Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Mede gelet op artikel 33 van verordening (EG) nr. 1257/99 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L160);
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat;
b.
DLG:
Dienst landelijk gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 betreffende steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PbEG L160);
Op grond van deze regeling kunnen de ministers op aanvraag subsidie verstrekken in de kosten van activiteiten:
a.
die passen binnen een provinciaal uitvoeringsprogramma, een uitvoeringscontract, een gebiedsplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan, ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van plangebieden met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water of milieu, of;
b.
die passen binnen een provinciaal uitvoeringsprogramma, een uitvoeringscontract en een reconstructieplan en een uitvoeringsprogramma behorend bij een reconstructieplan, ter verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving van reconstructiegebieden met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water of milieu.
Artikel
3
1
De subsidie bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten van de activiteiten.
2
In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie maximaal 40%, en in probleemgebieden maximaal 50%, van de subsidiabele kosten van de activiteiten voorzover deze investeringen in landbouwbedrijven betreffen als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1257/1999. Indien het gaat om investeringen in landbouwbedrijven door boeren jonger dan 40 jaar die zich als bedrijfshoofd vestigen als bedoeld in artikel 7 van verordening (EG) nr. 1257/1999, bedragen deze percentages maximaal 45% en in de probleemgebieden maximaal 55%.
3
Dit lid is nog niet in werking getreden.
4
Voor plangebieden stellen gedeputeerde staten voor de afzonderlijke subcategorieën, als bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19, de subsidiepercentages vast in het uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan, met als gemiddelde per uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan maximaal 50% van de subsidiabele kosten van de activiteiten.
5
In afwijking van het vierde lid, bedraagt het gemiddelde subsidiepecentage per uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan maximaal 60% van de subsidiabele kosten van de activiteiten, voorzover het activiteiten betreft in VINAC-gebieden.
6
Voor reconstructiegebieden stellen gedeputeerde staten van de betreffende provincies voor de afzonderlijke subcategorieën als bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19 de subsidiepercentages vast in het uitvoeringsprogramma behorend bij een reconstructieplan, met als gemiddelde maximaal 50% van de subsidiabele kosten van de activiteiten.
Artikel
4
Voorzover voor dezelfde activiteiten eveneens subsidie aan particulieren wordt verstrekt door andere overheidsorganen en hierdoor het totaal van de overheidsbijdrage meer zou bedragen dan 90% van de subsidiabele kosten, of in de gevallen bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, de aldaar genoemde percentages van de subsidiabele kosten, wordt de subsidie op grond van deze regeling zoveel lager vastgesteld dat het totaal van de overheidsbijdrage die 90% respectievelijk de in artikel 3, tweede lid of derde lid, genoemde percentages niet overschrijdt.
Artikel
5
1
Subsidie wordt niet verstrekt aan aanvragers ter voldoening aan verplichtingen die op grond van enig wettelijk voorschrift zijn voorgeschreven.
2
Niet subsidiabel op grond van deze regeling zijn:
a.
kosten waarin uit anderen hoofde vanwege de staat een bijdrage kan worden verleend;
b.
exploitatiekosten, waaronder begrepen de kosten van regulier beheer en onderhoud;
c.
kosten verbonden aan het verwerven van grond of gebouwen, tenzij de kosten noodzakelijk zijn voor het aanbrengen van voorzieningen ten behoeve van de uitvoering van de activiteit en de kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;
kosten, verbonden aan het compenseren van waardeverlies van grond of gebouwen en andere kosten als gevolg van kapitaalsverliezen of inkomensverliezen, of tenzij de kosten zijn verbonden aan de realisatie van niet-agrarische doeleinden en deze kosten redelijkerwijs niet ten laste kunnen worden gebracht van individuele ondernemers;
f.
accountantskosten die niet voortvloeien uit activiteiten;
g.
de door de aanvrager van de subsidie verrekenbare BTW;
h.
kosten ten aanzien van de uitvoering van activiteiten, gemaakt voorafgaande aan de beschikking tot subsidieverlening, met uitzondering van de kosten ten aanzien van het ontwikkelen van plannen, onderzoek en voorlichting als bedoeld in artikel 20;
i.
kosten van werkzaamheden die tot de reguliere taken van andere overheden of van andere rechtspersonen behoren, gemaakt ter uitvoering van activiteiten.
Artikel
6
Indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 1257/1999, of indien een verleende subsidie wordt ingetrokken op grond van artikel 27, eerste lid, of een vastgestelde subsidie wordt ingetrokken op grond van artikel 27, tweede lid, wordt geen subsidie verleend in het kalenderjaar waarin de onjuiste aanvraag is ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Artikel
7
1
Indien de aanvrager opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 125/1999, of indien in geval van opzet een verleende subsidie wordt ingetrokken op grond van artikel 27, eerste lid, of een vastgestelde subsidie wordt ingetrokken of gewijzigd op grond van artikel 27, tweede lid, wordt tevens geen subsidie verleend in het jaar volgende op het kalenderjaar waarin de onjuiste aanvraag is ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt.
2
Indien de aanvrager opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening in het kader van deze regeling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt wordt geen subsidie verleend voor het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de onjuiste aanvraag is ingediend of anderszins onjuiste gegevens zijn verstrekt.
Artikel
8
1
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt, na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat, voor ieder begrotingsjaar voor de op basis van deze regeling te verstrekken subsidies een subsidieplafond vast.
2
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan daarbij, na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Verkeer en Waterstaat, voor de plangebieden of de reconstructiegebieden afzonderlijke subsidieplafonds vaststellen.
3
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt de besluiten als bedoeld in het eerste en tweede lid bekend in de Staatscourant.
4
In enig begrotingsjaar worden anavragen alleen in behandeling genomen indien voor het betreffende begrotingsjaar een subsidieplafond als bedoeld in het eerste lid is vastgesteld.
Hoofdstuk
2
Plangebieden en opstellen gebiedsplannen
Paragraaf
1
Aanwijzing plangebieden
Artikel
9
1
Ten behoeve van de uitvoering van artikel 2, onder a, wijzen gedeputeerde staten van de provincies bij besluit gebieden aan:
a.
die zijn gelegen binnen de gebieden zoals van rijkswege aangegeven in de bestuursovereenkomst;
b.
die uit het oogpunt van de beleidsterreinen landbouw, natuur, bos, landschap, openluchtrecreatie, cultuurhistorie, water en milieu waardevol en kwetsbaar zijn; en
c.
waarin sprake is van een samenhangende en meervoudige problematiek met betrekking tot deze beleidsterreinen waarvoor gezocht wordt naar een integrale oplossing, met inachtneming van het rijksbeleid terzake.
De aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, behoeft de instemming van de ministers.
Paragraaf
2
Gebiedsplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan
Artikel
10
1
Gedeputeerde staten stellen voor elk gebied als bedoeld in artikel 9, eerste lid, waar de ministers overeenkomstig artikel 9, derde lid, mee hebben ingestemd, een gebiedsplan en een uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan vast.
2
Een gebiedsplan bevat in ieder geval:
a.
de begrenzing van het plangebied;
b.
een omschrijving van de in het plangebied bestaande toestand van de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, kwalitatief en kwantitatief weergegeven;
c.
een omschrijving van de gewenste ontwikkeling van het plangebied ten aanzien van de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, in de vorm van lange termijndoelstellingen, kwalitatief en waar mogelijk kwantitatief weergegeven;
d.
een kaart die betrekking heeft op de in onderdeel c bedoelde omschrijving;
e.
een omschrijving van de operationele doelstellingen ten aanzien van de beleidsterreinen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, voor een periode van vier jaar, kwalitatief en kwantitatief weergegeven;
f.
een omschrijving van de samenhang tussen de operationele doelstellingen en de lange termijndoelstellingen;
g.
een indicatie van de totale kosten die gemoeid zijn met de realisatie van de onder c bedoelde ontwikkeling.
3
Een uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan bevat in ieder geval:
a.
een zo nauwkeurig mogelijke opsomming en beschrijving van voorgenomen activiteiten voor een periode van vier jaar die passen binnen een of meerdere subcategorieën bedoeld in de artikelen 16 tot en met 19, en een vermelding van de bij de desbetreffende subcategorieën behorende subsidiepercentages als bedoeld in artikel 3, derde lid;
b.
een beschrijving van de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het bereiken van de operationele doelstellingen, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e;
c.
een fasering van de activiteiten;
d.
een zo nauwkeurig mogelijke raming van de kosten en de verdeling daarvan over een periode van vier jaar, alsmede de wijze van financiering daarvan, inclusief bijdragen van andere overheden en derden.
Hoofdstuk
3
Provinciaal uitvoeringsprogramma
Artikel
11
1
De ministers voeren tenminste eenmaal per jaar overleg met gedeputeerde staten van de provincies over de te bereiken beleidsdoelen en indicaties van daarvoor beschikbare middelen voor een periode van vier jaren. Het overleg is erop gericht overeenstemming te bereiken. Van overeenstemming wordt blijk gegeven bij bestuursovereenkomst.
2
De ministers voeren tenminste eenmaal per jaar met gedeputeerde staten van de provincies overleg over de bestuursovereenkomst en de realisatie daarvan. De ministers en de gedeputeerde staten kunnen daarbij besluiten tot wijziging van de te bereiken beleidsdoelen en indicaties van de daarvoor beschikbare middelen.
Artikel
12
1
Met inachtneming van de bestuursovereenkomst stellen gedeputeerde staten een provinciaal uitvoeringsprogramma vast.
2
Het provinciaal uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks vastgesteld voor een periode van vier jaar.
3
Het provinciaal uitvoeringsprogramma bevat in ieder geval:
a.
de gebiedsplannen en de uitvoeringsprogramma's behorend bij een gebiedsplan;
b.
de reconstructieplannen en de uitvoeringsprogramma's behorende bij de reconstructieplannen;
c.
een beschrijving van de verhouding tussen de onder a en b genoemde documenten en de bestuursovereenkomst;
d.
een programma voor de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de afzonderlijke gebiedsplannen en reconstructieplannen met betrekking tot de operationele doelstellingen en de lange termijndoelstellingen.
Artikel
13
De ministers en gedeputeerde staten sluiten telkens voor het tijdvak waarvoor het provinciaal uitvoeringsprogramma is vastgesteld, een uitvoeringscontract, in ieder geval ten aanzien van:
Een provinciaal uitvoeringsprogramma kan worden gewijzigd.
2
Een wijziging van het provinciaal uitvoeringsprogramma past binnen de bestuursovereenkomst.
3
Alvorens een provinciaal uitvoeringsprogramma wordt gewijzigd, bezien de gedeputeerde staten die het aangaat of het uitvoeringscontract wijziging behoeft. In voorkomend geval plegen de gedeputeerde staten hierover overleg met de ministers.
Gedeputeerde staten dienen binnen zes maanden na afloop van de periode waarvoor het provinciaal uitvoeringsprogramma is vastgesteld, een verslag in terzake van de monitoring en evaluatie als bedoeld in artikel 12, derde lid onder d.
Hoofdstuk
4
Subsidiecategorieën gebiedsgericht beleid
Artikel
16
1
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en in reconstructiegebieden die tot doel hebben het herstel van hydrologische systemen met het oog op behoud, herstel of ontwikkeling van natuur, cultuurhistorie, landschap of landbouw, waar mogelijk gecombineerd met beperking van wateroverlast en bescherming van de drinkwaterwinning, en die passen in een of meerdere van de volgende subcategorieën:
a.
inrichtingsactiviteiten bestrijding verdroging;
b.
aanleg natuurlijke oevers en natte verbindingszones;
c.
herstel oorspronkelijke uiterlijke verschijningsvormen van watersystemen;
d.
terugdringing van ongezuiverde lozingen en emissies op oppervlaktewater of in de bodem door de aanleg van riolering en rioolvervangende systemen in landbouwgebieden;
e.
bestrijding van eutrofiëring in natuurgebieden door:
–
de aanleg van dammen en stuwen,
–
het scheiden van waterstromen, of
–
het aanleggen van helofyten-vijvers daar waar de problemen zijn ontstaan door diffuse lozingen en derden daarvoor niet aansprakelijk gesteld kunnen worden;
f.
vasthouden gebiedseigen water door:
–
het aanleggen van bekkens,
–
plaatsen van stuwen of cascades, of
–
werken uit te voeren gericht op het laten meanderen van beken, verondiepen en verbreden van de watergangen;
g.
verbeteren kwaliteit waterbodems door het uitgraven, afvoeren, opslaan of verwerken van kleinschalige, reeds lang vervuilde gronden, waarvoor een derde niet aansprakelijk gesteld kan worden.
2
De activiteiten bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en g, worden slechts gesubsidieerd indien de eutrofiëring of vervuiling bij de bron wordt aangepakt en opgelost.
Artikel
17
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en reconstructiegebieden die tot doel hebben diversificatie van de bedrijvigheid in de landbouw en in verwante activiteiten gericht op het combineren van verscheidene activiteiten of het aanboren van alternatieve inkomstenbronnen, of die tot doel hebben vergroting van de recreatieve toegankelijkheid en de belevings- en gebruiksmogelijkheden van landbouw, natuur, bos of landschap, of die tot doel hebben herstel of ontwikkeling van landschap, cultuurhistorie of biodiversiteit, en die passen in een of meer van de volgende subcategorieën:
a.
ontwikkeling recreatief-toeristische of streekeigen producten op landbouwbedrijven of in bossen en vergroting van de inkomensvorming uit die producten;
b.
vergroting van de toegankelijkheid en belevings- en gebruiksmogelijkheden van natuur, landbouw, bos, landschap, water, cultuurhistorische of archeologische waarden, in overeenstemming met behoud, herstel of ontwikkeling van natuur en landschap;
c.
landschappelijke inpassing bedrijfsgebouwen of recreatieve terreinen in verband met functiewijziging;
d.
behoud, herstel of ontwikkeling van cultuurhistorische en archeologische waarden;
e.
instandhouding oude streekeigen landbouwrassen met het oog op behoud biodiversiteit, kwaliteitsverbetering landschap, openluchtrecreatie of cultuurhistorie.
Artikel
18
1
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en reconstructiegebieden die tot doel hebben de vermindering van de milieubelasting en die vallen onder een of meer van de in de bijlage bij deze regeling, onder hoofdstuk II, bedoelde categorieën, en indien, voor zover van toepassing, wordt voldaan aan de in de bijlage bij deze regeling gestelde voorwaarden.
2
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten in plangebieden en reconstructiegebieden die tot doel hebben het terugdringen van de verstoring door geluid, licht, stank en verkeer en die vallen onder een of meer van de in de bijlage bij deze regeling, onder hoofdstuk III, bedoelde categorieën, en indien, voor zover van toepassing, wordt voldaan aan de in de bijlage bij deze regeling gestelde voorwaarden.
Artikel 19
Vervallen
Artikel
20
Subsidie kan worden verstrekt voor onderzoek, voorlichtingsactiviteiten en het ontwikkelen van plannen, niet zijnde reconstructieplannen, uitvoeringsprogramma's behorend bij een reconstructieplan, gebiedsplannen en uitvoeringsprogramma's behorend bij een gebiedsplan, voorzover die onderdeel zijn van een of meerdere activiteiten.
Hoofdstuk
5
Subsidieverlening en -vaststelling
Paragraaf
1
Aanvraag tot subsidieverlening
Artikel
21
1
Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van de artikelen 16 tot en met 19 worden ingediend bij de directeur DLG.
2
In de aanvraag tot subsidieverlening wordt in ieder geval opgenomen:
a.
een verwijzing naar het desbetreffende provinciale uitvoeringsprogramma, het gebiedsplan en uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan, dan wel het desbetreffende reconstructieplan en uitvoeringsprogramma behorend bij het reconstructieplan;
b.
een gespecificeerde omschrijving van de voorgenomen activiteit en tijdsplanning, en;
c.
een gespecificeerde begroting van de kosten, alsmede een opgave van de financieringswijze, met daarbij behorende toelichting.
Paragraaf
2
Aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel
22
De subsidie-ontvanger dient een aanvraag tot subsidievaststelling in bij de directeur DLG binnen zes maanden na uitvoering van de activiteit.
Paragraaf
3
Verplichtingen subsidieontvanger
Artikel
23
1
De subsidie-ontvanger is verplicht de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend binnen twee jaar na de datum van subsidieverlening te hebben uitgevoerd overeenkomstig de subsidieverlening.
2
In bijzondere gevallen kunnen de ministers op verzoek van de aanvrager bij de aanvraag tot subsidieverlening, de in het eerste lid bedoelde termijn op voorhand verlengen met maximaal twee jaar.
De subsidie-ontvanger is verplicht een overzichtelijke en deugdelijke administratie te voeren ten aanzien van de activiteit waar de subsidieverlening betrekking op heeft en deze te bewaren gedurende tenminste drie jaren na datum van de subsidievaststelling overeenkomstig artikel 4 van verordening (EG) nr. 4045/1989 van de Raad van 21 december 1989 inzake de door de Lidstaten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw en houdende intrekking van Richtlijn 77/435/EEG (PbEG L388).
Paragraaf
4
Bevoorschotting
Artikel
26
De ministers verstrekken op aanvraag voorschotten met inachtneming van de stand van de werkzaamheden, tot een totaal van ten hoogste tachtig procent van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximum subsidiebedrag.
Paragraaf
5
Intrekking en terugvordering
Artikel
27
1
Een beschikking tot subsidieverlening wordt ingetrokken indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste gegevens heeft verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 1257/1999.
2
Een beschikking tot subsidievaststelling wordt ingetrokken indien de aanvrager door ernstige nalatigheid of opzettelijk een onjuiste aanvraag tot subsidieverlening of -vaststelling heeft ingediend of anderszins onjuiste informatie heeft verstrekt in het kader van een andere regeling ter uitvoering van hoofdstuk IX van verordening (EG) nr. 1257/1999.
Artikel
28
Indien de beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling is ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger is gewijzigd, betaalt de aanvrager de door hem ontvangen subsidiebedragen en voorschotten terug op eerste vordering van de ministers vermeerderd met de wettelijke rente over de periode van de datum van uitbetaling van de subsidie tot het tijdstip van voldoening.
Artikel
29
Voorzover de activiteit niet voor cofinanciering van de Europese Unie in aanmerking komt op grond van verordening (EG) nr. 1257/1999, kan de subsidieverlening of de subsidievaststelling worden ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger gewijzigd worden indien het verstrekken van de subsidie een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel is in de zin van artikel 87 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.
Hoofdstuk
6
Proceskosten
Artikel
30
1
De ministers kunnen aan de provincies subsidie verstrekken ter bestrijding van de volgende kosten:
a.
de kosten, verbonden aan het opstellen en voorbereiden van een reconstructieplan, een gebiedsplan en een uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan;
b.
de kosten van monitoring en evaluatie van een gebiedsplan;
c.
de kosten, verbonden aan de begeleiding en uitvoering van het uitvoeringsprogramma behorend bij een gebiedsplan;
d.
de kosten van monitoring en evaluatie van een reconstructieplan.
2
De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.
3
De subsidie op grond van het eerste lid, onderdeel a, wordt verstrekt voor ten hoogste twee jaren.
Artikel
31
1
Aanvragen tot subsidieverlening uit hoofde van artikel 30 worden ingediend bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2
Aanvragen tot subsidievaststelling worden ingediend bij de directeur DLG binnen zes maanden na verloop van de termijn waarvoor de subsidie is verleend.
Hoofdstuk
7
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
32
Met het toezicht op de naleving van deze regeling zijn belast de daartoe door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen medewerkers van DLG.
Artikel
33
1
De Regeling gebiedsgerichte bestrijding van verdroging wordt ingetrokken.
2
Op subsidies verleend op grond van de in het eerste lid bedoelde regeling blijft die regeling van toepassing.
Artikel
34
1
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2
In afwijking van het eerste lid treden de artikelen 2 tot en met 8 en 16 tot en met 29 in werking op een nader door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te bepalen tijdstip.
Artikel
35
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, L.J. Brinkhorst
De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, G.Faber
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.Pronk
, De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M. deVries
De te subsidiëren activiteiten dienen in het agrarische gebied te worden uitgevoerd. De definitie van agrarisch gebied is opgenomen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) bij maatregel 36. Op grond van deze definitie worden gebieden waar 75% of meer van het landgebruik agrarisch is, beschouwd als agrarisch gebied. De landbouw neemt in deze gebieden derhalve het overgrote deel van het ruimtegebruik voor zijn rekening. Ingrepen in deze gebieden hebben dan ook directe invloed op de landbouw.
Als landbouwgrond wordt beschouwd grond waarop ten tijde van de aanvraag blijkens de meest recente officiële bodemstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek dan wel een fysieke nulmeting ter plaatse, enige vorm van akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen – en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van de bosbouw, wordt bedreven, of gronden die uit productie zijn genomen in het kader van de Beschikking terzake het uit productie nemen van bouwland en de Regeling EG-steunverlening akkerbouwgewassen.
Een agrariër is een ondernemer van een bedrijf waarop de landbouw wordt uitgeoefend.
Subsidie wordt niet verstrekt aan de veroorzaker van de vervuiling.
Reikwijdte (voor zover in de hoofdstukken II en III expliciet genoemd)
Activiteiten met betrekking tot waterwegen of waterlopen zijn slechts subsidiabel indien het waterwegen of waterlopen betreft met in hoofdzaak een waterhuishoudkundige functie in de aan- en afvoer van water voor de landbouw- en natuurgebieden. Het gaat hierbij in hoofdzaak om waterwegen of waterlopen die in eigendom, beheer en onderhoud zijn bij de waterschappen, agrariërs en natuurbeschermende organisaties. Uitgesloten zijn Rijkswateren en waterwegen of waterlopen met een in hoofdzaak stedelijke afwateringsfunctie of (recreatieve) verkeersfunctie tenzij een aanpassing van deze waterwegen of waterlopen noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het betreffende projectplan onder deze regeling.
Activiteiten met betrekking tot wegen zijn slechts subsidiabel indien het gaat om wegen van lokaal belang. Onder wegen van lokaal belang worden verstaan wegen die een lokale functie hebben en in beheer zijn bij provincies, gemeenten of waterschappen. Niet in aanmerking komen rijkswegen en provinciale wegen met de functie doorgaand verkeer, tenzij het gaat om aanpassingen aan deze wegen die onontkoombaar zijn voor een goede uitvoering van het desbetreffende projectplan. De genoemde wegen zijn vastgelegd op kaarten van de provincie.
Hoofdstuk II: Categorieën en voorwaarden als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden
Categorie 1. reductie van het doorslagprobleem van fosfaat
Activiteit: de activiteit betreft het afgraven van de fosfaatverzadigde laag.
Voorwaarden:
–
de activiteit betreft het eenmalig afgraven van bovenste bodemlaag van gronden in agrarisch gebruik die worden omgevormd tot natuurgebied;
–
voor subsidie komen in aanmerking gemeenten, provincies, waterschappen, drinkwaterleidingbedrijven, terreinbeherende instanties en particulieren, niet zijnde agrariërs;
–
de betrokken gronden zijn op het moment van afgraven niet meer in gebruik als landbouwgrond en niet meer in bezit van een agrariër;
–
de kosten van het afgraven zijn niet te verhalen op de veroorzaker omdat de betreffende agrariër voldaan heeft aan de geldende regelgeving;
–
het hergebruik van de afgegraven grond dient plaats te vinden binnen de bestaande wettelijke kaders.
Categorie 2. vermindering van ammoniakemissies en ammoniakdeposities
Activiteit I: de activiteit betreft investeringen in emissiearme bemestingstechnieken.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 1, van deze bijlage.
Activiteit II: de activiteit betreft investeringen in voorzieningen om emissies van stallen te beperken.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 1, van deze bijlage.
Activiteit III: de activiteit betreft het uitvoeren van demonstratieprojecten.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 3, van deze bijlage.
Categorie 3. vermindering gebruik en emissies van bestrijdingsmiddelen
Activiteit I: de activiteit betreft het uitvoeren van demonstratieprojecten.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 3, van deze bijlage.
Activiteit II: de activiteit betreft investeringen in nieuwe technieken gericht op vermindering van verliezen en gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen of toepassing van mechanische onkruidbestrijding.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 1, van deze bijlage.
Activiteit III: de activiteit betreft het toepassen van windsingels of houtwallen ter voorkoming van immissie van bestrijdingsmiddelen en andere stoffen of met oog op biologische bestrijding.
Voorwaarden:
–
de activiteit wordt niet toegepast indien op aanliggende percelen gebruik wordt gemaakt van de pakketten als bedoeld in de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer;
–
voor subsidie komen in aanmerking provincies, gemeenten, waterschappen en natuurorganisaties;
–
de activiteit wordt in het agrarische gebied uitgevoerd;
–
de activiteit is een eenmalige ingreep;
–
een integraal plan wordt opgesteld ter voorkoming van overlap met activiteiten vanuit andere subsidieregelingen;
–
de activiteit is gericht op voorkoming van diffuse verontreiniging;
–
de kosten van de aanleg van windsingels of houtwallenkunnen niet verhaald worden op de veroorzaker van de verontreiniging omdat die niet individueel te achterhalen is en de individuen afzonderlijk voldoen aan de wettelijke normen;
–
het toepassen van windsingels of houtwallenvindt niet plaats op landbouwgrond;
–
per windsingel of houtwal wordt maximaal € 100.000,– subsidie verleend aan een publieke eindbegunstigde.
Activiteit IV: de activiteit betreft het toepassen van ecologisch bermbeheer.
Voorwaarden:
–
de activiteit vindt plaats langs wegen en waterlopen als bedoeld in de reikwijdte (zie Hoofdstuk I van deze bijlage);
–
voor subsidie komen in aanmerking provincies, gemeenten en waterschappen;
–
de activiteit is slechts subsidiabel voor de meerkosten voor ecologisch bermbeheer ten opzichte van regulier beheer en datgene dat wettelijk vereist is;
–
de activiteit wordt uitgevoerd in het agrarische gebied;
–
een integraal plan wordt opgesteld;
–
uitsluitend eenmalige kosten voor de opstart van en de investering in ecologisch bermbeheer zijn subsidiabel;
–
de activiteit vindt niet plaats op landbouwgrond;
–
voor de activiteit wordt maximaal € 100.000,– subsidie verleend.
Categorie 4. advisering, voorlichting, kennisuitwisseling, ontwikkeling van plannen en het toepassen van bedrijfsinterne milieuzorg gericht op de omschakeling van landbouwbedrijven naar duurzame productiesystemen
Activiteit I: de activiteit betreft advies en ondersteuning bij opstellen van plannen.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 3, van deze bijlage.
Activiteit II: de activiteit betreft cursussen, voorlichtingsbijeenkomsten en studieclubs gericht op emissiereductie (van bestrijdingsmiddelen, mest en ammoniak), bedrijfsinterne milieuzorg en milieugerichte productontwikkeling.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 2, van deze bijlage.
Activiteit III: de activiteit betreft investeringen voor bedrijfsinterne milieuzorg.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 1, van deze bijlage.
Categorie 5. verbetering kwaliteit en vergroting variatie bodemleven
Activiteit I: de activiteit betreft het uitvoeren van demonstratieprojecten van bodembewerkingsmethoden en bemestingsmethoden en bemestingstechnieken.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 3, van deze bijlage.
Activiteit II: de activiteit betreft advisering en ondersteuning bij het opstellen van plannen.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 3, van deze bijlage.
Hoofdstuk III: Categorieën en voorwaarden als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Regeling subsidiëring gebiedsgericht beleid en reconstructie concentratiegebieden
Categorie 1. beperking van geluidsoverlast
Activiteit I: de activiteit betreft de aanleg van geluidswallen of het aanbrengen van beplanting.
Voorwaarden:
–
de activiteit vindt plaats langs lokale wegen als bedoeld in de reikwijdte (zie Hoofdstuk I van deze bijlage);
–
voor subsidie komen in aanmerking gemeenten en andere wegbeheerders;
–
de activiteit wordt alleen in het agrarische gebied uitgevoerd op gronden in eigendom bij gemeenten of andere wegbeheerders;
–
een integraal plan wordt opgesteld;
–
voor het aanbrengen van wallen of beplanting zijn geen wettelijke normen beschikbaar;
–
de activiteit vindt niet plaats op landbouwgrond;
–
per windsingel of houtwal wordt maximaal € 100.000,– subsidie verleend aan een publieke eindbegunstigde.
Activiteit II: de activiteit betreft haalbaarheidsstudies naar en de verbetering of de aanleg van voorzieningen om mobiliteit te beperken.
Voorwaarden:
–
de activiteit is gericht op het verminderen van geluidsoverlast in dan wel nabij natuurgebieden;
–
voor subsidie komen in aanmerking gemeenten, andere wegbeheerders en terreinbeherende instanties.
Categorie 2. beperking van verstoring door licht
Activiteit: de aanleg van voorzieningen ter afscherming van lichtbronnen.
Voorwaarden:
–
de activiteit vindt plaats ter vermindering van overlast van licht door verkeer van lokale wegen als bedoeld in de reikwijdte (zie Hoofdstuk I van deze bijlage);
–
de activiteit vindt plaats in en nabij natuurgebieden;
–
voor subsidie komen in aanmerking gemeenten, andere wegbeheerders en terreinbeherende instanties;
–
de activiteit wordt in het agrarische gebied uitgevoerd;
–
een integraal plan wordt opgesteld;
–
per windsingel of houtwal wordt maximaal € 100.000,- subsidie verleend aan een publieke eindbegunstigde.
Categorie 3. beperking van stankoverlast
Activiteit: investeringen in voorzieningen om emissies van stallen te beperken.
Voorwaarden: de voorwaarden, bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 1, van deze bijlage.
Categorie 4. beperking van verstoring door verkeer
Activiteit I: de aanleg van voorzieningen langs lokale wegen om verkeersslachtoffers onder wilde dieren te beperken.
Voorwaarden:
–
de activiteit vindt plaats langs lokale wegen als bedoeld in de reikwijdte (zie Hoofdstuk I van deze bijlage);
–
voor subsidie komen in aanmerking gemeenten en andere wegbeheerders;
–
de activiteit wordt in het agrarische gebied uitgevoerd;
–
een integraal plan wordt opgesteld.
Activiteit II: het afsluiten van wegen door of langs natuurgebieden.
Voorwaarden:
–
voor subsidie komen in aanmerking gemeenten, terreinbeherende instanties en wegbeheerders;
–
een integraal plan wordt opgesteld.
Hoofdstuk IV
§ 1
Onder investeringen wordt verstaan:
–
de bouw en verwerving van onroerend goed met uitzondering van de aankoop van grond;
–
de verwerving van nieuwe machines en bedrijfsuitrusting met inbegrip van computerapparatuur;
–
de algemene kosten met name kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs, het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoek en het verkrijgen van octrooien en licenties, maximaal 12% van de totale uitgaven onder 1 en 2;
–
de aankoop van grond, met inbegrip van de juridische kosten, belastingen en registratierechten.
Doelgroep: landbouwbedrijven
Subsidiabiliteitsvoorwaarden:
Subsidie wordt gegeven voor:
–
experimenten die nog niet eerder in de regio zijn toegepast, en
–
het stimuleren van verspreiding van nieuwe technieken of producten
Investeringen moeten gericht zijn op:
–
verlaging van de productiekosten;
–
verbetering of omschakeling van de productie;
–
verbetering en instandhouding van de kwaliteit van het natuurlijk milieu, of
–
de hygiënische omstandigheden en normen op gebied van dierwelzijn en de bevordering van diversificatie van landbouwbedrijven.
Bedrijf moet economisch levensvatbaar zijn, blijkend uit:
–
een financieringsverklaring van derde partij, of
–
een exploitatiebegroting, meerjarenbegroting en een eigen vermogen van ten minste 15% van het totale vermogen terwijl in de afgelopen drie jaar gedurende niet meer dan één jaar verlies is geleden.
Aanvrager moet over voldoende agrarische bekwaamheid beschikken: hij bezit tenminste een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding (of gelijkwaardig niveau) of kan aantonen tenminste 3 jaar op een agrarisch bedrijf werkzaam te zijn geweest.
§ 2
Eindbegunstigden:
groepen van landbouwondernemers en boseigenaren, groepen plattelandvrouwen, natuurorganisaties, landbouworganisaties, milieucoöperaties, opleidingsinstellingen, kennisinstellingen, groepen vrijwilligers van landbouwers of bosbouwers, samenwerkingsverbanden tussen overheid en landbouworganisaties en provincies.
De volgende activiteiten komen voor subsidie in aanmerking:
1. Scholing, tijdelijke begeleiding en kennisverspreiding omtrent:
–
de mogelijkheden van agrarisch landschapsbeheer en natuurbeheer;
2. Opleidingskosten en trainingskosten voor demonstratieprojecten uit Hoofdstuk IV, paragraaf 3, van deze bijlage.
Subsidiabel zijn:
–
de personele en materiële kosten van het ontwikkelen en houden van cursussen gericht op onder andere natuurbeheer, landschapsbeheer en milieuzorg;
–
de materiële kosten van organisatie, studiemateriaal, informatiemateriaal en personele kosten voor ondersteuning van studieclubs;
–
de materiële kosten van voorlichtingsbijeenkomsten over onder andere natuurbeheer, landschapsbeheer en milieuzorg.
Het gaat om een cursus of opleiding die naast de normale leergangen en lesprogramma’s ontwikkeld wordt.
§ 3
Eindbegunstigden:
–
provincies, gemeenten, waterschappen;
–
natuurorganisaties, landschapsorganisaties, milieuorganisaties, landbouworganisaties, landbouwers en landgoedeigenaren, dan wel samenwerkingsverbanden tussen landbouwers enerzijds en natuurorganisaties, landschapsorganisaties of milieuorganisaties anderzijds, alsmede samenwerkingsverbanden tussen natuurorganisaties, landschapsorganisaties of milieuorganisaties.
De volgende activiteiten komen voor subsidie in aanmerking:
–
opstellen van een plan voor de ontwikkeling van een milieu-aanpak en de ontwikkeling van projecten voor individuele landbouwbedrijven of samenwerkingsverbanden van agrarische bedrijven, voor zover verdergaand dan de Goede Landbouw Praktijk;
–
demonstratieprojecten.
Subsidiabel zijn:
–
kosten voor het opstellen van een plan;
–
bij demonstratieprojecten:
–
de kosten voor verstrekken van informatie en verzorgen van publiciteit;
–
de kosten van huur of lease van voor project noodzakelijke bedrijfsmiddelen;
–
de loonkosten van personeel dat voor project wordt ingezet;
–
de uitvoeringskosten zoals zaalhuur en reiskosten.
Onder een demonstratieproject wordt verstaan: een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het in de praktijk uittesten en demonstreren van resultaten van vernieuwingen in samenhang met landbouw en landschapsbeheer.
Subsidie wordt verstrekt voor die demonstratieprojecten:
a.
die kunnen bijdragen aan de bevordering van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën;
b.
die betrekking hebben op vernieuwingen in samenhang met landbouw en landschapsbeheer;
c.
die zijn voorzien van een op het project toegesneden voorlichtingsplan of onderwijsplan, waaruit blijkt dat de organisatie die met de uitvoering daarvan is belast beschikt over de terzake benodigde ervaring en expertise;
d.
die zijn voorzien van een verslag waaruit blijkt dat aanvrager tijdens de voorbereiding van het project overleg heeft gepleegd met de, gelet op de doelstelling van het project, relevante vaktechnische, dienstverlenende, brancheorganisaties of standsorganisaties;
e.
die, gelet op de doelstelling, de inhoud en het geografisch bereik, niet gelijk zijn aan projecten waaraan in het kader van dit programma eerder een subsidie is verleend;
f.
waarvan de uitvoeringstermijn ten hoogste drie jaar bedraagt;