Besluit van 28 maart 2000, houdende regels inzake randapparaten en radioapparaten (Besluit randapparaten en radioapparaten)

Besluit randapparaten en radioapparaten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 1 september 1999, nr. DGTP/99/2235/NG, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;
Gelet op richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91) en op artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel 2, derde lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229) en artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur van de Overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229) en op de artikelen 7.1, eerste lid, 10.1, 10.2, 10.3, tweede lid, 10.4, 10.6, 10.11en 10.15, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 7 december 1999, nr. W09.99.0470/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 27 maart 2000, nr. DGTP/00/1438/NG, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK

1

BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN EN TOEPASSINGSBEREIK

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Telecommunicatiewet;

  • b.

    richtlijn nr. 1999/5/EG: richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91);

  • c.

    richtlijn nr. 73/23/EEG: richtlijn nr. 73/23/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 februari 1973 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke voorschriften der Lid-Staten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (PbEG L 77);

  • d.

    richtlijn nr. 89/336/EEG: richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139);

  • e.

    richtlijn nr. 98/13/EG: richtlijn nr. 98/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 februari 1998 betreffende eindapparatuur voor telecommunicatie en apparatuur voor satelliet-grondstations alsmede inzake de onderlinge erkenning van de conformiteit van die apparatuur (PbEG L 74), naar de tekst zoals deze bij die richtlijn is vastgesteld;

  • f.

    radioapparaten: radiozendapparaten en apparaten die naar hun aard bestemd zijn voor het ontvangen van radiocommunicatiesignalen;

  • g.

    geharmoniseerde norm: technische specificatie die door een erkende normalisatie-instelling, in opdracht van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en in overeenstemming met de procedures van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), is goedgekeurd;

  • h.

    lidstaat: staat die lid is van de Europese Unie;

  • i.

    derde land: land dat partij is bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst;

  • j.

    aangemelde instantie: instantie die door een lidstaat dan wel die in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst door de aanwijzende autoriteit van een derde land is aangewezen voor het uitvoeren van de in artikel 10 van richtlijn nr. 1999/5/EG bedoelde conformiteitsbeoordelingsprocedures;

  • k.

    verklaring van conformiteit: document waarin degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, verklaart dat die apparaten voldoen aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde;

  • l.

    schadelijke interferentie: interferentie die het functioneren van een radionavigatiedienst of van andere veiligheidsdiensten in gevaar brengt, of die een overeenkomstig de van toepassing zijnde communautaire of nationale voorschriften werkende radiocommunicatiedienst op een andere wijze ernstig doet achteruitgaan, hindert of herhaaldelijk onderbreekt.

Artikel

2

Artikel

3

Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op:

  • a.

    de randapparaten of radioapparaten, genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 1999/5/EG, en

  • b.

    randapparaten of radioapparaten die uitsluitend worden gebruikt bij activiteiten die betrekking hebben op de openbare veiligheid, defensie, de staatsveiligheid en bij de activiteiten van de staat op gebieden die onder het strafrecht vallen.

Artikel

4

De verplichtingen die bij of krachtens dit besluit worden opgelegd aan degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt en aan degene die het voornemen heeft om radioapparaten, die in frequentiebanden worden gebruikt waarvan het gebruik niet in de gehele Europese Unie is geharmoniseerd, in Nederland in de handel te brengen, gelden tevens voor de in de Nederland gevestigde vertegenwoordigers van deze personen.

HOOFDSTUK

2

RANDAPPARATEN EN RADIOAPPARATEN

Paragraaf

1

Kennisgeving

Artikel

5

Paragraaf

2

Essentiële eisen

Artikel

6

Paragraaf

3

Conformiteitsbeoordeling

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Degene die randapparaten of radioapparaten in de handel brengt, voldoet aan de uit de bijlagen II tot en met V van richtlijn nr. 1999/5/EG voortvloeiende verplichtingen.

Artikel

10

Artikel

11

Paragraaf

4

Aanwijzing van aangemelde instanties

Artikel

12

Artikel

13

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing als bedoeld in artikel 12 moet worden ingediend.

Paragraaf

5

Informatie

Artikel

14

Paragraaf

6

Specificaties van netwerkaansluitpunten en toegang tot openbare telecommunicatienetwerken

Artikel

15

Artikel

16

Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk zorgt er voor dat randapparaten die voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, op daartoe geschikte netwerkaansluitpunten kunnen worden aangesloten.

Artikel

17

In afwijking van artikel 16 is een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk gerechtigd om randapparaten die voldoen aan de voorschriften, bedoeld in artikel 6, niet aan te sluiten of af te sluiten dan wel buiten gebruik te stellen indien deze apparaten ernstige schade toebrengen aan een telecommunicatienetwerk, schadelijke interferentie veroorzaken of het telecommunicatienetwerk of de werking daarvan schaden, mits hij hiertoe voorafgaande toestemming heeft van het college.

Artikel

18

HOOFDSTUK

3

HANDHAVING

Artikel

19

HOOFDSTUK

4

BEROEPS- OF BEDRIJFSMATIG AANLEGGEN EN ONDERHOUDEN VAN RANDAPPARATEN

Artikel

20

HOOFDSTUK

5

BEHANDELING VAN KLACHTEN

Artikel

21

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over belemmeringen welke bij het gebruik van radiozendapparaten worden ondervonden.

HOOFDSTUK

6

HANDELSRECLAME

Artikel

22

Het is verboden handelsreclame te maken voor randapparaten of radioapparaten waarvan het in de handel brengen of het verhandelen op grond van artikel 10.5 van de wet is verboden.

HOOFDSTUK

7

GELIJKSTELLING

Artikel

23

Voor de toepassing van paragraaf 10.2.3 van de wet worden met radiozendapparaten gelijkgesteld radiofrequentvermogensversterkers die geschikt zijn voor gebruik tezamen met radiozendapparaten alsmede andere elektrische of elektronische apparaten die geschikt zijn om het radiofrequent signaal van radiozendapparaten te wijzigen.

HOOFDSTUK

8

WIJZIGING IN ANDERE REGELGEVING

Artikel

24

Wijzigt het Besluit vergoedingen Telecommunicatiewet.

Artikel

25

Wijzigt het Besluit adspirant-registerloodsen.

HOOFDSTUK

9

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel

26

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling storingsklachten op artikel 20 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit en op artikel 21 van dit besluit.

Artikel

27

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust een aanwijzing door Onze Minister van een instantie als aangemelde instantie op grond van artikel 15 van het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations, op artikel 12 van dit besluit.

Artikel

28

Een wijziging van richtlijn nr. 1999/5/EG, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), van richtlijn nr. 73/23/EEG of van richtlijn nr. 89/336/EEG gaat voor de toepassing van het onderhavige besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.

Artikel

29

Het bij of krachtens dit besluit bepaalde is niet van toepassing op apparaten die vóór 8 april 2001 overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations bepaalde, onderscheidenlijk het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen bepaalde, in de handel zijn gebracht.

Artikel

30

Het Besluit radio-elektrische inrichtingen en het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations worden ingetrokken, met dien verstande dat het bij of krachtens deze besluiten bepaalde tot en met 7 april 2001 van toepassing blijft met betrekking tot de in artikel 29 bedoelde apparaten.

Artikel

31

Artikel 19, eerste lid, is met ingang van 8 april 2001 van overeenkomstige toepassing op apparaten, bedoeld in artikel 29, indien deze niet of niet meer voldoen aan de voorschriften waaraan deze apparaten op grond van het bij of krachtens het Besluit radio-elektrische inrichtingen of het Besluit randapparatuur en apparatuur voor satellietgrondstations bepaalde moesten voldoen op het tijdstip dat zij in de handel zijn gebracht.

Artikel

32

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

33

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit randapparaten en radioapparaten.

Lasten en bevelen dat het besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J. M. de Vries
De Minister van Justitie, A. H. Korthals