relief of een daaraan gelijkwaardige gedragscode.

Artikel

2.9.5

Subsidie kan worden verleend voor activiteiten waarmee reeds een aanvang is gemaakt indien:

  • a.

    de activiteiten zo spoedeisend zijn dat van de aanvrager in redelijkheid niet gevergd kan worden dat deze zijn aanvraag voor aanvang daarvan had ingediend, b. de aanvrager bij aanvang van de activiteiten de minister daarvan in kennis heeft gesteld onder mededeling van het voornemen om een subsidieaanvraag in te dienen en

c. de subsidieaanvraag binnen vier weken na aanvang van de activiteiten is ingediend.

Artikel

2.9.6

Afdeling

10

Meningsvorming, voorlichting, draagvlakbevordering ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse betrekkingen

Paragraaf

1

Ontwikkelingssamenwerking

Artikel

2.10.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot ontwikkelingsamenwerking of

  • b.

    bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake ontwikkelingsamenwerking.

Artikel

2.10.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.10.1, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen,

  • b.

    themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties,

  • c.

    de totstandkoming en distributie van publicaties of

  • d.

    onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis over ontwikkelingslanden in Nederland.

Paragraaf

2

Buitenlandse betrekkingen

Artikel

2.10.3

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan:

  • a.

    bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen,

  • b.

    bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake de buitenlandse betrekkingen of

  • c.

    bevordering van een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland.

Artikel

2.10.4

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.10.3, komen voor subsidie in aanmerking activiteiten gericht op of ter bevordering van:

  • a.

    publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen,

  • b.

    themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties,

  • c.

    de totstandkoming en distributie van publicaties of

  • d.

    onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis van, inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen.

Afdeling

11

Migratie

Artikel

2.11.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van het beleid van de minister op het terrein van migratie.

Afdeling

12

Overige activiteiten en experimenten

Afdeling

13

Personeelswelzijn

Artikel

2.13.1

De minister kan subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan bevordering van het welzijn van de medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en hun gezinsleden.

Artikel

2.13.2

Met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in Artikel 2.13.1, komen voor subsidie in aanmerking kleinschalige activiteiten gericht op alle medewerkers van het ministerie en hun gezinsleden ter bevordering van:

  • a.

    sportieve, culturele en andere recreatieve activiteiten,

  • b.

    algemene vorming of

  • c.

    ondersteuning van medewerkers in moeilijke persoonlijke omstandigheden.

HOOFDSTUK

III

SLOTBEPALINGEN

Artikel

3.1

De verplichting op grond van Artikel 1.1.6, eerste lid, geldt eerst met betrekking tot subsidietijdvakken in 2000.

Artikel

3.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken, J.J. vanAartsen.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, E.Herfkens .