provincie onderscheidenlijk in artikel 88, eerste lid, van de wet genoemde gemeente onderscheidenlijk de gemeenten genoemd in het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten;
een verslag waarin de in het meerjarenprogramma opgenomen doelstellingen en de aan de bijdrage verbonden verplichtingen worden vergeleken met de bereikte resultaten en de verschillen worden toegelicht;
i.
bestedingsverantwoording:
een verslag waarmee inzicht wordt gegeven in de mate waarin en de wijze waarop de beschikbaar gestelde rijksmiddelen zijn besteed;
j.
apparaatskosten:
de kosten van personeel, informatievoorziening, organisatie, financieel beheer en automatisering verbonden aan de uitvoering van de taken van de wet;
k.
budgetperiode:
de periode als bedoeld in artikel 76, eerste lid, slot, waarvoor de budgethouder een bijdrage kan verkrijgen;
l.
bijzonder inventariserend onderzoek:
activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de uitvoering van de bodemsanering waarvoor in de door de minister te bepalen gevallen een bijdrage mogelijk is;
§
1.1
Kosten die voor een bijdrage in aanmerking komen
Artikel
2
1
De kosten waarvoor op grond van deze regeling een bijdrage kan worden verstrekt zijn de kosten zoals bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de wet. Daaronder vallen ook de kosten die samenhangen met de uitvoering van bijzonder inventariserende onderzoeken.
2
Apparaatskosten, verbonden aan de uitvoering van de wet, komen niet voor een bijdrage in aanmerking behalve voor de gemeenten, genoemd in het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten; deze apparaatskosten komen vanaf 6 maanden voor het moment dat dat besluit voor de desbetreffende gemeente in werking treedt voor een bijdrage in aanmerking, van € 204.201,10 per jaar.
3
De kosten die samenhangen met werkzaamheden in een ander kader dan het onderzoek of de sanering als bedoeld in artikel 76, eerste lid, maar uit praktische overwegingen gelijktijdig worden uitgevoerd, komen niet voor een bijdrage in aanmerking.
Hoofdstuk
21
Meerjarenprogramma-financiering
§
2.1
Nadere regels t.a.v. de indiening van gegevens t.b.v. de verlening van een bijdrage
schriftelijk uiterlijk 1 november in het kalenderjaar voorafgaand aan de budgetperiode te worden ingediend;
b.
de gegevens als bedoeld in bijlage 1 te bevatten;
c.
een financiële paragraaf als bedoeld in bijlage 2 te bevatten.
§
2.2
De verlening van de rijksbijdrage
Artikel
4
1
De minister kan een bijdrage aan de budgethouder verlenen indien en voorzover:
a.
het meerjarenprogramma een reëel beeld geeft van de doelstellingen en voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 3;
b.
de door de budgethouder in het meerjarenprogramma aangegeven aanvraag samen met de andere aanvragen binnen de rijksbegroting past.
2
Indien het totaal van de goedgekeurde aanvragen, die in voldoende mate voldoen aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 3 niet binnen de rijksbegroting past, wordt het budget naar evenredigheid over de aanvragen verdeeld. Bij die verdeling worden niet betrokken de in artikel 5, eerste lid genoemde bijdragen.
Artikel
5
1
De minister verleent afzonderlijk bijdragen aan de provincies voor:
a.
regionale waterbodems, zoals bedoeld in artikel 63d van de wet, ter tegemoetkoming in de kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging voor de budgetperiode.
b.
VINEX-Fonds Economische structuurversterking.
De verlening van die bijdragen kan worden begrepen in de verlening van de bijdrage op grond van artikel 4, eerste lid.
De minister kan verplichtingen met betrekking tot de kwaliteit van de uitvoering van bodemsanering verbinden aan de verlening van de bijdrage.
§
2.3
Voorschotverlening
Artikel
7
1
De minister verleent gedurende budgetperiode een voorschot aan de budgethouder waaraan hij een bijdrage heeft verleend.
2
Voorschotten worden overeenkomstig de beschikking tot voorschotverlening betaald.
3
De beschikking tot voorschotverlening vermeldt het bedrag van het voorschot.
§
2.4
De verantwoording en de vaststelling van de bijdrage
Artikel
8
1
Uiterlijk op 1 juli volgende op de afloop van de budgetperiode dient de budgethouder een verslag in met betrekking tot de doeltreffendheid van de besteding van de op grond van de artikelen 76 en 77 van de wet verleende bijdrage overeenkomstig het model in bijlage 3. Dit verslag bevat een vergelijking van de in het meerjarenprogramma opgenomen doelstellingen en de aan de bijdrage verbonden verplichtingen met de bereikte resultaten en een toelichting van de verschillen, rekening houdend met de gerealiseerde bestedingen.
2
De minister kan om aanvullende informatie vragen indien naar zijn oordeel de informatie in de rapportage, zoals bedoeld in het eerste lid onvoldoende is om een oordeel te vormen over de doeltreffendheid van de verleende bijdrage in de uitvoering.
Artikel
9
Naast het verslag, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt uiterlijk op 1 juli volgende op de afloop van de budgetperiode een verslag ingediend over de besteding van de bijdrage op grond van artikel 76 onderscheidenlijk 77 van de wet. Dit verslag bevat een bestedingsverantwoording die overeenkomstig het model in bijlage 4 bij deze regeling wordt opgesteld.
Artikel
10
1
De bestedingsverantwoording bedoeld in artikel 9 gaat vergezeld van een verklaring van getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld met inachtneming van de voorschriften opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.
De minister kan bij de vaststelling van de bijdrage jegens een budgethouder verplichtingen verbinden aan het budget dat voor de op dat moment lopende budgetperiode wordt of is verleend, indien met betrekking tot de afgelopen budgetperiode:
a.
de in het programma opgenomen doelstellingen naar het oordeel van de minister onvoldoende zijn bereikt en dit de budgethouder kan worden toegerekend, of
b.
de budgethouder niet heeft voldaan aan de verplichtingen verbonden aan de verlening van budget, of
c.
de verleende voorschotten door de budgethouder zijn besteed aan een ander doel dan bodemsanering, of
Indien naar het oordeel van de minister genoegzaam vaststaat dat met de verplichtingen, zoals bedoeld in het tweede lid, niet kan worden volstaan, dan wel van het opleggen daarvan in redelijkheid onvoldoende resultaat kan worden verwacht, kan het budget over de afgelopen budgetperiode, zo nodig ambtshalve, lager worden vastgesteld dan de voor die budgetperiode verleende bijdrage. Het verschil wordt aangemerkt als onverschuldigd betaald.
4
Onverschuldigd betaalde bedragen aan voorschotten kunnen worden teruggevorderd, voorzover na de dag waarop de bijdrage is vastgesteld nog geen vijf jaren zijn verstreken. Bij de terugvordering kan worden bepaald dat over de onverschuldigd betaalde bedragen een wettelijke rente verschuldigd is.
5
Indien de gerealiseerde bestedingen in de afgelopen budgetperiode groter zijn dan de door de minister verleende bijdrage zoals bedoeld in artikel 4 kan hij de meerdere bestedingen betrekken in de verlening van de bijdrage voor de op dat moment lopende budgetperiode, onder de volgende voorwaarden:
a.
dit geldt tot een maximum van 30% van de verleende bijdrage van de afgelopen budgetperiode en
b.
dat met deze extra bestedingen in gelijke mate meer prestaties uit het programma van de afgelopen budgetperiode zijn gerealiseerd dan met de verleende bijdrage zoals bedoeld in artikel 4 mogelijk was.
Hoofdstuk
3
Interim-beleid bedrijvenregeling
§
3.1
De verdeling van de rijksbijdrage en aanvraag tot verlening van een voorschot
Artikel
12
1
De budgethouder dient per geval een aanvraag in voor een bijdrage ter vergoeding van de kosten van subsidie aan derden ten behoeve van de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen waarvan de sanering urgent is, dan wel wanneer activiteiten worden verricht waarvoor sanering verplicht is.
2
Een aanvraag om een bijdrage, zoals bedoeld in het eerste lid dient:
a.
een concept van de beschikking tot subsidieverlening ten behoeve van sanering van gevallen genoemd in het eerste lid, die de budgethouder voornemens is af te geven, te bevatten. Tevens meldt hij welke aanvragen tot subsidieverlening hij op dat moment heeft ontvangen.
b.
de gegevens, als bedoeld in bijlage 6 te bevatten.
3
De minister kan de bijdrage, zoals bedoeld in het eerste lid, slechts verlenen, indien:
a.
de aanvraag voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid;
b.
de budgethouder de subsidieverordening overeenkomstig het door de minister vastgestelde model heeft opgesteld.
4
De budgethouder kan schriftelijk een gemotiveerde aanvraag voor een voorschot op de bijdrage, zoals bedoeld in het eerste lid, indienen. Deze aanvraag moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid onder b, en kan worden ingediend indien en voor zover de budgethouder voorziet dat er onvoldoende financiële middelen op grond van de uitvoering van de wet en deze regeling zijn om de subsidie aan derden, ten behoeve van sanering van gevallen genoemd in het eerste lid, tijdig te kunnen uitbetalen.
§
3.2
Verantwoording en vaststelling van de bijdrage
Artikel
13
De doeltreffendheid van de besteding van de verstrekte bijdrage zoals bedoeld in artikel 12, derde lid, wordt jaarlijks getoetst aan de hand van de gegevens zoals genoemd in artikel 14, tweede lid.
Bij het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt ten aanzien van de doeltreffende besteding zoals bedoeld in artikel 13 een rapportage gevoegd overeenkomstig het model in bijlage 8 bij deze regeling.
Artikel
15
1
De bestedingsverantwoording bedoeld in artikel 14, eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring van getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
2
De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld met inachtneming van de voorschriften opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling.
Artikel
16
1
De budgethouder dient jaarlijks een aanvraag in tot vaststelling van een bijdrage ter vergoeding van de kosten van subsidie aan derden ten behoeve van de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging van in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen waarvan de sanering urgent is dan wel wanneer activiteiten worden verricht waarvoor sanering verplicht is.
2
Een aanvraag tot vaststelling van een bijdrage, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid dient:
schriftelijk uiterlijk 31 januari na het kalenderjaar waarover de bijdrage wordt gevraagd te worden ingediend, en
de gegevens, als bedoeld in bijlage 6 te bevatten.
de verslagen zoals bedoeld in artikel 13, 14, eerste en tweede lid en de verklaring zoals bedoeld in artikel 15, eerste lid te bevatten.
3
De minister stelt de bijdrage, zoals bedoeld in het eerste lid, aan de budgethouder vast indien de aanvraag voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid.
Hoofdstuk
4
Overige bepalingen
§
4.1
Jaarlijkse monitorings- en voortgangsrapportage
Artikel
17
1
Een verslag met betrekking tot de voortgang van de bodemsanering bevat de gegevens als bedoeld in bijlage 9, welke betrekking hebben op de uitvoering van de wet over het voorafgaande kalenderjaar. Dit verslag wordt door gedeputeerde staten uiterlijk in de eerste week van januari ingediend bij de minister.
2
Het in het eerste lid genoemde verslag, wordt aangevuld met de informatie als bedoeld in bijlage 10. Deze informatie wordt jaarlijks over het daarvoor voorafgaande kalenderjaar, uiterlijk 1 mei verstrekt aan de minister.
3
Naar aanleiding van het verslag zoals bedoeld in het tweede lid kan een gesprek van de minister met gedeputeerde staten onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de in artikel 88 van de wet genoemde gemeenten en de gemeenten genoemd in het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten over de voortgang van de bodemsaneringsoperatie en de uitvoering van de wet plaatsvinden.
Hoofdstuk
5
Slotbepalingen
§
5.1
Overgangsbepalingen
Artikel
18
1
In afwijking van het gestelde in artikel 3 vindt de indiening door de budgethouder van een aanvraag voor de eerste budgetperiode uiterlijk 15 februari 2002 plaats.
2
De eerste budgetperiode bedraagt 3 jaar.
§
5.2
Inwerkingtreding
Artikel
19
De Regeling van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, nr. MJZ/96071923, Staatscourant 249, en de Circulaire Bijdrageverlening bodemsanering, laatstelijk gewijzigd per 31 augustus 1999, worden ingetrokken.
Artikel
20
1
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2002.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2002.
Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen; een volledig exemplaar van de regeling, inclusief de bijlagen zal aan alle budgethouders en bevoegde overheden worden gezonden. Daarnaast zal de regeling inclusief de bijlagen ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van VROM.
's-Gravenhage
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.P.Pronk