Regeling nadere eisen aan vuurwerk

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
Gelet op artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 1.1.1, eerste lid, en artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit;

Besluit:

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    lont: onderdeel van het vuurwerk waardoor de gebruiker in staat wordt gesteld het vuurwerk tot ontbranding te brengen;

  • b.

    lading: samenstelling van de sas en de hoeveelheid sas in vuurwerk;

  • c.

    zwart buskruit: mengsel bestaande uit houtskool en natriumnitraat of kaliumnitraat met of zonder zwavel, met een maximale hoeveelheid verontreiniging van 3%;

  • d.

    knal: het boogde geluidseffect ten gevolge van een explosieve verbranding van zwart buskruit opgesloten in een afzonderlijk compartiment;

  • e.

    burst: het effect ten gevolge van een explosieve verbranding van een lading met als doel om effectladingen aan te steken en te verspreiden.

Artikel

2

Artikel

3

Consumentenvuurwerk mag niet de stoffen bevatten vermeld in bijlage II bij deze regeling.

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Consumentenvuurwerk, dat een roterende beweging maakt, is niet aan een stok of een draad bevestigd.

Artikel

8

Consumentenvuurwerk is niet herlaadbaar.

Artikel

9

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

13

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Vuurwerkbesluit in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.P.Pronk

Bijlage

I

behorende bij de Regeling nadere eisen aan vuurwerk

Fop- en schertsvuurwerk (artikel 2, eerste en tweede lid)

  • 1.

    Booby-traps en trektouwtjes - lading kaliumchloraat en een brandbare stof tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 20 milligram;

  • 2.

    Confetti- en tafelbommen, knalbonbons en cotillonvruchten - lading tot een gewicht van ten hoogste 1 gram;

  • 3.

    Flitswatten - lading uitsluitend collodiumwol tot een gewicht van ten hoogste 1 gram;

  • 4.

    Serpents - lading tot een gewicht van ten hoogste 3 gram;

  • 5.

    Bengaalse lucifers - lading tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram;

  • 6.

    Bengaalse handfakkels - lading tot een gewicht van ten hoogste 25 gram;

  • 7.

    Wonderkaarsen zonder ontstekingskop - lading uitsluitend aluminiumpoeder tot ten hoogste 8%;

  • 8.

    Knalerwten en knalduiveltjes - lading zilverfulminaat tot een gewicht van ten hoogste 1,6 milligram;

  • 9.

    IJsfonteinen - lading nitraatcellulose tot een gewicht van 7,5 gram;

  • 10.

    Rookbommen - lading uitsluitend kaliumnitraat en zwavel tot een gewicht van ten hoogste 5 gram; uitsluitend voor gebruik buitenshuis.

Bijlage II behorende bij de Regeling nadere eisen aan vuurwerk

Stoffen die niet mogen voorkomen in consumentenvuurwerk (artikel 3)

  • 1.

    arseenverbindingen;

  • 2.

    mengsels die meer dan 80 massa-% chloraten bevatten;

  • 3.

    mengsels van chloraten met meer dan 0,15 massa-% bromaten;

  • 4.

    mengsels van chloraten met metalen;

  • 5.

    mengsels van chloraten met rode fosfor;

  • 6.

    mengsels van chloraten met kalium hexacyanoferraat(II);

  • 7.

    mengsels van chloraten met zwavel of sulfides;

  • 8.

    kwikverbindingen;

  • 9.

    witte fosfor;

  • 10.

    gele fosfor;

  • 11.

    picraten of picrinezuur;

  • 12.

    mengsels van zwavel met vrije zuren;

  • 13.

    zirkonium met een deeltjesgrootte van minder dan 40 µm.

Bijlage

III

behorende bij de Regeling nadere eisen aan vuurwerk

Eisen met betrekking tot de lading per categorie consumentenvuurwerk (artikel 9)

  • A.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten;

  • A1.

    niet-gecompartimenteerd - lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 2,5 gram;

  • A2.

    gecompartimenteerd, zoals snoeren, strengen of zevenklappers - lading: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 25 gram mits elk compartiment niet meer bevat dan ten hoogste 1 gram;

  • B.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect op de grond tot een maximale hoogte van 5 meter;

  • B1.

    niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 100 gram;

  • B2.

    niet-gecompartimenteerd vuurwerk met knal - lading tot een gezamenlijk; gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

  • B3.

    gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 200 gram;

  • B4.

    gecompartimenteerd vuurwerk met knal - lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; lading voor het knaleffect uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram per lading;

  • C.

    Zichzelf niet voortdrijvend vuurwerk dat na ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten met effect in de lucht vanaf een hoogte van 5 meter;

  • C1.

    niet-gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal tot een gewicht van ten hoogste 50 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

  • C2.

    gecompartimenteerd vuurwerk zonder knal met een lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 200 gram en een lading per compartiment van ten hoogste 15 gram; de totale lading van de burst mag per compartiment maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

  • D.

    Zichzelf voortdrijvend vuurwerk met knaleffect dat na de ontsteking door de reactie geheel of gedeeltelijk uiteen wordt gereten;

  • D1.

    vuurpijlen - lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 5 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 20 gram, de totale lading van de burst en de knal mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

  • D2.

    roterend, niet opstijgend vuurwerk - lading voor knaleffect: uitsluitend zwart buskruit tot een gewicht van ten hoogste 1 gram; overige lading: zwart buskruit of een andere lading waarvan het gezamenlijk gewicht, met inbegrip van het gewicht van de lading voor het knaleffect, ten hoogste mag bedragen:

    • a.

      indien vastgezet 10 gram;

    • b.

      indien niet vastgezet 5 gram;

  • E.

    Zichzelf voortdrijvend vuurwerk dat na de ontsteking door de reactie niet uiteen wordt gereten;

  • E1.

    vuurpijlen - lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 40 gram; de totale lading van de burst mag maximaal 10 gram zwart buskruit bevatten of 4 gram andere nitraathoudende lading of 2 gram perchloraat/metaal;

  • E2.

    E2. roterend, niet opstijgend vuurwerk - lading: zwart buskruit of een andere lading, waarvan het gezamenlijk gewicht ten hoogste mag bedragen:

    • a.

      indien vastgezet 40 gram;

    • b.

      indien niet vastgezet 15 gram;

  • E3.

    roterend, opstijgend vuurwerk - lading: zwart buskruit of een andere lading tot een gezamenlijk gewicht van ten hoogste 5 gram.

Bijlage

IV

behorende bij de Regeling nadere eisen aan vuurwerk

Methode van onderzoek geluidsniveau (artikel 10, tweede lid)

Het onderzoek naar het geluidsniveau veroorzaakt door het ontbranden van consumentenvuurwerk geschiedt als volgt:

  • 1.

    Het vuurwerk wordt geplaatst op een weerkaatsend oppervlak in vrije veldomstandigheden. Aan het laatste is voldaan, indien zich binnen een straal van 15 meter rond het vuurwerk geen reflecterende objecten bevinden. Zelfverplaatsend vuurwerk wordt op een hoogte van ten minste 20 cm vastgezet.

  • 2.

    Het meetpunt bevindt zich op een hoogte van 1,5 meter boven het weerkaatsend oppervlak en op een horizontale afstand van 2 meter van het vuurwerk.

  • 3.

    Het meten geschiedt met een meetinstrument dat is uitgerust voor het meten van de absolute piek van een akoestisch signaal en dat voldoet aan de voorschriften van de IEC-publicatie, uitgave 1979, nummer 651, onder klasse 1. De meter is zodanig ingesteld, dat de ongewogen absolute geluidspiek kan worden vastgesteld.

  • 4.

    Het meetinstrument wordt vóór en na het onderzoek gecontroleerd met een akoestische kalibrator, waarvan de afwijking niet meer dan 0,5 dB bedraagt.

  • 5.

    Van het luchtgeluid van het vuurwerk wordt de absolute piek vastgesteld. Het niveau van de absolute piek (L piek) wordt uitgedrukt in dB (lin) ref. 20.10-6 Pa.

  • 6.

    De onder punt 3 en 4 bedoelde instrumenten worden geacht aan het in die onderdelen gestelde te voldoen, indien zij binnen de periode van twee jaren voorafgaande aan de meting bij een onderzoek ter zake door de krachtens artikel 22 van de IJkwet aangewezen rechtspersoon, blijkens een door die rechtspersoon afgegeven verklaring, aan de eisen hebben voldaan en in die periode geen herstellingen of veranderingen van het instrument die van invloed zijn op het meetresultaat hebben plaatsgehad.