Wet van 14 december 2000, houdende nieuwe bepalingen inzake het financieringsbeleid van openbare lichamen (Wet financiering decentrale overheden)

Wet financiering decentrale overheden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op grond van veranderde omstandigheden en nieuwe inzichten ten aanzien van het financieringsbeleid van openbare lichamen wenselijk is nieuwe regels vast te stellen ter herziening van de Wet financiering lagere overheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare lichamen:

    • 1°.

      provincies;

    • 2°.

      gemeenten;

    • 3°.

      waterschappen;

    • 4°.

      lichamen met rechtspersoonlijkheid, ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • 5°.

      door Onze Ministers aan te wijzen andere bij wet ingestelde lichamen en organen;

  • b.

    rentetypische looptijd: het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de leningvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding;

  • c.

    financiële derivaten: financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices;

  • d.

    netto-vlottende schuld: het gezamenlijk bedrag van:

    • 1°.

      de opgenomen gelden met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van korter dan één jaar;

    • 2°.

      de schuld in rekening-courant;

    • 3°.

      de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden, en

    • 4°.

      overige geldleningen die geen onderdeel uitmaken van de vaste schuld; verminderd met het gezamenlijk bedrag van:

    • 5°.

      de contante gelden in kas;

    • 6°.

      de tegoeden in rekening-courant, en

    • 7°.

      de overige uitstaande gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar;

  • e.

    gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal: het gemiddelde van de netto-vlottende schuld op de eerste dag van iedere maand in het desbetreffende kwartaal;

  • f.

    kasgeldlimiet: een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar;

  • g.

    renterisico op de vaste schuld: mate waarin het saldo van rentelasten en rentebaten van een openbaar lichaam verandert door wijzigingen in het rentepercentage op leningen en uitzettingen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer;

  • h.

    de renterisiconorm: een bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van het begrotingstotaal van het openbare lichaam bij aanvang van het jaar;

  • i.

    toezichthouder: het bestuursorgaan dat op grond van enige wettelijke bepaling is belast met het toezicht op de begroting van een openbaar lichaam;

  • j.

    Onze Ministers:

    • 1°.

      Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien het de in onderdeel a, onder 1°, 2° en 5° bedoelde lichamen en organen betreft;

    • 2°.

      Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu indien het de in onderdeel a, onder 3°, bedoelde lichamen betreft;

    • 3°.

      Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties indien het de in onderdeel a, onder 4°, bedoelde lichamen en organen betreft alsmede Onze Minister van Infrastructuur en Milieu voor zover aan de in onderdeel a, onder 4°, bedoelde lichamen en organen waterschappen deelnemen;

  • k.

    begrotingstotaal: de totale lasten op de begroting.

Artikel

2

Artikel

2a

Artikel

2b

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Artikel

9

Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel

10

Wijzigt de Provinciewet.

Artikel

11

Wijzigt de Gemeentewet.

Artikel

12

Wijzigt de Waterschapswet.

Artikel

13

De Wet financiering lagere overheid wordt ingetrokken.

Artikel

14

Vervallen

Artikel

15

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

16

Deze wet wordt aangehaald als: Wet financiering decentrale overheden.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J. M. de Vries
De Minister van Justitie, A. H. Korthals