Artikel
I
Wijzigt de Ziekenfondswet.
Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wijzigt de Ziekenfondswet.
Wijzigt de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden.
Wijzigt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
Wijzigt de Wet financiering volksverzekeringen.
Wijzigt de Wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in verband met de invoering van de mogelijkheid tot een vrijwillige voortzetting van de bijzondere ziektekostenverzekering ingevolge die wet en van de Wet financiering volksverzekeringen in samenhang daarmee (vrijwillige verzekering AWBZ).
Wijzigt de Wet van 27 maart 1999 tot wijziging van de Ziekenfondswet, de Wet tarieven gezondheidszorg en de Wet ziekenhuisvoorzieningen in verband met wijzigingen in de taak, samenstelling en werkwijze van de in die wetten geregelde bestuursorganen, alsmede wijziging van andere wetten in verband daarmee (uitvoeringsorganen volksgezondheid).
Wijzigt de Wet van 13 december 2000 tot wijziging van de Ziekenfondswet en enige andere wetten in verband met de instelling van een onafhankelijk College van toezicht op de zorgverzekeringen (Instelling College van toezicht op de zorgverzekeringen).
Wijzigt de Wet van 21 december 2000, houdende wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in verband met de invoering van het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer in die wet alsmede enkele wijzigingen van de Ziekenfondswet en enige andere wetten.
De voorwaarde genoemd in artikel 3e, eerste lid, onderdeel b, van de Ziekenfondswet geldt niet voor degene die op de dag van de inwerkingtreding van onderdeel E een periodieke uitkering of verstrekking op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting ontvangt, tenzij deze uitkering of verstrekking wordt ontvangen van bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn, of bij wijze van pensioenverevening ingevolge de Wet van 28 april 1994 tot vaststelling van regels met betrekking tot de verevening van pensioenrechten bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed (Wet verevening pensioenrechten bij scheiding) (Stb. 1994, 342) een pensioen ontvangt, en wiens inkomen bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, niet meer bedraagt dan het tot een jaarbedrag herleide minimumloon per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Artikel I, onderdelen A, B, subonderdeel 1, C, D, F, I tot en met L, en de artikelen II tot en met VIII treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, waarbij artikel I, onderdeel D, subonderdeel 1, terugwerkt tot en met 1 januari 2001.
Artikel I, onderdeel H, treedt in werking met ingang van 1 juli 2001. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2001, treedt artikel I, onderdeel H, in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, en werkt dit onderdeel terug tot en met 1 juli 2001.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.