Besluit van 27 augustus 2001, houdende bepalingen omtrent de bemanning van vissersvaartuigen (Besluit zeevisvaartbemanning)

Besluit zeevisvaartbemanning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 januari 2001, kenmerk DGG/ J-01/005603, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 16, 17, eerste lid, 18, derde, vierde, vijfde en zesde lid, 19, eerste lid, 25, eerste lid, 34, eerste lid, 36, 44, eerste lid, 64 en 71, eerste lid, van de Zeevaartbemanningswet; op Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (Pb EG L 113), op het op 27 juni 1946 te Seattle tot stand gekomen Verdrag No. 69 van de Internationale Arbeidsconferentie inzake het diploma van bekwaamheid als scheepskok, 1946 (Stb. I 328), het op 27 juni 1946 te Seattle tot stand gekomen Verdrag No. 73 van de Internationale Arbeidsconferentie inzake het geneeskundig onderzoek van zeelieden, 1946 (Stb. I 326) en het op 19 juni 1959 te Genève tot stand gekomen Verdrag No. 113 van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende het geneeskundig onderzoek van vissers (Trb. 1964, 44);
De Raad van State gehoord (advies van 23 februari 2001, nr. W09.01.0025/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 augustus 2001, kenmerk DGG/J-01/003057, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Definities en reikwijdte

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    lengte: de lengte van een vissersvaartuig die gelijk is aan 96 procent van de lengte van de lastlijn op 85 procent van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de bovenzijde van de kielplaat, dan wel gelijk aan de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning gemeten op deze lastlijn, indien deze laatste lengte groter is. Bij vissersvaartuigen die met een stuurlast zijn ontworpen moet de lastlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de constructiewaterlijn worden genomen.

  • b.

    voortstuwingsvermogen: het maximale vermogen, uitgedrukt in kiloWatt (kW), dat door de voortstuwingsmachines zonder overbelasting gedurende onbeperkte tijdsduur kan worden geleverd, zoals dat vermeld staat op het bemanningscertificaat.

  • c.

    vaargebied Ia: het gebied omvattende alle wateren tot 15 zeemijlen uit de Franse, Belgische, Nederlandse en Duitse kust, in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover, in het oosten door de meridiaan van 8° Oosterlengte;

  • d.

    vaargebied I: het gebied omvattende alle wateren tot 30 zeemijlen uit de Franse, Belgische, Nederlandse, Duitse en Deense westkust, in het zuiden begrensd door de lijn Calais-Dover, in het noorden door de parallel van 57° Noorderbreedte;

  • e.

    vaargebied II: het gebied omvattende de Noordzee tot de 62e Noorderbreedtegraad tot de lijn die het punt, op 62° Noorderbreedte en 1° Westerlengte verbindt met Strathie Point (noordkust Schotland), het Kanaal, het Kanaal van Bristol, het St. George Kanaal en de Ierse Zee in het zuiden tot de lijn die Kaap St. Mathieu verbindt met Old Head of Kinsale (zuidkust Ierland) en in het noorden tot de lijn van Inishowen Head naar Islay (Ardmore Point), van Islay (Rhuda Mail) langs de oostkust van Colonsay naar Mull (Loch Buie) en van Mull (Java Point) naar Schotland (Barony Point), en de Oostzee;

  • f.

    schipper: een persoon met de vaarbevoegdheid als schipper zeevisvaart;

  • g.

    plaatsvervangend schipper: een persoon met de vaarbevoegdheid als plaatsvervangend schipper zeevisvaart;

  • h.

    stuurman-werktuigkundige: een persoon met de vaarbevoegdheid als stuurman-werktuigkundige zeevisvaart;

  • i.

    kennisbewijs: het diploma of certificaat afgegeven door een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (Web) dan wel een getuigschrift of verklaring afgegeven door een instelling als bedoeld in de Wet Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) of een certificaat afgeven door een door de Minister erkende opleiding waaruit blijkt dat een erkende opleiding met goed gevolg is afgesloten;

  • j.

    STCW-Verdrag: het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144);

  • k.

    STCW-Code de Code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden, behorend bij het STCW-Verdrag (Trb. 1996, 249);

  • l.

    geneeskundige verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 60;

  • m.

    wet: Zeevaartbemanningswet.

Artikel

2

Dit besluit is van toepassing aan boord van vissersvaartuigen.

Hoofdstuk

2

Regels voor het geven van een ontheffing

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De in artikel 4, tweede lid, genoemde beperkingen zijn de weersomstandigheden waaronder mag worden gevaren, het te bevaren vaargebied, de categorie vissersvaartuigen en de maximale tijd die op zee mag worden doorgebracht.

Hoofdstuk

3

Regels met betrekking tot de vereiste bemanning van vissersvaartuigen

Artikel

6

Op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen die zich niet verder uitstrekken dan vaargebied I, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • gezel

    1

Artikel

7

Op een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • gezellen

    2

Artikel

8

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer doch minder dan 1125 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen die zich niet verder uitstrekken dan vaargebied I, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • gezellen

    2

Artikel

9

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer doch minder dan 1125 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurman-werktuigkundige

    1

  • gezellen

    2

Artikel

10

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 1125 kW of meer doch minder dan 3000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurman/werktuigkundige

    1

  • gezellen

    3

Artikel

11

Op een vissersvaartuig met een lengte van 24 meter of meer doch minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer doch minder dan 6000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurman-werktuigkundige

    1

  • gezellen

    4

Artikel

12

Op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer doch minder dan 60 meter en een voortstuwingsvermogen van 1500 kW of meer doch minder dan 3000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen

    2

  • gezellen

    4

Artikel

13

Op een vissersvaartuig met een lengte van 45 meter of meer doch minder dan 60 meter en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer doch minder dan 6000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen

    2

  • gezellen

    5

Artikel

14

Op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter of meer en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen

    2

  • gezellen

    5

Artikel

15

Op een vissersvaartuig met een lengte van 60 meter of meer en een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer, waarvoor een certificaat van deugdelijkheid is afgegeven voor reizen in onbeperkt vaargebied, doet ten minste de volgende bemanning dienst:

  • schipper

    1

  • plaatsvervangend

    schipper 1

  • stuurlieden-werktuigkundigen

    3

  • gezellen

    5

Artikel

16

Bij regeling van Onze Minister kan aanvulling van het aantal bemanningsleden worden voorgeschreven indien de inrichting, de uitrusting, de lengte, het voortstuwingsvermogen, de wijze van voortstuwing of de bestemming van het vissersvaartuig hem daartoe aanleiding geven.

Artikel

17

Hoofdstuk

4

Nadere regels met betrekking tot vaarbevoegdheidsbewijzen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

18

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

19

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

20

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

21

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

22

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

23

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

2

Algemene bepalingen inzake kennisbewijzen

Artikel

24

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

3

Vereiste kennisbewijzen en ervaring algemeen

Artikel

25

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman voor de zeevisvaart S IV-v dan wel het diploma voor de zeevisvaart S IV-v,

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    het certificaat sloepsgast;

  • d.

    het certificaat radarnavigator, en

  • e.

    een diensttijd van drie jaren aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, waarvan tenminste een jaar als plaatsvervangend schipper.

Artikel

26

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 60 meter met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 5 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW V,

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    het certificaat radarnavigator, en

  • d.

    een diensttijd van drie jaren, waarvan tenminste een jaar als plaatsvervangend schipper.

Artikel

27

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1125 kW, op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b.

    het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    een diensttijd van twee jaar.

Artikel

28

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    het certificaat radarwaarnemer, en

  • d.

    een diensttijd van drie jaren.

Artikel

29

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 24 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 750 kW, op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b.

    het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    een diensttijd van een jaar.

Artikel

30

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen op reizen in onbeperkt vaargebied is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 4 dan wel het diploma voor de zeevisvaart S IV-v,

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie;

  • c.

    het certificaat sloepsgast;

  • d.

    het certificaat radarnavigator, en

  • e.

    een diensttijd van twee jaren.

Artikel

31

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 60 meter, met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 5 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW V,

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    het certificaat radarwaarnemer; en

  • d.

    een diensttijd van een jaar.

Artikel

32

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1500 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6 dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI;

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie;

  • c.

    het certificaat radarwaarnemer, en

  • d.

    een diensttijd van een jaar.

Artikel

33

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als plaatsvervangend schipper zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van minder dan 45 meter, en een voortstuwingsvermogen van minder dan 1125 kW, op reizen binnen vaargebied I, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6, dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI,

  • b.

    het beperkte certificaat maritieme radiocommunicatie, en

  • c.

    een leeftijd van 18 jaar

Artikel

34

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als stuurman-werktuigkundige zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, op reizen in onbeperkt vaargebied, is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW 6, dan wel het diploma voor de zeevisvaart SW VI;

  • b.

    het algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie,

  • c.

    het certificaat radarwaarnemer, en

  • d.

    een leeftijd van 18 jaar.

Artikel

35

Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als werktuigkundige zeevisvaart aan boord van vissersvaartuigen op reizen in onbeperkt vaargebied is ten minste vereist:

  • a.

    het kennisbewijs werktuigkundige voor de zeevisvaart W IV-v dan wel het diploma voor de zeevisvaart W IV-v,

  • b.

    een diensttijd van twee jaren aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 meter of meer, en

  • c.

    een leeftijd van 18 jaar.

§

4

Vaarbevoegdheidsbewijzen op grond van Dienstdiploma's

Artikel

36

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Artikel

37

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

§

5

Overgangsbepalingen vaarbevoegdheden

Artikel

38

Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden

Hoofdstuk

5

Beroepsvereisten voor de zeevisvaart

§

1

Algemeen

Artikel

39

§

2

Beroepsvereisten zeevisvaart

Artikel

40

Voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW4 of SW5 heeft betrokkene:

  • 1.

    met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan de syllabus opgenomen in Bijlage I;

  • 2.

    deelgenomen aan een goedgekeurde cursus brandbestrijding voor gevorderden; en

  • 3.

    een goedgekeurde stage aan boord van vissersvaartuigen van ten minste één jaar als onderdeel van vorenbedoelde opleiding vervuld, onder het bijhouden van een goedgekeurd stageboek, of anders een goedgekeurde diensttijd van ten minste twee jaar aan boord van vissersvaartuigen, en heeft gedurende deze stage of diensttijd buitengaats wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de schipper of van een daartoe bevoegd bemanningslid, gedurende een periode van ten minste zes maanden, en heeft gedurende ten minste zes maanden dienstgedaan in de machinekamer.

Artikel

41

Voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurmanwerktuigkundige voor de zeevisvaart SW6 heeft betrokkene:

  • 1.

    met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan de syllabus opgenomen in Bijlage II;

  • 2.

    deelgenomen aan een goedgekeurde cursus brandbestrijding voor gevorderden, en

  • 3.

    een goedgekeurde stage aan boord van vissersvaartuigen van ten minste zes maanden als onderdeel van vorenbedoelde opleiding vervuld, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, of anders een goedgekeurde diensttijd van ten minste twee jaar aan boord van zeevisservaartuigen, en heeft gedurende deze stage of diensttijd buitengaats wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de schipper of van een daartoe bevoegd bemanningslid, gedurende een periode van ten minste drie maanden, en heeft gedurende ten minste drie maanden dienstgedaan in de machinekamer.

Artikel

42

Artikel

43

§

3

Beroepsvereisten ten aanzien van veiligheidstrainingen

Basis veiligheidstraining

Artikel

44

Voor het verkrijgen van het certificaat basis veiligheidstraining vissersvaartuigen is met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding afgerond die ten minste de volgende onderdelen omvat:

  • 1.

    persoonlijke overlevingstechnieken inclusief het gebruik van reddingsgordels en overlevingspakken;

  • 2.

    brandbescherming en brandbestrijding;

  • 3.

    noodprocedures;

  • 4.

    de beginselen van eerste hulp bij ongevallen;

  • 5.

    voorkoming van verontreiniging op zee; en

  • 6.

    voorkoming van ongevallen aan boord.

Sloepsgast

Artikel

45

Voor het verkrijgen van het certificaat sloepsgast is met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training afgerond die voldoet aan:

  • voorschrift VI/2, paragraaf 1, van de bijlage bij het STCW Verdrag, en

  • sectie A-VI/2, paragraaf 1 tot en met 4 van de STCW-Code.

Brandbestrijding voor gevorderden

Artikel

46

Voor de afgifte van het certificaat brandbestrijding voor gevorderden heeft de aanvrager met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training afgerond die voldoet aan:

  • voorschrift VI/3, van de bijlage bij het STCW Verdrag, en

  • sectie A-VI/3 van de STCW-Code.

§

4

Beroepsvereisten ten aanzien van overige diploma's en certificaten

Scheepsgezondheidszorg

Artikel

47

Scheepskok

Artikel

48

Voor het verkrijgen van het diploma als scheepskok heeft de aanvrager:

  • 1.

    met goed gevolg een door Onze Minister erkende opleiding en training afgerond die tenminste de volgende aspecten bevat:

    • a.

      het bereiden van maaltijden;

    • b.

      het bakken van brood;

    • c.

      het behandelen van vlees

    • d.

      de kennis van de voedingswaarden van voedingsmiddelen;

    • e.

      het opstellen van goed samengestelde en gevarieerde menu's;

    • f.

      behandelen en opbergen van levensmiddelen;

    • g.

      kennis van hygiëne met betrekking tot de kombuis;

    • h.

      kennis van proviand administratie;

    • i

      kennis van buitenlandse maten en gewichten; en

  • 2.

    een diensttijd behaald van ten minste 6 maanden in de kombuis van een zeeschip, waar de kok bij diens werkzaamheden werd bijgestaan.

  • 3.

    in afwijking van het eerste en tweede lid kan het Hoofd van de Scheepvaart-inspectie een diploma als scheepskok afgeven aan een aanvrager die aantoont dat hij op 1 augustus 1986 als scheepskok voer of als zodanig bij een rederij in dienst was en gedurende de daaraan voorafgaande periode een dienstverband van tenminste drie jaren als scheepskok heeft gehad met een Nederlandse zeewerkgever, en op die datum 23 jaar of ouder was.

Hoofdstuk

6

Nadere regels aangaande de monsterrol en het monsterboekje

§

1

De monsterrol

Artikel

49

Artikel

50

Artikel

51

Artikel

52

De scheepsbeheerder bewaart een monsterrol, nadat zij is vervangen of nadat de geldigheidsduur is verstreken, gedurende drie jaren na de vervangingsdatum of geldigheidsdatum.

§

2

Het monsterboekje

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Artikel

58

De artikelen 53, tweede lid, 54 en 55 zijn van overeenkomstige toepassing bij de afgifte van een vervangend monsterboekje of een voorlopig monsterboekje.

Artikel

59

Hoofdstuk

7

Nadere regels aangaande de medische geschiktheid van bemanningsleden van vissersvaartuigen

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

De geneeskundige, medisch specialist of als scheidsrechter aangewezen geneeskundige of medisch specialist die het onderzoek uitvoert, neemt de in artikel 60, eerste lid, bedoelde medische eisen, de in artikel 60, tweede lid, bedoelde procedures en, voor zover van toepassing, de artikelen 61 en 62 in acht.

Artikel

67

Onze Minister zendt aan de geneeskundige of medisch specialist die is aangewezen om de onderzoeken als bedoeld in artikel 62 te verrichten als keurend arts of als scheidsrechter de geldende medische eisen en procedures, bedoeld in artikel 63, alsmede de wijzigingen van die medische eisen en procedures.

Artikel

68

Artikel

69

Onze Minister trekt een aanwijzing in indien is gebleken dat de aangewezen geneeskundige of medisch specialist:

  • a.

    de algemeen geldende medische of ethische normen niet in acht neemt;

  • b.

    zich bij herhaling niet aan de procedures, bedoeld in artikel 62, tweede lid, houdt;

  • c.

    valse of vervalste verklaringen heeft afgegeven;

  • d.

    niet meer in het betrokken register vermeld is als arts of als medisch specialist;

  • e.

    onder curatele is gesteld wegens geestelijke stoornis;

  • f.

    anderszins niet meer gerechtigd is de geneeskunst uit te oefenen;

  • g.

    een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend;

  • h.

    diens onafhankelijkheid ten opzichte van werkgevers, werknemers of hun organisaties niet langer gewaarborgd is; of

  • i.

    niet meer werkzaam is in de patiëntenzorg en een te gering aantal keuringen heeft verricht om door praktische ervaring zijn bekwaamheid als keuringsarts op peil te houden.

Artikel

70

Artikel

71

Hoofdstuk

8

Bijzondere bepalingen met betrekking tot de bemanning van vissersvaartuigen

Artikel

72

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

Bij regeling van Onze Minister kunnen, ter uitvoering van Verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, nadere regels worden gesteld met betrekking tot de in dit besluit geregelde onderwerpen.

Hoofdstuk

9

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

79

De op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet ten behoeve van de medische of scheidsrechterlijke keuring van zeevarenden aangewezen artsen en medisch specialisten blijven aangewezen tot het tijdstip dat de aanwijzing met inachtneming van dit besluit wordt ingetrokken.

Artikel

80

Tot vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit behoeven houders van diploma's afgegeven ingevolge de Wet op de Zeevischvaartdiploma's, Stb. 1935, 455, niet in het bezit te zijn een vaarbevoegdheidsbewijs indien overigens wordt voldaan aan de verplichtingen genoemd in paragraaf 3 van hoofdstuk 4 van dit besluit, en de betreffende bemanningsleden bevoegd zijn voor de functie waarin wordt dienstgedaan.

Artikel

81

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

82

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit zeevisvaartbemanning.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat, T. Netelenbos
De Minister van Justitie, A. H. Korthals

Bijlage

I

Syllabus voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW4 of SW5

1.

Navigatie en plaatsbepaling

1.1

Reisvoorbereiding en navigatie onder alle omstandigheden:

1.1.1

met behulp van aanvaardbare methoden voor het bepalen van de route met inbegrip van oceaan oversteken

1.1.2

in beperkt vaarwater;

1.1.3

in ijs;

1.1.4

bij beperkt zicht;

1.1.5

in verkeersscheidingsstelsels;

1.1.6

in gebieden met getijden en zeestromen.

1.2

Plaatsbepaling in zicht van de kust en kustnavigatie

1.2.1

Grondige kennis van en bekwaamheid in het gebruik van kaarten en boekwerken zoals zeilaanwijzingen, getij-tafels, berichten aan zeevarenden en radio waarschuwingen voor de navigatie.

1.2.2

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door het bijhouden van het gegist bestek, rekening houdend met de invloed van de wind, de getijstromen, de zeestromen, de vaart van het vaartuig aan de hand van de omwentelingen per minuut van de schroef of volgens de log.

1.2.3

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door middel van peilingen op landmerken en andere hulpmiddelen voor de navigatie, zoals vuurtorens, bakens en boeien, tezamen met de juiste kaarten, berichten aan zeevarenden en andere publikaties om de nauwkeurigheid van de plaatsbepaling te beoordelen.

1.3

Astronomische plaatsbepaling

1.3.1

Het gebruik van hemellichamen, met name de zon en de sterren,voor het bepalen van de positie van het vaartuig.

1.4

Electronische plaatsbepaling en navigatie

1.4.1

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door gebruikmaking van electronische hulpmiddelen voor de navigatie zoals geplaatst aan boord van vissersvaartuigen met speciale aandacht voor de kennis van de principes van de werking, de beperkingen, de oorzaken van fouten, het ontdekken van onjuiste weergave van gegevens en correctie methoden om een nauwkeurige plaatsbepaling te verkrijgen.

2.

Wachtdienst

2.1

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de inhoud, toepassing en strekking van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, met name de bijlagen II en IV betreffende de veilige navigatie.

2.2

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de Voorschriften voor de wachtdienst als bedoeld in Bekendmaking aan de Zeevisvaart Nr 61/1989

3.

Radarnavigatie

3.1

Aantonen, met behulp van een radarsimulator, dat men kennis bezit van de principes en werking van de radar, en bekwaamheid heeft in het gebruik van radar en in de interpretatie en analyse van de daarmee verkregen gegevens, waaronder:

3.1.1

factoren die de juiste werking en de nauwkeurigheid beïnvloeden;

3.1.2

instellen en instandhouden van het beeld;

3.1.3

vaststellen van een onjuiste weergave van gegevens, valse echo's, zee-echo's, enz.;

3.1.4

afstand en peiling;

3.1.5

identificatie van kritische echo's;

3.1.6

de koers en vaart van andere schepen;

3.1.7

de tijd en afstand van dichtste nadering van kruisende, tegemoet komende of oplopende schepen;

3.1.8

het opmerken van wijzigingen in de koers en vaart van andere schepen;

3.1.9

het effect van wijzigingen in de koers of vaart van het eigen schip of in deze beide;

3.1.10

de toepassing van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972.

4.

Magnetische- en gyro-kompassen

4.1

Zorg voor en gebruik van kompassen en bijbehorende uitrusting.

4.2

Vaardigheid in het gebruik van merklijnen en hemellichamen, met name de zon en de sterren, voor het bepalen van fouten in de aanwijzing van magnetische- en gyro-kompassen en het toepassen hiervan op koersen en peilingen.

5.

Meteorologie en oceanografie

5.1

Kennis van de meteorologische instrumenten aan boord en het gebruik daarvan.

5.2

Vaardigheid in het gebruik van beschikbare meteorologische informatie.

5.3

Kennis van de kenmerken van de verschillende weersystemen met inbegrip van tropische orkanen en het vermijden van stormcentra en de gevaarlijke sectoren.

5.4

Kennis van weersomstandigheden, zoals mist, die gevaarlijk voor het vaartuig kunnen zijn.

5.5

Vaardigheid in het gebruik van alle terzake dienende zeevaartkundige publicaties over getijden en stromingen.

5.6

Vaardigheid in het berekenen van de tijden van hoog en laag water en het schatten van de richting en de snelheid van de stroom.

6.

Het manoeuvreren met en de bediening van vissersvaartuigen

6.1

Het manoeuvreren met en de bediening van het vaartuig onder alle omstandigheden, met inbegrip van het volgende:

6.1.1

meren, ontmeren en ankermanoeuvres onder verschillende omstandigheden van wind en stroom.

6.1.2

manoeuvreren in ondiep water.

6.1.3

behandeling en bediening van vissersvaartuigen tijdens slecht weer met inbegrip van het aanpassen van de snelheid bij een van achterkomende zee, het verlenen van hulp aan een schip of vliegtuig in nood en de manieren om te voorkomen dat een onhandelbaar vaartuig dwarszees valt en het verminderen van drift.

6.1.4

het manoeuvreren met het vaartuig tijdens de vangst met speciale aandacht voor omstandigheden die de veiligheid van het vaartuig nadelig kunnen beïnvloeden tijdens deze werkzaamheden.

6.1.5

voorzorgsmaatregelen bij het manoeuvreren bij het te water laten van hulpverleningsboten en groepsreddingmiddelen tijdens slecht weer.

6.1.6

methoden om overlevenden aan boord te nemen vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingmiddelen.

6.1.7

practische maatregelen die moeten worden genomen wanneer wordt gevaren in ijs, nabij ijsbergen of ingeval van ijsafzetting aan boord van het vaartuig.

6.1.8

het gebruik van en het manoeuvreren in verkeersscheidingsstelsels.

6.1.9

het belang van het navigeren met verminderde vaart om schade te voorkomen ten gevolge van de boeg- of hekgolf van het eigen vaartuig.

6.1.10

het op volle zee overzetten van vis op fabrieksschepen of andere vaartuigen.

6.1.11

het bunkeren op zee

7.

De bouw van vissersvaartuigen en stabiliteit

7.1

Algemene kennis van de belangrijkste constructie-elementen van een vissersvaartuig en de juiste benaming van de verschillende onderdelen.

7.2

Kennis van de theorieën en factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden en de noodzakelijke maatregelen om een veilige trim en stabiliteit in stand te houden.

7.3

Het aantonen van de vaardigheid in het gebruik van de stabiliteitsgegevens, de stabiliteits- en trimtabellen en de berekende operationele omstandigheden.

7.4

Kennis van de effecten van vrije vloeistof oppervlakken en ijsafzetting.

7.5

Kennis van de effecten van water aan dek.

7.6

Kennis van het belang van weer- en waterdichte integriteit.

8.

De behandeling en stuwage van de vangst

8.1

De stuwage en het vastzetten van de vangst aan boord van vissersvaartuigen met inbegrip van het vistuig.

8.2

Laad- en losoperaties met speciale aandacht voor het hellend moment veroorzaakt door het laadgerei en de vangst.

9.

Het voorkomen van brand en de brandweer uitrusting

9.1

Het organiseren van de brandrol en instructie.

9.2

Brandtypen en scheikundige verschijnselen bij brand.

9.3

Brandbestrijdingssystemen.

9.4

Kennis van voorschriften inzake brandbestrijdingsuitrusting.

10.

Noodsituaties

10.1

Voorzorgsmaatregelen bij het op het strand zetten van een vaartuig.

10.2

Te nemen maatregelen voor en na het aan de grondlopen.

10.3

Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt te zitten aan de grond of ander obstakel.

10.4

Het vlot brengen van een aan de grond gelopen vaartuig met en zonder hulp.

10.5

Te nemen maatregelen na een aanvaring.

10.6

Het tijdelijk dichten van lekken.

10.7

Maatregelen voor de bescherming en veiligheid van de bemanning in noodsituaties.

10.8

Het beperken van de schade en het bergen van het vaartuig na een brand of ontploffing.

10.9

Schip verlaten.

10.10

Sturen met, en het aanbrengen en gebruik van noodstuurgerei en de wijze van aanbrengen van een noodroer, wanneer dat mogelijk is.

10.11

Het redden van personen vanaf een schip in nood of van een wrak.

10.12

Handelingen bij man-over-boord.

10.13

Slepen en gesleept worden.

11.

Medische verzorging

11.1

Kennis van eerste hulp bij ziekten en ongelukken.

11.2

Kennis van de procedures voor het verkrijgen van radio medisch advies.

11.3

Grondige kennis in het gebruik van de volgende boekwerken:

11.3.1

International Medical Guide for Ships of gelijkwaardige publicatie;

11.3.2

de medische afdeling van het Internationale Seinboek.

12.

Scheepvaartwetten

12.1

Kennis van de internationale scheepvaartwetgeving als neergelegd in internationale overeenkomsten en verdragen voor zover deze betrekking hebben op de bijzondere verplichtingen en verantwoordelijkheden van de schipper, met name die inzake de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu. Speciale aandacht dient besteed te worden aan de volgende onderwerpen:

12.1.1

certificaten en andere documenten waarvan de aanwezigheid aan boord verplicht is krachtens internationale verdragen, hoe zij kunnen worden verkregen en hun wettelijke geldigheidsduur;

12.1.2

verantwoordelijkheden op grond van de desbetreffende vereisten van het Torremolinos Protocol van 1993;

12.1.3

verantwoordelijkheden op grond van de desbetreffende vereisten van hoofdstuk V van het Internationale Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974

12.1.4

verantwoordelijkheden op grond van de desbetreffende vereisten van Bijlage I en Bijlage V van het Internationale Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973 zoals verbeterd door het Protocol van 1978 daarop;

12.1.5

maritieme gezondheidsverklaringen en de vereisten neergelegd in de Internationale Gezondheidsvoorschriften;

12.1.6

verantwoordelijkheden op grond van het Verdrag inzake Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972; en

12.1.7

verantwoordelijkheden onder andere internationale instrumenten met betrekking tot de veiligheid van het vaartuig en de bemanning.

12.2

Kennis van de Nederlandse scheepvaartwetgeving, met name de implementatie van internationale besluiten en verdragen.

13.

Engelse taal

13.1

Toereikende kennis van de Engelse taal waardoor de candidaat in staat is kaarten en andere nautische boekwerken te gebruiken, meteorologische informatie en berichten met betrekking tot de veiligheid en bedrijfsvoering van het vaartuig te begrijpen, en te communiceren met andere schepen of kuststations. Bekwaamheid om de Standard Marine Communication Phrases van de IMO te begrijpen en te gebruiken

14.

Communicatie

14.1

De kennis benodigd voor de verkrijging van het Algemeen certificaat voor maritieme radiocommunicatie (MARCOM-A).

14.2

In aanvulling van het bepaalde in paragraaf 14.1 heeft de kandidaat kennis van:

14.2.1

de voorziening van radio diensten in noodgevallen;

14.2.2

radiocommunicatie ten behoeve van opsporing en redding op zee met inbegrip van de procedures beschreven in het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR);

14.2.3

de middelen om het uitzenden van valse noodberichten te voorkomen en de maatregelen om de effecten van uitgezonden valse noodberichten te verminderen;

14.2.4

scheepsrapporterinssystemen;

14.2.5

radio medische diensten;

14.2.6

het gebruik van het Internationaal Seinboek en de Standard Marine Communication Phrases; en

14.2.7

preventieve maatregelen voor de veiligheid van het schip en het personeel in verband met de gevaren die voortkomen uit het gebruik van de radio uitrusting met inbegrip van electrische en niet ioniserende stralingsbronnen.

15.

Reddingmiddelen

15.1

Grondige kennis van de redding- en tewaterlatingsmiddelen.

15.2

Grondige kennis van noodprocedures, de sloepenrol en oefeningen.

16.

Opsporing en redding op zee

16.1

Grondige kennis van het Merchant Ship Search and Rescue Manual(MERSAR) van de IMO.

17.

De FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen

17.1

Kennis van deel A van de FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen.

18.

Scheepswerktuigkunde

18.1

Iedere kandidaat moet voldoende elementaire theoretische kennis bezitten om de grondbeginselen inzake de volgende onderwerpen te begrijpen:

18.1.1

verbrandingsprocessen;

18.1.2

warmte overdracht;

18.1.3

mechanica en hydromechanica;

18.1.4

scheepsdieselmotoren;

18.1.5

scheepsgasturbine-installaties;

18.1.6

stuurgerei en stuurmachines;

18.1.7

eigenschappen van brandstoffen en smeermiddelen;

18.1.8

eigenschappen van materialen;

18.1.9

brandblusmiddelen;

18.1.10

elektrische uitrusting aan boord van schepen;

18.1.11

automatisering, instrumentatie en meet- en regelsystemen;

18.1.12

hulpsystemen; en

18.1.13

koel en vriessystemen.

18.2

Iedere kandidaat moet toereikende practische kennis bezitten van ten minste de volgende onderwerpen:

18.2.1

werking en onderhoud van:

18.2.1.1

scheepsdieselmotoren;

18.2.2

werking en onderhoud van hulpwerktuigen met inbegrip van stuurmachineinstallaties;

18.2.3

werking, beproeving en onderhoud van de electrische uitrusting en meet- en regelsystemen;

18.2.4

onderhoud van het vistuig en van de dekwerktuigen.

18.2.5

het onderkennen van het slecht functioneren van werktuigen, het opsporen van fouten en maatregelen ter voorkoming van schade.

18.2.6

het opstellen van procedures voor het veilig onderhoud en reparatie van de installatie.

18.2.7

methoden en hulpmiddelen voor het voorkomen, opsporen en blussen van brand.

18.2.8

in acht te nemen voorschriften ten aanzien van operationele en ongewilde verontreiniging van het mariene milieu en methoden en hulpmiddelen ter voorkoming van zodanige verontreiniging.

18.2.9

eerste hulp met betrekking tot verwondingen die zich kunnen voordoen in de machinekamer en gebruik van de eerste hulp uitrusting.

18.2.10

te nemen maatregelen met betrekking tot schade aan het schip met name in het geval van het binnendringen van zeewater in de machinekamer; en

18.2.11

het veilig werken aan boord

19.

Personeelsbeleid en verantwoordelijkheid inzake opleiding

19.1

Kennis van personeelsbeleid en de organisatie en opleiding van het personeel aan boord van vissersvaartuigen.

Bijlage

II

Syllabus voor het verkrijgen van het kennisbewijs stuurman-werktuigkundige voor de zeevisvaart SW6

1.

Navigatie en plaatsbepaling

1.1

Reisvoorbereiding en navigatie onder alle omstandigheden:

1.1.1

met behulp van aanvaardbare methoden voor het bepalen van de route;

1.1.2

in beperkt vaarwater;

1.1.3

in ijs;

1.1.4

bij beperkt zicht;

1.1.5

in verkeersscheidingsstelsels;

1.1.6

in gebieden met getijden en zeestromen.

1.2

Plaatsbepaling in zicht van de kust en kustnavigatie

1.2.1

Grondige kennis van en bekwaamheid in het gebruik van kaarten en boekwerken zoals zeilaanwijzingen, getijtafels, berichten aan zeevarenden en radio waarschuwingen voor de navigatie.

1.2.2

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door het bijhouden van het gegist bestek, rekening houdend met de invloed van de wind, de getijstromen, de zeestromen, de vaart van het vaartuig aan de hand van de omwentelingen per minuut van de schroef of volgens de log.

1.2.3

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door middel van peilingen op landmerken en andere hulpmiddelen voor de navigatie, zoals vuurtorens, bakens en boeien, tezamen met de juiste kaarten, berichten aan zeevarenden en andere publikaties om de nauwkeurigheid van de plaatsbepaling te beoordelen.

1.3

Electronische plaatsbepaling en navigatie

1.3.1

Vaardigheid in het bepalen van de positie van het vaartuig door gebruikmaking van electronische hulpmiddelen voor de navigatie zoals geplaatst aan boord van vissersvaartuigen

2.

Wachtdienst

2.1

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de inhoud, toepassing en strekking van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, met name de bijlagen II en IV betreffende de veilige navigatie.

2.2

Aantonen dat men grondige kennis bezit van de Voorschriften voor de wachtdienst als bedoeld in Bekendmaking aan de zeevisvaart Nr.61/1989

3.

Radarnavigatie

3.1

Aantonen, met behulp van een radarsimulator, dat men kennis bezit van de principes en werking van de radar, en bekwaamheid heeft in het gebruik van radar en in de interpretatie en analyse van de daarmee verkregen gegevens, waaronder:

3.1.1

factoren die de juiste werking en de nauwkeurigheid beïnvloeden;

3.1.2

instellen en instandhouden van het beeld;

3.1.3

vaststellen van een onjuiste weergave van gegevens, valse echo's, zee-echo's, enz.;

3.1.4

afstand en peiling;

3.1.5

identificatie van kritische echo's;

3.1.6

de koers en vaart van andere schepen;

3.1.7

de tijd en afstand van dichtste nadering van kruisende, tegemoet komende of oplopende schepen;

3.1.8

het opmerken van wijzigingen in de koers en vaart van andere schepen;

3.1.9

het effect van wijzigingen in de koers of vaart van het eigen schip of in deze beide;

3.1.10

de toepassing van de Internationale bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972

4.

Magnetische- en gyro-kompassen

4.1

Zorg voor en gebruik van kompassen en bijbehorende uitrusting.

4.2

Vaardigheid in het bepalen van fouten in de aanwijzing van magnetische- en gyro-kompassen en het toepassen hiervan op koersen en peilingen.

5.

Meteorologie en oceanografie

5.1

Kennis van de meteorologische instrumenten aan boord en het gebruik daarvan.

5.2

Vaardigheid in het gebruik van beschikbare meteorologische informatie.

5.3

Kennis van de kenmerken van de verschillende weersystemen.

5.4

Kennis van weersomstandigheden, zoals mist, die gevaarlijk voor het vaartuig kunnen zijn.

5.5

Vaardigheid in het gebruik van alle terzake dienende zeevaartkundige publicaties over getijden en stromingen.

6.

Het manoeuvreren met en de bediening van vissersvaartuigen

6.1

Het manoeuvreren met en de bediening van het vaartuig onder alle omstandigheden, met inbegrip van het volgende:

6.1.1

meren, ontmeren en ankermanoeuvres onder verschillende omstandigheden van wind en stroom.

6.1.2

manoeuvreren in ondiep water.

6.1.3

behandeling en bediening van vissersvaartuigen tijdens slecht weer met inbegrip van het aanpassen van de snelheid bij een van achterkomende zee, het verlenen van hulp aan een schip of vliegtuig in nood en de manieren om te voorkomen dat een onhandelbaar vaartuig dwarszees valt en het verminderen van drift.

6.1.4

het manoeuvreren met het vaartuig tijdens de vangst metspeciale aandacht voor omstandigheden die de veiligheid van het vaartuig nadelig kunnen beïnvloeden tijdens deze werkzaamheden.

6.1.5

voorzorgsmaatregelen bij het manoeuvreren bij het te water laten van hulpverleningsboten en groepsreddingmiddelen tijdens slecht weer.

6.1.6

methoden om overlevenden aan boord te nemen vanuit hulpverleningsboten of groepsreddingmiddelen.

6.1.7

practische maatregelen die moeten worden genomen wanneer wordt gevaren in ijs, nabij ijsbergen of ingeval van ijsafzetting aan boord van het vaartuig.

6.1.8

het gebruik van en het manoeuvreren in verkeersscheidingsstelsels.

6.1.9

het belang van het navigeren met verminderde vaart om schade te voorkomen ten gevolge van de boeg- of hekgolf van het eigen vaartuig.

6.1.10

het op volle zee overzetten van vis op fabrieksschepen of andere vaartuigen.

7.

De bouw van vissersvaartuigen en stabiliteit

7.1

Algemene kennis van de belangrijkste constructie-elementen van een vissersvaartuig en de juiste benaming van de verschillende onderdelen.

7.2

Kennis van de theorieën en factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden en de noodzakelijke maatregelen om een veilige trim en stabiliteit in stand te houden.

7.3

Het aantonen van de vaardigheid in het gebruik van de stabiliteitsgegevens, de stabiliteits- en trimtabellen en de berekende operationele omstandigheden.

7.4

Kennis van de effecten van vrije vloeistof oppervlakken en ijsafzetting.

7.5

Kennis van de effecten van water aan dek.

7.6

Kennis van het belang van weer- en waterdichte integriteit.

8.

De behandeling en stuwage van de vangst

8.1

De stuwage en het vastzetten van de vangst aan boord van vissersvaartuigen met inbegrip van het vistuig.

8.2

Laad- en losoperaties met speciale aandacht voor het hellend moment veroorzaakt door het laadgerei en de vangst.

9.

Het voorkomen van brand en de brandweer uitrusting

9.1

Het organiseren van de brandrol en instructie.

9.2

Brandtypen en scheikundige verschijnselen bij brand.

9.3

Brandbestrijdingssystemen.

9.4

Kennis van voorschriften inzake brandbestrijdingsuitrusting.

10.

Noodsituaties

10.1

Voorzorgsmaatregelen bij het op het strand zetten van een vaartuig.

10.2

Te nemen maatregelen voor en na het aan de grond lopen.

10.3

Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt te zitten aan de grond of ander obstakel.

10.4

Het vlot brengen van een aan de grond gelopen vaartuig met en zonder hulp.

10.5

Te nemen maatregelen na een aanvaring.

10.6

Het tijdelijk dichten van lekken.

10.7

Maatregelen voor de bescherming en veiligheid van de bemanning in noodsituaties.

10.8

Het beperken van de schade en het bergen van het vaartuig na een brand of ontploffing.

10.9

Schip verlaten.

10.10

Sturen met, en het aanbrengen en gebruik van noodstuurgerei en de wijze van aanbrengen van een noodroer, wanneer dat mogelijk is.

10.11

Het redden van personen vanaf een schip in nood of van een wrak.

10.12

Handelingen bij man-over-boord.

10.13

Slepen en gesleept worden.

11.

Medische verzorging

11.1

Kennis van eerste hulp bij ziekten en ongelukken.

11.2

Het praktisch gebruik van het medisch handboek en het toepasen van verkregen radio medisch advies, met inbegrip van de vaardigheid doeltreffend te kunnen optreden in geval van ongelukken of ziekten aan boord, op basis van de daarvoor benodigde kennis.

12.

Scheepvaartwetten

12.1

Kennis van de internationale scheepvaartwetgeving als neergelegd in internationale overeenkomsten en verdragen voor zover dezebetrekking hebben op de bijzondere verplichtingen en verantwoordelijkheden van de schipper, met name die inzake de veiligheid en de bescherming van het mariene milieu.

12.2

Kennis van de Nederlandse scheepvaartwetgeving, met name de implementatie van internationale besluiten en verdragen.

13.

Communicatie

13.1

De kennis benodigd voor de verkrijging van het Beperkt certificaat voor maritieme radiocommunicatie (MARCOM-B).

13.2

In aanvulling van het bepaalde in paragraaf 14.1 heeft de kandidaat kennis van:

13.2.1

de voorziening van radio diensten in noodgevallen;

13.2.2

radiocommunicatie ten behoeve van opsporing en redding op zee met inbegrip van de procedures beschreven in het Merchant Ship Search and Rescue Manual (MERSAR);

13.2.3

de middelen om het uitzenden van valse noodberichten te voorkomen en de maatregelen om de effecten van uitgezonden valse noodberichten te verminderen;

13.2.4

scheepsrapporteringssystemen;

13.2.5

radio medische diensten;

13.2.6

het gebruik van het Internationaal Seinboek en de Standard Marine Communication Phrases, en

13.2.7

preventieve maatregelen voor de veiligheid van het schip en het personeel in verband met de gevaren die voortkomen uit het gebruik van de radio uitrusting met inbegrip van electrische en niet ioniserende stralingsbronnen.

14.

Reddingmiddelen

14.1

Kennis van de redding- en tewaterlatingsmiddelen aan boord van vissersvaartuigen.

14.2

Het organiseren van de sloepenrol en het gebruik van de uitrusting.

15.

Opsporing en redding op zee

15.1

Kennis de procedures bij opsporings- en reddingsacties op zee.

16.

De FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen

16.1

Kennis van deel A van de FAO/ILO/IMO Code betreffende de veiligheid aan boord van vissersvaartuigen.

17.

Scheepswerktuigkunde

17.1

Iedere kandidaat moet voldoende elementaire theoretische kennis bezitten om de grondbeginselen inzake de volgende onderwerpen tebegrijpen:

17.1.1

verbrandingsprocessen;

17.1.2

warmte overdracht;

17.1.3

mechanica en hydromechanica;

17.1.4

scheepsdieselmotoren;

17.1.5

stuurgerei en stuurmachines;

17.1.6

eigenschappen van brandstoffen en smeermiddelen;

17.1.7

eigenschappen van materialen;

17.1.8

brandblusmiddelen;

17.1.9

elektrische uitrusting aan boord van schepen;

17.1.10

automatisering, instrumentatie en meet- en regelsystemen;

17.1.11

hulpsystemen; en

17.1.12

koel en vriessystemen.

17.2

Iedere kandidaat moet toereikende practische kennis bezitten van ten minste de volgende onderwerpen:

17.2.1

werking en onderhoud van:

17.2.1.1

scheepsdieselmotoren;

17.2.2

werking en onderhoud van hulpwerktuigen met inbegrip van stuurmachineinstallaties;

17.2.3

werking, beproeving en onderhoud van de electrische uitrusting en meet- en regelsystemen;

17.2.4

onderhoud van het vistuig en van de dekwerktuigen.

17.2.5

het onderkennen van het slecht functioneren van werktuigen, het opsporen van fouten en maatregelen ter voorkoming van schade.

17.2.6

het opstellen van procedures voor het veilig onderhoud en reparatie van de installatie.

17.2.7

methoden en hulpmiddelen voor het voorkomen, opsporen en blussen van brand.

17.2.8

in acht te nemen voorschriften ten aanzien van operationele en ongewilde verontreiniging van het mariene milieu en methoden en hulpmiddelen ter voorkoming van zodanige verontreiniging.

17.2.9

eerste hulp met betrekking tot verwondingen die zich kunnen voordoen in de machinekamer en gebruik van de eerste hulp uitrusting.

17.2.10

te nemen maatregelen met betrekking tot schade aan het schip met name in het geval van het binnendringen van zeewater in de machinekamer; en

17.2.11

het veilig werken aan boord

18.

Personeelsbeleid en verantwoordelijkheid inzake opleiding

18.1

Kennis van personeelsbeleid en de organisatie en opleiding van het personeel aan boord van vissersvaartuigen.