Wet van 15 november 2000 ter stimulering van integrale stedelijke vernieuwing (Wet stedelijke vernieuwing)

Wet stedelijke vernieuwing

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij stedelijke vernieuwing, met inbegrip van lokale milieubescherming, te kiezen voor een meer samenhangende, interactieve en innoverende aanpak;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Bestuurlijke verhoudingen

Artikel

2

De gemeenteraad draagt zorg voor stedelijke vernieuwing. Hiertoe stelt hij een ontwikkelingsprogramma vast of treft anderszins maatregelen in het belang van de stedelijke vernieuwing.

Artikel

3

Provinciale staten dragen uitsluitend zorg voor de bevordering en ondersteuning van stedelijke vernieuwing, in het bijzonder ten aanzien van gemeenten waaraan gedeputeerde staten investeringsbudget kunnen verlenen.

Artikel

4

Hoofdstuk

3

Investeringsbudget

§

3.1

Verdeling investeringsbudget

Artikel

5

Artikel

6

§

3.2

De verlening van investeringsbudget

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

§

3.3

Vaststelling van investeringsbudget

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

§

3.4

Overige bepalingen

Artikel

16a

Artikel

17

Artikel

18

Hoofdstuk

4

Andere subsidies dan investeringsbudget

§

4.1

Innovatiebudget

Artikel

19

§

4.2

Tijdelijke stimuleringsregelingen

Artikel

20

§

4.3

Maximum van andere subsidies dan investeringsbudget

Artikel

21

Het totaal van de in dit hoofdstuk genoemde subsidies dat uit 's Rijks kas beschikbaar is voor een tijdvak van vijf kalenderjaren dat samenvalt met een investeringstijdvak, beloopt ten hoogste tien procent van het bedrag dat uit 's Rijks kas beschikbaar is voor investeringsbudget in dat tijdvak.

Hoofdstuk

5

Overige bepalingen

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

  • a.

    in het gehele Rijk: de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren,

  • b.

    in een provincie: de door de Commissaris van de Koning aan te wijzen personen.

Hoofdstuk

6

Slotbepalingen

Artikel

26

Artikel

27

Deze wet treedt in werking op een bij de wet te bepalen tijdstip.

Artikel

28

Deze wet wordt aangehaald als: Wet stedelijke vernieuwing.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J. W. Remkes
De Minister van Justitie, A. H. Korthals