Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Mede gelet op artikel 33 van verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L160);
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat;
b.
DLG:
Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L160);
n.
probleemgebied:
probleemgebied als bedoeld in artikel 1, onder l, van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer.
Paragraaf
2
Algemeen
Artikel
2
Op grond van deze regeling kunnen de ministers op aanvraag subsidie verstrekken in de kosten van activiteiten:
a.
die passen binnen een provinciaal uitvoeringsprogramma, een uitvoeringscontract, een gebiedsplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan, ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van plangebieden met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water of milieu, of;
b.
die passen binnen een provinciaal uitvoeringsprogramma, een uitvoeringscontract en een reconstructieplan en een uitvoeringsprogramma behorend bij een reconstructieplan, ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van reconstructiegebieden met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water of milieu.
Artikel
3
1
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten van de activiteiten.
2
In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal 40%, en in probleemgebieden maximaal 50%, van de subsidiabele kosten van de activiteiten voorzover deze investeringen in landbouwbedrijven betreffen als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1257/1999. Indien het gaat om investeringen in landbouwbedrijven door boeren jonger dan 40 jaar die zich als bedrijfshoofd vestigen als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1257/1999, bedragen deze percentages maximaal 45% en in de probleemgebieden maximaal 55%.
3
In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de subsidie maximaal 30% van de subsidiabele kosten voorzover deze steun voor milieubescherming betreft in de sectoren die onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vallen als bedoeld in onderdeel 29 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van milieubescherming van 3 februari 2001 (Pb EG C037).
4
Voor plangebieden stellen gedeputeerde staten voor de afzonderlijke subcategorieën, als bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19, de subsidiepercentages vast in het uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan, met als gemiddelde per uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan maximaal 50% van de subsidiabele kosten van de activiteiten.
5
Voor reconstructiegebieden stellen gedeputeerde staten van de betreffende provincies voor de afzonderlijke subcategorieën als bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19 de subsidiepercentages vast in het uitvoeringsprogramma behorend bij een reconstructieplan, met als gemiddelde maximaal 50% van de subsidiabele kosten van de activiteiten.
Artikel
4
Voorzover voor dezelfde activiteiten eveneens subsidie aan particulieren wordt verstrekt door andere overheidsorganen en hierdoor het totaal van de overheidsbijdrage meer zou bedragen dan 90% van de subsidiabele kosten, of in de gevallen bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, de aldaar genoemde percentages van de subsidiabele kosten, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdrage die 90% respectievelijk de in artikel 3, tweede lid of derde lid, genoemde percentages niet overschrijdt.
Artikel
5
1
Subsidie wordt niet verstrekt aan aanvragers ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven.
2
Niet subsidiabel op grond van deze regeling zijn:
a.
kosten waarin uit anderen hoofde vanwege de staat een bijdrage kan worden verleend;
b.
exploitatiekosten, waaronder begrepen de kosten van regulier beheer en onderhoud;
c.
kosten verbonden aan het verwerven van grond of gebouwen, tenzij de kosten noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de activiteit en de kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;
kosten, verbonden aan het compenseren van waardeverlies van grond of gebouwen en andere kosten als gevolg van kapitaalsverliezen of inkomensverliezen, tenzij het kosten betreft als gevolg van vernattingsschade in verband met bestrijding van verdroging, of tenzij de kosten zijn verbonden aan de realisatie van niet-agrarische doeleinden en deze kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;
f.
accountantskosten die niet voortvloeien uit activiteiten;
g.
de door de aanvrager van de subsidie verrekenbare BTW;
h.
kosten ten aanzien van de uitvoering van activiteiten, gemaakt voorafgaande aan de beschikking tot subsidieverlening, met uitzondering van de kosten ten aanzien van het ontwikkelen van plannen, onderzoek en voorlichting als bedoeld in artikel 20;
i.
kosten van werkzaamheden die tot de reguliere taken van andere overheden of van andere rechtspersonen behoren, gemaakt ter uitvoering van activiteiten.
Artikel
6
Indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 1257/1999, of indien een verleende subsidie wordt ingetrokken op grond van artikel 27, eerste lid, of een vastgestelde subsidie wordt ingetrokken op grond van artikel 27, tweede lid, wordt geen subsidie verleend in het kalenderjaar waarin de onjuiste aanvraag is ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Artikel
7
1
Indien de aanvrager opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 125/1999, of indien in geval van opzet een verleende subsidie wordt ingetrokken op grond van artikel 27, eerste lid, of een vastgestelde subsidie wordt ingetrokken of gewijzigd op grond van artikel 27, tweede lid, wordt tevens geen subsidie verleend in het jaar volgende op het kalenderjaar waarin de onjuiste aanvraag is ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt.
2
Indien de aanvrager opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening in het kader van deze regeling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt wordt geen subsidie verleend voor het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de onjuiste aanvraag is ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Artikel
8
1
De ministers stellen voor ieder begrotingsjaar voor de op basis van deze regeling te verstrekken subsidies een subsidieplafond vast.
2
Zij kunnen daarbij voor de plangebieden of de reconstructiegebieden afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen.
3
De ministers maken de besluiten als bedoeld in het eerste en tweede lid bekend in de Staatscourant.
4
In enig begrotingsjaar worden anavragen alleen in behandeling genomen indien voor het betreffende begrotingsjaar een subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld.
Hoofdstuk
2
Plangebieden en opstellen gebiedsplannen
Paragraaf
1
Aanwijzing plangebieden
Artikel
9
1
Ten behoeve van de uitvoering van artikel 2, onder a, wijzen gedeputeerde staten van de provincies bij besluit gebieden aan:
a.
die zijn gelegen binnen de gebieden zoals van rijkswege aangegeven in de bestuursovereenkomst;
b.
die uit het oogpunt van de beleidsterreinen landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water en milieu waardevol en kwetsbaar zijn; en
c.
waarin sprake is van een samenhangende en meervoudige problematiek met betrekking tot deze beleidsterreinen waarvoor gezocht wordt naar een integrale oplossing, met inachtneming van het rijksbeleid terzake.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, behoeft de instemming van de ministers.
Paragraaf
2
Gebiedsplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan
Artikel
10
1
Gedeputeerde staten stellen voor elk gebied als bedoeld in artikel 9, eerste lid, waar de ministers overeenkomstig artikel 9, derde lid, mee hebben ingestemd, een gebiedsplan en een uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan vast.
2
Een gebiedsplan bevat in ieder geval:
a.
de begrenzing van het plangebied;
b.
een omschrijving van de in het plangebied bestaande toestand van de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, kwalitatief en kwantitatief weergegeven;
c.
een omschrijving van de gewenste ontwikkeling van het plangebied ten aanzien van de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, in de vorm van lange termijndoelstellingen, kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief weergegeven;
d.
een kaart die betrekking heeft op de in onderdeel c bedoelde omschrijving;
e.
een omschrijving van de operationele doelstellingen ten aanzien van de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, voor een periode van vier jaar, kwalitatief en kwantitatief weergegeven;
f.
een omschrijving van de samenhang tussen de operationele doelstellingen en de lange termijndoelstellingen;
g.
een indicatie van de totale kosten die gemoeid zijn met de realisatie van de onder c bedoelde ontwikkeling.
3
Een uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan bevat in ieder geval:
a.
een zo nauwkeurig mogelijke opsomming en beschrijving van voorgenomen activiteiten voor een periode van vier jaar die passen binnen een of meerdere subcategorieën bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19, en een vermelding van de bij de desbetreffende subcategorieën behorende subsidiepercentages als bedoeld in artikel 3, derde lid;
b.
een beschrijving van de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het bereiken van de operationele doelstellingen, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e;
c.
een fasering van de activiteiten;
d.
een zo nauwkeurig mogelijke raming van de kosten en de verdeling daarvan over een periode van vier jaar, alsmede de wijze van financiering daarvan, inclusief bijdragen van andere overheden en derden.
Hoofdstuk
3
Provinciaal uitvoeringsprogramma
Artikel
11
1
De ministers voeren tenminste eenmaal per jaar overleg met gedeputeerde staten van de provincies over de te bereiken beleidsdoelen en indicaties van daarvoor beschikbare middelen voor een periode van vier jaren. Het overleg is erop gericht overeenstemming te bereiken. Van overeenstemming wordt blijk gegeven bij bestuursovereenkomst.
2
De ministers voeren tenminste eenmaal per jaar met gedeputeerde staten van de provincies overleg over de bestuursovereenkomst en de realisatie daarvan. De ministers en de gedeputeerde staten kunnen daarbij besluiten tot wijziging van de te bereiken beleidsdoelen en indicaties van de daarvoor beschikbare middelen.
Artikel
12
1
Met inachtneming van de bestuursovereenkomst stellen gedeputeerde staten een provinciaal uitvoeringsprogramma vast.
2
Het provinciaal uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks vastgesteld voor een periode van vier jaar.
3
Het provinciaal uitvoeringsprogramma bevat in ieder geval:
a.
de gebiedsplannen en de uitvoeringsprogramma's behorend bij een gebiedsplan;
b.
de reconstructieplannen en de uitvoeringsprogramma's behorende bij de reconstructieplannen;
c.
een beschrijving van de verhouding tussen de onder a en b genoemde documenten en de bestuursovereenkomst;
d.
een programma voor de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de afzonderlijke gebiedsplannen en reconstructieplannen met betrekking tot de operationele doelstellingen en de lange termijndoelstellingen.
Artikel
13
De ministers en gedeputeerde staten sluiten telkens voor het tijdvak waarvoor het provinciaal uitvoeringsprogramma is vastgesteld, een uitvoeringscontract, in ieder geval ten aanzien van:
Een provinciaal uitvoeringsprogramma kan worden gewijzigd.
2
Een wijziging van het provinciaal uitvoeringsprogramma past binnen de bestuursovereenkomst.
3
Alvorens een provinciaal uitvoeringsprogramma wordt gewijzigd, bezien de gedeputeerde staten die het aangaat of het uitvoeringscontract wijziging behoeft. In voorkomend geval plegen de gedeputeerde staten hierover overleg met de ministers.
Gedeputeerde staten dienen binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor het provinciaal uitvoeringsprogramma is vastgesteld, een verslag in terzake van de monitoring en evaluatie als bedoeld in artikel 12, derde lid onder d.
Hoofdstuk
4
Subsidiecategorieën gebiedsgericht beleid
Artikel
16
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en in reconstructiegebieden die tot doel hebben het herstel van hydrologische systemen met het oog op behoud, herstel of ontwikkeling van natuur, cultuurhistorie, landschap of landbouw, waar mogelijk gecombineerd met beperking van wateroverlast en bescherming van de drinkwaterwinning, en die passen in een of meerdere van de volgende subcategorieën:
a.
inrichtingsactiviteiten bestrijding verdroging;
b.
aanleg natuurlijke oevers en natte verbindingszones;
c.
herstel oorspronkelijke uiterlijke verschijningsvormen van watersystemen;
d.
terugdringing ongezuiverde lozingen en emissies op oppervlaktewater of in de bodem;
e.
bestrijding eutrofiëring;
f.
vasthouden gebiedseigen water;
g.
verbetering kwaliteit waterbodems;
h.
kosten vernattingschade als gevolg van de activiteiten als bedoeld onder a;
i.
waterhuishoudkundige ingrepen ten behoeve van de landbouw.
Artikel
17
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en reconstructiegebieden die tot doel hebben diversificatie van de bedrijvigheid in de landbouw en in verwante activiteiten gericht op het combineren van verscheidene activiteiten of het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen, of die tot doel hebben vergroting van de recreatieve toegankelijkheid en de belevings- en gebruiksmogelijkheden van landbouw, natuur, bos of landschap, of die tot doel hebben herstel of ontwikkeling van landschap, cultuurhistorie of biodiversiteit, en die passen in een of meer van de volgende subcategorieën:
a.
ontwikkeling recreatief-toeristische of streekeigen producten op landbouwbedrijven of in bossen en vergroting van de inkomensvorming uit die producten;
b.
vergroting van de toegankelijkheid en belevings- en gebruiksmogelijkheden van natuur, landbouw, bos, landschap, water, cultuurhistorische of archeologische waarden, in overeenstemming met behoud, herstel of ontwikkeling van natuur en landschap;
c.
landschappelijke inpassing bedrijfsgebouwen of recreatieve terreinen in verband met functiewijziging;
d.
behoud, herstel of ontwikkeling van cultuurhistorische en archeologische waarden;
e.
instandhouding oude streekeigen landbouwrassen met het oog op behoud biodiversiteit, kwaliteitsverbetering landschap, openluchtrecreatie of cultuurhistorie.
Artikel
18
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Artikel 19
Vervallen
Artikel
20
Subsidie kan worden verstrekt voor onderzoek, voorlichtingsactiviteiten en het ontwikkelen van plannen, niet zijnde reconstructieplannen, uitvoeringsprogramma's behorend bij een reconstructieplan, gebiedsplannen en uitvoeringsprogramma's behorend bij een gebiedsplan, voorzover die onderdeel zijn van een of meerdere activiteiten.
Hoofdstuk
5
Subsidieverlening en -vaststelling
Paragraaf
1
Aanvraag tot subsidieverlening
Artikel
21
1
Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van de artikelen 16 tot en met 19 worden ingediend bij de directeur DLG.
2
In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval opgenomen:
a.
een verwijzing naar het desbetreffende provinciale uitvoeringsprogramma, het gebiedsplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan, dan wel het desbetreffende reconstructieplan en uitvoeringsprogramma behorend bij het reconstructieplan;
b.
een gespecificeerde omschrijving van de voorgenomen activiteit en tijdsplanning, en;
c.
een gespecificeerde begroting van de kosten, alsmede een opgave van de financieringswijze, met daarbij behorende toelichting.
Paragraaf
2
Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel
22
De subsidie-ontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij de directeur DLG binnen zes maanden na uitvoering van de activiteit.
Paragraaf
3
Verplichtingen subsidieontvanger
Artikel
23
1
De subsidie-ontvanger is verplicht de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening te hebben uitgevoerd overeenkomstig de subsidieverlening.
2
In bijzondere gevallen kunnen de ministers op verzoek van de aanvrager bij de aanvraag tot subsidieverlening, de in het eerste lid bedoelde termijn op voorhand verlengen met maximaal twee jaar.
De subsidie-ontvanger is verplicht een overzichtelijke en deugdelijke administratie te voeren ten aanzien van de activiteit waar de subsidieverlening betrekking op heeft en deze te bewaren gedurende tenminste drie jaren na datum van de subsidievaststelling overeenkomstig artikel 4 van verordening (EG) nr. 4045/1989 van de Raad van 21 december 1989 inzake de door de Lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw en houdende intrekking van Richtlijn 77/435/EEG (PbEG L388).
Paragraaf
4
Bevoorschotting
Artikel
26
De ministers verstrekken op aanvraag voorschotten met inachtneming van de stand van de werkzaamheden, tot een totaal van ten hoogste tachtig procent van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximum subsidiebedrag.
Paragraaf
5
Intrekking en terugvordering
Artikel
27
1
Een beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 1257/1999.
2
Een beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste informatie heeft verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 1257/1999.
Artikel
28
Indien de beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling is ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger is gewijzigd, betaalt de aanvrager de door hem ontvangen subsidiebedragen en voorschotten terug op eerste vordering van de ministers vermeerderd met de wettelijke rente over de periode van de datum van uitbetaling van de subsidie tot het tijdstip van voldoening.
Artikel
29
Voorzover de activiteit niet voor cofinanciering van de Europese Unie in aanmerking komt op grond van verordening (EG) nr. 1257/1999, kan de subsidieverlening of de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger gewijzigd worden indien het verstrekken van de subsidie een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel is in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Hoofdstuk
6
Proceskosten
Artikel
30
1
De ministers kunnen aan de provincies subsidie verstrekken ter bestrijding van de volgende kosten:
a.
de kosten, verbonden aan het opstellen en voorbereiden van een gebiedsplan en een uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan;
b.
de kosten van monitoring en evaluatie van een gebiedsplan;
c.
de kosten, verbonden aan de begeleiding en uitvoering van het uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan;
d.
de kosten van monitoring en evaluatie van een reconstructieplan.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
3
De subsidie op grond van het eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt voor ten hoogste twee jaren.
Artikel
31
1
Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van artikel 30 worden ingediend bij de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
2
Aanvragen tot subsidievaststelling worden ingediend bij de directeur DLG binnen zes maanden na verloop van de termijn waarvoor de subsidie is verleend.
Hoofdstuk
7
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
32
Met het toezicht op de naleving van deze regeling zijn belast de daartoe door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangewezen medewerkers van DLG.
Artikel
33
1
De Regeling gebiedsgerichte bestrijding van verdroging wordt ingetrokken.
2
Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling blijft die regeling van toepassing.
Artikel
34
1
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2
In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 2 tot en met 8 en 16 tot en met 29 in werking op een nader door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te bepalen tijdstip.
Artikel
35
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, L.J. Brinkhorst
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G.Faber
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.Pronk
, De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M. deVries