Wet van 7 maart 2002 tot wijziging van de Wet tot behoud van cultuurbezit in verband met een evaluatie van die wet

Wijzigingswet Wet tot behoud van cultuurbezit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het op basis van de uitkomsten van een evaluatie van de Wet tot behoud van cultuurbezit wenselijk is om in die wet zelf de criteria op te nemen aan de hand waarvan wordt bepaald of een voorwerp onder het regime van die wet kan worden gebracht, alsmede om de termijnen van de procedure voor het aankopen van beschermde voorwerpen te bekorten en die procedure te vereenvoudigen en dat het voorts wenselijk is om in die wet een aantal wijzigingen van technische en redactionele aard aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel

I

Wijzigt de Wet tot behoud van cultuurbezit.

Artikel

II

Wijzigt de Reparatiewet I.

Artikel

III

De artikelen 7 tot en met 14 van de Wet tot behoud van cultuurbezit, zoals die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet luidden, zijn van toepassing op voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet:

  • a.

    aan de inspecteur gemelde ontwerpovereenkomsten, en

  • b.

    door Onze Minister tegen voorgenomen handelingen aangevoerde bedenkingen.

Artikel

IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van de uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, F. van der Ploeg
De Minister van Justitie, A. H. Korthals