Artikel
1
In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Besluit luchtkwaliteit.
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
besluit: Besluit luchtkwaliteit.
Voor de toepassing van het besluit worden als agglomeraties aangewezen:
agglomeratie Amsterdam/Haarlem, omvattend de gemeenten Amsterdam, Aalsmeer, Amstelveen, Uithoorn, Ouder-Amstel, Diemen, Zaanstad, Heemskerk, Beverwijk, Velsen, Haarlem, Bloemendaal, Zandvoort, Heemstede, Bennebroek, Haarlemmerliede, Spaarnwoude en Haarlemmermeer;
agglomeratie Den Haag/Leiden, omvattend de gemeenten Den Haag, Monster, `s-Gravenzande, Naaldwijk, De Lier, Maasland, Schipluiden, Wateringen, Delft, Rijswijk, Voorburg, Leidschendam, Wassenaar, Voorschoten, Leiden, Oegstgeest, Katwijk, Valkenburg, Rijnsburg en Leiderdorp;
agglomeratie Rotterdam/Dordrecht, omvattend de gemeenten Rotterdam, Schiedam, Vlaardingen, Maassluis, Rozenburg, Spijkenisse, Albrandswaard, Capelle aan de IJssel, Ridderkerk, Barendrecht, Heerjansdam, Zwijndrecht, Hendrik-Ido-Ambacht, Dordrecht, Papendrecht en Sliedrecht;
agglomeratie Utrecht, omvattend de gemeenten Utrecht, Houten, Nieuwegein, IJsselstein, Vleuten-De Meern en Maarssen;
agglomeratie Eindhoven, omvattend de gemeenten Eindhoven, Best, Veldhoven, Geldrop, Mierlo, Nuenen en Helmond;
agglomeratie Heerlen/Kerkrade, omvattend de gemeenten Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Brunssum, Voerendaal en Nuth.
Voor de toepassing van het besluit worden als zones aangewezen:
zone noord, omvattend de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel en Flevoland;
zone midden, omvattend de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland, met uitzondering van de zich in dit gebied bevindende agglomeraties;
zone zuid, omvattend de provincies Zeeland, Noord-Brabant en Limburg, met uitzondering van de zich in dit gebied bevindende agglomeraties.
De agglomeratie Amsterdam/Haarlem bevat ten minste:
twee vaste meetstations voor zwaveldioxide;
vier vaste meetstations voor stikstofdioxide;
vier vaste meetstations voor zwevende deeltjes (PM10).
De agglomeratie Den Haag/Leiden bevat ten minste:
twee vaste meetstations voor zwaveldioxide;
vier vaste meetstations voor stikstofdioxide;
vier vaste meetstations voor zwevende deeltjes (PM10).
De agglomeratie Rotterdam/Dordrecht bevat ten minste:
twee vaste meetstations voor zwaveldioxide;
vier vaste meetstations voor stikstofdioxide;
vier vaste meetstations voor zwevende deeltjes (PM10);
één vast meetstation voor lood.
De agglomeratie Utrecht bevat ten minste:
twee vaste meetstations voor zwaveldioxide;
twee vaste meetstations voor stikstofdioxide;
twee vaste meetstations voor zwevende deeltjes (PM10).
De zone noord bevat ten minste:
twee vaste meetstations voor zwaveldioxide;
twee vaste meetstations voor stikstofdioxide, waarvan er één tevens als meetstation voor stikstofoxiden wordt gebruikt;
zeven vaste meetstations voor zwevende deeltjes (PM10);
één vast meetstation voor lood.
Meetstations voor de meting van concentraties zwaveldioxide en stikstofoxiden ter controle van de naleving van het bepaalde in artikel 6 onderscheidenlijk 12 van het besluit worden geplaatst:
op een afstand van ten minste 20 kilometer van agglomeraties of op een afstand van ten minste 5 kilometer van andere gebieden met bebouwing, van inrichtingen of van autosnelwegen, in de zin van artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
op een zodanig punt dat door middel van metingen op dat punt een representatief beeld ontstaat van de luchtkwaliteit in een gebied van ten minste 1000 km2.
Meetstations voor de meting van concentraties zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (PM10) en lood ter controle van de naleving van het bepaalde in de artikelen 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14 en 15 van het besluit worden zodanig geplaatst dat:
gegevens worden verkregen over de gebieden binnen zones en agglomeraties waar de hoogste concentraties voorkomen waaraan de bevolking direct of indirect kan worden blootgesteld gedurende een periode die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde(n) significant is;
gegevens worden verkregen over de concentraties in andere gebieden binnen de zones en agglomeraties die representatief zijn voor de blootstelling van de bevolking als geheel;
gegevens worden verkregen die representatief zijn voor de luchtkwaliteit op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed in een gebied van ten minste 200 m²;
op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed de afstand tot grote kruispunten ten minste 25 meter is en de afstand tot het midden van de dichtstbij gelegen rijbaan ten minste 4 meter is;
op plaatsen die beïnvloed worden door een stedelijke achtergrondconcentratie gegevens worden verkregen die representatief zijn voor een gebied van verscheidene vierkante kilometers;
meetstations zo mogelijk gegevens opleveren die ook representatief zijn voor soortgelijke plaatsen buiten hun onmiddellijke omgeving.
Monsterneming bij de in de artikelen 6 en 7 bedoelde meetpunten gebeurt zodanig dat:
de lucht rond de inlaatbuis vrij kan stromen en er geen voorwerpen zijn die de luchtstroom in de omgeving van de monsternemer beïnvloeden;
de hoogte van de inlaatbuis tussen 1,5 en 4 meter boven de grond ligt;
de inlaatbuizen niet te dicht in de omgeving van bronnen zijn gesitueerd om te voorkomen dat de uitstoot daarvan rechtstreeks en zonder menging met de buitenlucht in de inlaatbuis terechtkomt;
de uitlaatbuizen op een zodanige plaats zijn gesitueerd dat de lucht daaruit niet opnieuw in de inlaatbuis kan komen.
Monsterneming bij de in artikel 7 bedoelde meetpunten op plaatsen die sterk door het verkeer worden beïnvloed, gebeurt zodanig dat:
de inlaatbuizen voor stikstofdioxide zijn gesitueerd binnen 5 meter van de wegrand;
de inlaatbuizen voor zwevende deeltjes (PM10) en lood zijn gesitueerd op een plaats die representatief is voor de luchtkwaliteit in de nabijheid van de rooilijn.
Indien per uur minder dan vijfenveertig minuten meetsignalen beschikbaar zijn, wordt geen uurgemiddelde concentratie bepaald.
Indien per etmaal minder dan dertien uurgemiddelde concentraties beschikbaar zijn, wordt geen 24 uurgemiddelde concentratie vastgesteld, tenzij op grond van de beschikbare uurgemiddelde concentraties overschrijding van de in artikel 5, onder b, van het besluit genoemde 24 uurgemiddelde concentratie kan worden aangetoond.
Indien minder dan 90 procent gevalideerde uurwaarden per kalenderjaar beschikbaar zijn, wordt op grond van de beschikbare uurgemiddelde concentraties nagegaan of de in de artikelen 5, 6 en 7 van het besluit genoemde waarden zijn overschreden.
Uurgemiddelde concentraties waarvan moet worden aangenomen dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie groter is dan het bepaalde in artikel 19, tweede, onderscheidenlijk derde lid, van het besluit worden niet gebruikt.
Per meetpunt voor de meting van stikstofdioxide en stikstofoxiden worden uurgemiddelde concentraties bepaald.
Indien minder dan vijfenveertig minuten meetsignalen beschikbaar zijn, wordt geen uurgemiddelde concentratie bepaald.
Indien minder dan 90 procent gevalideerde uurwaarden per kalenderjaar beschikbaar zijn, wordt op grond van de beschikbare uurgemiddelde concentraties nagegaan of de in de artikelen 8, 9, 10, 11en 12 van het besluit genoemde waarden zijn overschreden.
Uurgemiddelde concentraties waarvan moet worden aangenomen dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie groter is dan het bepaalde in artikel 19, vierde, onderscheidenlijk vijfde lid, van het besluit worden niet gebruikt.
Indien per etmaal minder dan dertien uur bemonsterd is, wordt geen 24 uurgemiddelde concentratie vastgesteld, tenzij op grond van de beschikbare meetwaarden overschrijding van de in artikel 13, onder b, onderscheidenlijk d, genoemde 24 uurgemiddelde concentraties kan worden aangetoond.
Indien minder dan 90 procent gevalideerde 24 uurwaarden beschikbaar zijn wordt op grond van de beschikbare 24 uurgemiddelde concentraties nagegaan of de in de artikelen 13 en 14 van het besluit genoemde waarden zijn overschreden.
24 uurgemiddelde concentraties waarvan moet worden aangenomen dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie groter is dan het bepaalde in artikel 19, zesde lid, van het besluit worden niet gebruikt.
Per meetpunt voor de meting van lood worden gedurende ten minste 14 procent van de tijd in een kalenderjaar concentraties bepaald. De metingen vinden gelijkmatig over het kalenderjaar gespreid plaats.
Meetresultaten waarvan moet worden aangenomen dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie groter is dan de afwijking, bedoeld in artikel 19, zevende lid, van het besluit, worden niet gebruikt.
Per meetpunt voor de meting van koolmonoxide worden uurgemiddelde en 8 uurgemiddelde concentraties bepaald onderscheidenlijk berekend.
Indien minder dan vijfenveertig minuten meetsignalen beschikbaar zijn, wordt geen uurgemiddelde concentratie bepaald.
Indien in een periode van 8 uur minder dan 5 uurgemiddelde concentraties van koolmonoxide beschikbaar zijn, wordt uit de uurgemiddelde concentraties geen 8 uurgemiddelde concentratie berekend.
Indien minder dan dertien uurgemiddelde concentraties van koolmonoxide per etmaal beschikbaar zijn, wordt uit de uurgemiddelde concentraties geen 8 uurgemiddelde concentratie berekend.
Indien in een periode van dertig aaneengesloten dagen meer dan tien dagen voorkomen, waarbij geen 8 uurgemiddelde concentraties van koolmonoxide beschikbaar zijn, wordt geen 98-percentiel van 8 uurgemiddelde concentraties berekend.
Indien in een periode van dertig aaneengesloten dagen meer dan tien dagen voorkomen, waarbij minder dan dertien uurgemiddelde concentraties van koolmonoxide beschikbaar zijn, wordt geen 99,9-percentiel van uurgemiddelde concentraties berekend.
In de gevallen, bedoeld in het vijfde en zesde lid, wordt op grond van de beschikbare uurgemiddelde en 8 uurgemiddelde concentraties van koolmonoxide nagegaan of de in artikel 16 van het besluit genoemde waarden zijn overschreden.
Uurgemiddelde concentraties waarvan moet worden aangenomen dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentraties groter is dan het bepaalde in artikel 21, vierde lid, onder a, van het besluit worden niet gebruikt.
Voor de vaststelling van de jaargemiddelde concentratie van benzeen dient het aantal metingen zodanig te zijn gekozen dat de afwijking tussen de vastgestelde en de werkelijke concentratie bij een jaargemiddelde concentratie van meer dan 8 microgram per m
Indien niet kan worden voldaan aan het eerste lid wordt in afwijking daarvan op grond van de beschikbare meetresultaten nagegaan of de in artikel 17 van het besluit genoemde waarde is overschreden.
Meetresultaten waarvan moet worden aangenomen dat de afwijking ten opzichte van de werkelijke concentratie groter is dan de afwijking, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, onder a, van het besluit, worden niet gebruikt.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 19 juli 2001.
Deze regeling wordt aangehaald als: Meetregeling luchtkwaliteit.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.