Artikel
1
1
Indien de kosten van de sanering, in verhouding tot de effecten ervan, niet rechtvaardigen dat de sanering zodanig wordt uitgevoerd dat daardoor de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, worden behouden of hersteld, kan degene die de bodem saneert volstaan met het treffen van maatregelen die leiden tot het isoleren en beheersen van de verontreiniging, alsmede tot het controleren van de effecten van het isoleren en beheersen.
2
De in het eerste lid bedoelde maatregelen leiden er in ieder geval toe:
-
a.
indien de verontreiniging zich verspreidt of dreigt te verspreiden:
-
1°.
Dat de verontreiniging zoveel mogelijk wordt verwijderd;
-
2°.
voorzover de verontreiniging niet wordt verwijderd: dat zij zich binnen een zo kort mogelijke termijn, doch in ieder geval binnen ten hoogste dertig jaar nadat is begonnen met de uitvoering van het saneringsplan, bedoeld in artikel 39 van de Wet bodembescherming, niet meer verspreidt of dreigt te verspreiden;
-
1°.
-
b.
indien de verontreiniging zich noch verspreidt, noch dreigt te verspreiden: dat de bodem geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.