Besluit van 27 mei 1999 tot vaststelling van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 en tot herziening van enkele andere besluiten in verband met de uitvoering van Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

Besluit risico’s zware ongevallen 1999

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 juli 1998, nr. MJZ 98.0655984, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op de artikelen 8.5, 8.22, derde lid, 8.44, 19.3, eerste lid, en 21.8 van de Wet milieubeheer, 5, eerste lid, en 5a, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, 13 van de Brandweerwet 1985 en 2c, 25a en 25b van de Wet rampen en zware ongevallen, alsmede Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10);
De Raad van State gehoord (advies van 28 augustus 1998, nr. W08.98.0384);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 mei 1999, nr. MJZ99167397, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf

1

Begripsbepaling en werkingssfeer

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort;

  • b.

    gevaarlijke stoffen: stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in bijlage I, deel 1, of behorend tot een categorie, genoemd in bijlage I, deel 2, en aanwezig als grondstof, product, bijproduct, residu of tussenprodukt, met inbegrip van stoffen, mengsels of preparaten waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat zij door het onbeheersbaar worden van een industrieel chemisch proces ontstaan;

  • c.

    opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen: opslag van verpakte gevaarlijke stoffen gedurende korte tijd en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van die stoffen en de overbrenging daarvan naar of van een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en de betrokken gevaarlijke stoffen in hun oorspronkelijke verpakking blijven;

  • d.

    werkgever: werkgever, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

  • e.

    werknemer: werknemer, bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;

  • f.

    zwaar ongeval: gebeurtenis als gevolg van onbeheersbare ontwikkelingen tijdens de bedrijfsuitoefening in een inrichting, waardoor hetzij onmiddellijk, hetzij na verloop van tijd ernstig gevaar voor de gezondheid van de mens binnen of buiten de inrichting of voor het milieu ontstaat en waarbij een of meer gevaarlijke stoffen zijn betrokken;

  • g.

    Onze Ministers: Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • h.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor een inrichting waarop dit besluit van toepassing is;

  • i.

    inspecteur: inspecteur bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • j.

    veiligheidsrapport: rapport als bedoeld in artikel 10;

  • k.

    bijlage: bij dit besluit behorende bijlage;

  • l.

    installatie: technische eenheid binnen een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden vervaardigd, gebruikt, gebezigd, verwerkt of opgeslagen; daartoe wordt mede gerekend alle uitrusting, constructies, leidingen, machines, gereedschappen, eigen spoorwegemplacementen, laad- en loskades, aanlegsteigers voor de installatie, pieren, depots of soortgelijke, al dan niet drijvende constructies, die nodig zijn voor de werking van de installatie.

Artikel

2

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a.

    inrichtingen in gebruik bij de krijgsmacht;

  • b.

    inrichtingen voor zover daarvoor een vergunning is vereist of algemene voorschriften gelden krachtens de Kernenergiewet;

  • c.
  • d.

    inrichtingen voor het op of in de bodem brengen van afvalstoffen om ze daar te laten;

  • e.

    inrichtingen die geheel of nagenoeg geheel zijn bestemd voor de opslag in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen, al dan niet in combinatie met andere stoffen en producten;

  • f.

    spoorwegemplacementen, voor zover zij geen onderdeel zijn van een inrichting waarop dit besluit van toepassing is.

Artikel

3

Paragraaf

2

Algemene bepalingen

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Paragraaf

3

Veiligheidsrapport en intern noodplan

Artikel

8

Artikel

9

Degene die een inrichting drijft, zorgt er voor dat in de inrichting een veiligheidsrapport aanwezig is dat de actuele stand van zaken met betrekking tot de veiligheid van de betrokken inrichting weergeeft.

Artikel

10

Artikel

11

Vervallen

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

De stukken bedoeld in de artikelen 13, 14 en 16, vierde lid, worden in zevenvoud ingediend. Op verzoek van het bevoegd gezag worden meer exemplaren daarvan verstrekt.

Artikel

18

Artikel

20

Met betrekking tot een inrichting waarop dit besluit van toepassing is beziet het bevoegd gezag telkens of de beperkingen waaronder de vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend, en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, aanpassing behoeven op grond van de in het veiligheidsrapport genoemde maatregelen en op grond van de gegevens met betrekking tot de risico's, bedoeld in bijlage III, onder 2, onder b en c.

Artikel

21

Artikel

22

Paragraaf

4

Verdere bepalingen, overgangs- en slotbepalingen

Artikel

23

Een inrichting of een onderdeel daarvan mag niet in werking worden gebracht of gehouden, indien degene die de inrichting drijft duidelijk onvoldoende maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan, voor zover het betreft de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de in het bedrijf, de inrichting onderscheidenlijk het betrokken onderdeel daarvan werkzame werknemers.

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die diegene die een inrichting drijft na een zwaar ongeval verstrekt aan de aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en met betrekking tot het toezicht door die ambtenaar.

Artikel

30

Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

Artikel

31

Het Besluit risico's zware ongevallen wordt ingetrokken.

Artikel

32

Wijzigt het Besluit milieuverslaglegging.

Artikel

33

Wijzigt het Besluit bedrijfsbrandweren.

Artikel

34

Wijzigt het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel

35

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel

36

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit risico's zware ongevallen 1999.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. P. Pronk
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. M. de Vries
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

I

Toepassing van dit besluit

1. Mengsels en preparaten worden behandeld als zuivere stoffen, mits zij binnen de concentratiegrenzen blijven zoals deze zijn opgenomen in de in deel 2, voetnoot 4, genoemde richtlijnen welke aan de hand van hun eigenschappen krachtens de desbetreffende richtlijn of de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang zijn vastgesteld, tenzij specifiek een samenstellingspercentage of een andere beschrijving wordt gegeven.

2. De onderstaande drempelwaarden gelden per inrichting.

3. De voor de toepassing van de artikelen in aanmerking te nemen hoeveelheden zijn de maximumhoeveelheden die op grond van de vergunning aanwezig mogen zijn. Gevaarlijke stoffen die slechts in hoeveelheden van 2% of minder van de vermelde drempelwaarde in een inrichting aanwezig zijn of mogen zijn, worden bij de berekening van de totale aanwezige hoeveelheid buiten beschouwing gelaten, indien zij zich op een zodanige plaats in de inrichting bevinden dat deze niet de oorzaak van een zwaar ongeval elders binnen de inrichting kan zijn.

4. De in deel 3 vermelde regels voor het optellen van gevaarlijke stoffen of categorieën gevaarlijke stoffen zijn in voorkomende gevallen op deel 1 en deel 2 van toepassing.

Deel 1

Met name genoemde stoffen

1. Acetyleen

5

50

2. Ammoniumnitraat1

350

2500

3. Ammoniumnitraat-kunstmest2

1250

5000

4. Arseentrihydride (arsine)

0,2

1

5. Benzine en andere aardoliefracties

5000

50000

6. Broom

20

100

7. Carbonylchoride (fosgeen)

0,3

0,75

8. Chloor

10

25

9. Diarseenpentoxide, arseen(V)zuur en/of zouten daarvan

1

2

10. Diarseentrioxide, arseen(III)zuur en/of zouten daarvan

0,1

11. Ethyleenimine

10

20

12. Ethyleenoxide

5

50

13. Fluor

10

20

14. Formaldehyde (concentratie ≥ 90%)

5

50

15. Fosfortrihydride (fosfine)

0,2

1

16. Loodalkylen

5

50

17. Methanol

500

5000

18. poedervormige 4,4-methyleenbis (2-chlooraniline) en/of zouten daarvan

0,01

19. Methylisocyanaat

0,15

20. Inhaleerbare poedervormige nikkelverbindingen (nikkel-monoxide, nikkeldioxide, nikkelsulfide, trinikkeldisulfide, dinikkeltrioxide)

1

21. Polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen (inclusief TCDD) uitgedrukt in TCDD-equivalent3

0,001

22. Propyleenoxide

5

50

23. Tolueendiisocyanaat

10

100

24. Waterstof

5

50

25. Zeer licht ontvlambare vloeibare gassen (inclusief LPG) en aardgas

50

200

26. Zoutzuur (vloeibaar gas)

25

250

27. Zuurstof

200

2000

28. Zwaveldichloride

1

1

29. Zwaveltrioxide

15

75

30. De volgende carcinogenen: 4-aminobifenyl en/of de zouten daarvan, benzidine en/of de zouten daarvan, di(chloormethyl)ether, chloormethylether, dimethyl- carbamoylchloride, dimethylnitrosamine, hexamethylfosforzuurtriamide, 2-naftylamine en/of de zouten daarvan, 1,3-propaansulton, 4-nitrodifenyl

0,001

0,001

Deel 2

Categorieën stoffen, mengsels en preparaten die niet uitdrukkelijk in deel 1 worden genoemd

1. Zeer giftig

5

20

2. Giftig

50

200

3. Oxiderend

50

200

4. Ontplofbaar5a

50

200

5. Ontplofbaar5b

10

50

6. Ontvlambaar6

5000

50000

7a. Licht ontvlambaar7,1° en 7,2°

50

200

7b. Licht ontvlambaar7,3°

5000

50000

8. Zeer licht ontvlambaar8

10

50

9. Gevaarlijk voor het milieu in combinatie met waarschuwingszin:

  • a.

    R50 (zeer vergiftig voor in het water levende organismen)

  • b.

    R51 (giftig voor in het water levende organismen) en R53 (kan in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken)

200 500

500 2000

10. Stoffen en preparaten die niet zijn ingedeeld in een van de bovengenoemde categorieën in combinatie met de volgende waarschuwingszinnen:

  • a.

    R14 (reageert heftig in contact met water) (inclusief R14/15)

  • b.

    R29 (vormt vergiftig gas in contact met water)

100 50

500 200

NOTEN

1. Dit geldt voor ammoniumnitraat en mengsels van ammoniumnitraat waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat hoger is dan 28 gewichtspercent en die niet onder noot 2 vallen en voor waterige ammoniumnitraatoplossingen met een concentratie ammoniumnitraat van meer dan 90 gewichtspercent.

2. Dit geldt voor enkelvoudige ammoniumnitraat-meststoffen die voldoen aan richtlijn nr. 80/876/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake enkelvoudige meststoffen op basis van ammoniumnitraat met een hoog stikstofgehalte (PbEG L 250) en aan samengestelde meststoffen waarin het stikstofgehalte afkomstig van het ammoniumnitraat hoger is dan 28 gewichtspercent (de samengestelde meststof bevat ammoniumnitraat met fosfaat en/of potas).

3. De hoeveelheden polychloordibenzofuranen en polychloordibenzodioxinen worden berekend aan de hand van de volgende wegingsfactoren:

Internationale Toxische Equivalentie Factoren (ITEF) voor de van belang zijnde congeneren (NATO/CCMS)

1,2,3,7,8-PeCDF

0,05

1,2,3,4,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDD

0,1

1,2,3,4,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDD

0,1

1,2,3,7,8,9-HxCDF

0,1

1,2,3,6,7,8-HxCDF

0,1

1,2,3,4,6,7,8-HpCDD

0,01

2,3,4,6,7,8-HxCDF

0,1

OCDD

0,001

1,2,3,4,6,7,8-HpCDF

0,01

1,2,3,4,6,8,9-HpCDF

0,01

OCDF

0,001

(T=tetra, P=penta, Hx=hexa, HP=hepta, O=octa)

4. Stoffen en preparaten worden ingedeeld volgens de laatste versie van de volgende richtlijnen en de meest recente aanpassing daarvan aan de technische vooruitgang:

  • Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen;

  • Richtlijn 88/379/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten;

  • Richtlijn 78/631/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de Wettelijke bepalingen in de Lid-Staten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (bestrijdingsmiddelen).

Voor stoffen en preparaten die niet volgens een van de bovenstaande richtlijnen als gevaarlijk zijn ingedeeld en die in een inrichting aanwezig mogen zijn en die, gelet op de heersende omstandigheden in de inrichting, risico's van een zwaar ongeval kunnen veroorzaken, worden de procedures voor de voorlopige indeling overeenkomstig het betreffende artikel van de betrokken richtlijn gevolgd.

Voor stoffen en preparaten die zodanige eigenschappen hebben dat zij op verschillende wijzen kunnen worden ingedeeld, geldt de laagste drempelwaarde.

5. Onder ontplofbare stoffen en preparaten worden verstaan:

  • a.
    • 1°.

      stoffen en preparaten die ontploffingsgevaar opleveren door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R2);

    • 2°.

      pyrotechnische stoffen. Onder een pyrotechnische stof wordt verstaan een stof of een mengsel van stoffen die of dat tot doel heeft warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie van dergelijke verschijnselen te produceren door middel van niet-ontploffende, zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties;

    • 3°.

      ontplofbare of pyrotechnische stoffen en preparaten die in voorwerpen zijn vervat;

  • b.

    stoffen en preparaten die ernstig ontploffingsgevaar opleveren door schok, wrijving, vuur of andere ontstekingsoorzaken (waarschuwingszin R3).

6. Onder ontvlambare stoffen en preparaten wordt verstaan: ontvlambare vloeistoffen:

stoffen en preparaten met een vlampunt van ten minste 21°C en ten hoogste 55°C (waarschuwingszin R10), die blijven branden.

7. Onder licht ontvlambare stoffen en preparaten worden verstaan:

licht ontvlambare vloeistoffen:

  • 1°.

    stoffen en preparaten die warm kunnen worden en tenslotte in contact met de lucht bij de omgevingstemperatuur, zonder toevoer van energie, vlam kunnen vatten (waarschuwingszin R17);

  • 2°.

    stoffen die een vlampunt hebben dat lager is dan 55°C en die onder druk vloeibaar blijven, en die onder bepaalde verwerkingsomstandigheden, zoals hoge druk en hoge temperatuur, het gevaar van een zwaar ongeval kunnen veroorzaken;

  • 3°.

    stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager is dan 21°C en die niet zeer licht ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R11, tweede streepje).

8. Onder zeer licht ontvlambare stoffen en preparaten worden verstaan:

zeer licht ontvlambare gassen en vloeistoffen:

  • 1°.

    vloeibare stoffen en preparaten die een vlampunt hebben dat lager is dan 0°C en een kookpunt of, in geval van een kooktraject, een eerste kookpunt, dat bij normale druk ten hoogste 35°C is (waarschuwingszin R12, eerste streepje);

  • 2°.

    gasvormige stoffen en preparaten die in contact met de lucht bij kamertemperatuur en normale druk ontvlambaar zijn (waarschuwingszin R12, tweede streepje), ongeacht of zij als gas of onder druk als vloeistof worden bewaard, met uitzondering van de in bijlage I, deel 1, bedoelde zeer licht ontvlambare vloeibare gassen (inclusief LPG) en aardgas;

  • 3°.

    vloeibare stoffen en preparaten die op een temperatuur worden gehouden die hoger is dan hun kookpunt.

Deel 3

Formule als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onder b, en 8, eerste lid, onder b:

q1/Q + q2/Q + q3/Q + q4/Q + q5/Q + ... ≥ 1

Hierbij is:

qx = de hoeveelheid van gevaarlijke stof x genoemd in deel 1 of de hoeveelheid gevaarlijke stoffen behorend tot categorie x genoemd in deel 2;

Q = de in deel 1 of deel 2 bij die stof of categorie vermelde drempelwaarde.

Indien deze som gelijk is aan of groter is dan 1, is dit besluit op de betrokken inrichting van toepassing.

Deze formule wordt gebruikt voor:

  • 1.

    de sommatie van de hoeveelheden van stoffen en preparaten, genoemd in deel 1, en de hoeveelheden van stoffen, behorend tot een categorie, genoemd in deel 2, die tot dezelfde categorie behoren;

  • 2.

    de sommatie van de hoeveelheden van stoffen en preparaten, behorend tot een categorie, genoemd in deel 2, die tot dezelfde categorie behoren;

  • 3.

    de sommatie van de hoeveelheden van stoffen en preparaten, behorend tot de categorieën 1, 2 en 9;

  • 4.

    de sommatie van de hoeveelheden van stoffen en preparaten, behorend tot de categorieën 3, 4, 5, 6, 7a, 7b en 8.

Bijlage

II

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 5, derde lid, komen aan de orde:

  • a.

    die onderdelen van het algemene beheerssysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de procédés en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;

  • b.

    de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico's van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers;

  • c.

    de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico's van zware ongevallen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen die tot zware ongevallen kunnen leiden die zich bij normale en abnormale werking kunnen voordoen en de beoordeling van de kans op en de omvang van die ongevallen;

  • d.

    het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;

  • e.

    de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot de inrichting of onderdelen daarvan dan wel met betrekking tot het ontwerpen van een nieuw procédé;

  • f.

    de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen en toetsen van de noodplannen;

  • g.

    het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;

  • h.

    audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de directie van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

Bijlage

III

1. Het veiligheidsrapport, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bevat tenminste:

  • a.

    gegevens met betrekking tot het veiligheidsbeheerssysteem en de organisatie van de inrichting met het oog op het voorkomen van zware ongevallen als bedoeld in artikel 5, derde lid;

  • b.

    een beschrijving van de inrichting en haar omgeving, met inbegrip van de geografische ligging, de meteorologische, geologische en hydrografische gegevens en, voor zover deze van belang is voor de beoordeling van de risico's, de voorgeschiedenis van de inrichting;

  • c.

    een indicatie van het maximale aantal personen dat in de inrichting werkzaam is en het maximale aantal personen binnen en buiten de inrichting dat aan het risico van een zwaar ongeval is blootgesteld, alsmede een indicatie van de verdeling van het aantal personen over de inrichting;

  • d.

    een beschrijving van de installaties en van andere activiteiten binnen de inrichting die een zwaar ongeval kunnen veroorzaken;

  • e.

    een beschrijving van de zones die door een zwaar ongeval zouden kunnen worden getroffen, voor zover zij van belang zijn voor:

    • 1°.

      de interne veiligheid;

    • 2°.

      de externe veiligheid;

    • 3°.

      de voorbereiding van de rampenbestrijding;

  • f.

    een beschrijving van de voornaamste werkzaamheden en producten uit de onderdelen van de inrichting die van belang zijn uit veiligheidsoogpunt;

  • g.

    een beschrijving van de zware ongevallen binnen de inrichting, die buiten de inrichting gevaar kunnen opleveren, en een opsomming van de maatregelen die zijn genomen om de kans dat deze ongevallen zich voordoen te verkleinen en de gevolgen daarvan te beperken;

  • h.

    per installatie een beschrijving als bedoeld onder g, voor zover het betreft zware ongevallen die binnen de inrichting gevaar kunnen opleveren;

  • i.

    een beschrijving van de processen die in de inrichting plaatsvinden, alsmede het verloop daarvan;

  • j.

    een beschrijving van de in de inrichting voorkomende stoffen en de eigenschappen en gedragingen van deze stoffen onder de in de inrichting geldende omstandigheden en bij een voorzienbaar ongeval, alsmede de hoeveelheden waarin deze stoffen in de inrichting kunnen voorkomen;

  • k.

    per installatie een gedetailleerde beschrijving van de scenario's voor mogelijke zware ongevallen en van de omstandigheden waarin deze zich kunnen voordoen, met inbegrip van een samenvatting van de voorvallen die bij het op gang brengen van deze scenario's een belangrijke rol kunnen spelen;

  • l.

    een beschrijving van de scenario's voor een mogelijk zwaar ongeval op het terrein van de inrichting die bepalend zijn voor de inhoud van het interne noodplan, bedoeld in artikel 22, en voor de omvang en de uitrusting van de bedrijfsbrandweer als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bedrijfsbrandweren;

  • m.

    een beschrijving van de organisatie van de nodig geachte bedrijfsbrandweer, waaronder de omvang van het personeel en het materieel;

  • n.

    een beoordeling van de omvang en de ernst van de gevolgen van de geïdentificeerde zware ongevallen;

  • o.

    een risico-analyse als bedoeld onder 2, alsmede een beschrijving van de risico's voor het milieu;

  • p.

    een beschrijving van de technische parameters en van de voor de veiligheid van de installaties aangebrachte apparatuur;

  • q.

    een beschrijving van de beschermings- en interventiemiddelen om de gevolgen van een zwaar ongeval binnen de inrichting te beperken, waaronder in ieder geval wordt begrepen een beschrijving van:

    • 1°.

      de apparatuur die op de installatie is aangebracht om de gevolgen van zware ongevallen te beperken;

    • 2°.

      de organisatie van het alarm en de interventie;

    • 3°.

      de inzetbare interne of externe middelen;

    • 4°.

      de consequenties die de in dit onderdeel bedoelde beschrijvingen hebben voor het interne noodplan bedoeld in artikel 22;

  • r.

    andere gegevens die met het oog op de voorbereiding van de rampenbestrijding nodig zijn.

2. De onder 1, onder o, bedoelde risico-analyse bevat:

  • a.

    een schatting van de kans dat de onder 1, onder g, bedoelde zware ongevallen zich voordoen en de geschatte omvang van de gevolgen van die ongevallen buiten de inrichting;

  • b.

    een grafiek, waarin is aangegeven het verband tussen de logaritme van de omvang van de gevolgen van de onder 1, onder g, bedoelde zware ongevallen, uitgedrukt in aantallen dodelijk getroffenen buiten de inrichting, en de logaritme van de kans op het zich voordoen van deze ongevallen; op de horizontale as van de grafiek wordt de logaritme van het aantal dodelijk getroffenen uitgezet, waarbij de getallen 0 tot en met 4 worden aangegeven; op de verticale as wordt de logaritme van de cumulatieve kans per jaar op het zich voordoen van de voorvallen met ten minste die omvang uitgezet, waarbij de getallen -9 tot en met 0 worden aangegeven;

  • c.

    de op de omgeving van de inrichting betrekking hebbende standaard topografische kaart of kaarten, schaal 1 op 10 000, waarop met een lijn de plaatsen buiten de inrichting zijn verbonden waar de kans dat een persoon, die daar voortdurend in de buitenlucht zou verblijven, ten gevolge van enig ongewoon voorval in de inrichting binnen een jaar om het leven komt, onderscheidenlijk 10-4, 10-5, 10-6, 10-7 en 10-8 bedraagt.

Bijlage

IV

Het interne noodplan, bedoeld in artikel 22, eerste lid, bevat de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a.

    de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen de inrichting;

  • b.

    de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c.

    voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

  • d.

    de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e.

    de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen;

  • f.

    de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

  • g.

    de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.