Vaststelling Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu

Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.
de minister:

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b.
project:

een samenstel van activiteiten met een bovenprovinciaal, nationaal of internationaal belang, die gericht zijn op duurzame ontwikkeling en naar hun aard een eenmalig karakter hebben;

c.
werkprogramma:

een samenstel van activiteiten met een bovenprovinciaal, nationaal of internationaal belang, die gericht zijn op duurzame ontwikkeling en naar hun aard een voortschrijdend karakter hebben;

d.
projectsubsidie:

subsidie voor een project;

e.
programmasubsidie:

subsidie voor een werkprogramma.

Artikel

2

De minister kan in het belang van het bevorderen van de bewustwording voor milieuvraagstukken en de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor een duurzame ontwikkeling, alsmede voor de behartiging van een algemeen of specifiek belang van duurzame ontwikkeling, subsidies verlenen voor projecten en werkprogramma’s.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Het subsidiebedrag wordt bepaald op basis van het werkelijke tekort en bedraagt niet meer dan het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde maximum-bedrag.

Hoofdstuk

2

Projectsubsidies

Artikel

6

Artikel

7

Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de kosten betreffende de uitvoering van een project, alsmede, voorzover van toepassing, de kosten die gemoeid zijn met de verstrekking van de gegevens, bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het Besluit milieusubsidies.

Artikel

9

De minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een project bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voorzover deze van toepassing zijn, ten minste de volgende aspecten:

  • a.

    de mate waarin het project een afgebakende doelgroep heeft, voorzien is in een betrokkenheid van de doelgroep en het project uitzicht biedt aan de doelgroep om door middel van eigen handelingen een bijdrage te leveren aan een duurzame ontwikkeling;

  • b.

    de mate waarin het project bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling of aan het bereiken van specifieke doelstellingen van het milieubeleid;

  • c.

    de meerwaarde van het project ten opzichte van bestaande soortgelijke activiteiten;

  • c.

    de spreiding van de projecten en werkprogramma’s over de verschillende actoren, terreinen en doelgroepen van het milieubeleid;

  • d.

    de mate van aansluiting op bestaande structuren, netwerken en activiteiten;

  • e.

    de mate van innovatie van het project;

  • f.

    de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat van het project.

Hoofdstuk

3

Programmasubsidies

Artikel

10

Voor een programmasubsidie komen uitsluitend in aanmerking rechtspersonen zonder winstoogmerk die hun domicilie in Nederland en een bovenprovinciaal werkterrein hebben en die als hoofddoelstelling hebben het leveren van een bijdrage aan een duurzame ontwikkeling.

Artikel

11

Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen de kosten betreffende de uitvoering van een werkprogramma, de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de evaluatie, bedoeld in artikel 15, alsmede, voorzover van toepassing, de kosten die gemoeid zijn met de verstrekking van de gegevens, bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het Besluit milieusubsidies.

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

De minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een werkprogramma bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling, voorzover deze van toepassing zijn, tenminste de volgende aspecten:

  • a.

    de mate van continuïteit ten opzichte van eerdere aan de organisatie verleende programmasubsidies;

  • b.

    de uitkomsten van uitgevoerde evaluaties;

  • c.

    de mate waarin het werkprogramma bijdraagt aan een duurzame ontwikkeling of aan het bereiken van specifieke doelstellingen van het milieubeleid;

  • d.

    de meerwaarde van het werkprogramma ten opzichte van andere soortgelijke activiteiten;

  • e.

    de spreiding van projecten en werkprogramma’s over de verschillende actoren, terreinen en doelgroepen van het milieubeleid;

  • f.

    de mate van aansluiting op bestaande structuren, netwerken en activiteiten;

  • g.

    de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het, naar het oordeel van de minister, geschatte resultaat.

Artikel

15

Hoofdstuk

4

Overige bepalingen

Artikel

16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

17

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.P.Pronk