Wet van 20 juni 2002, houdende regels inzake de bevordering van integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur met betrekking tot beschikkingen of overheidsopdrachten (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur)
Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk
1
Algemeen
Paragraaf
1.1
Begripsbepalingen
Artikel
2
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Paragraaf
1.2
Weigerings- en intrekkingsgrond inzake beschikkingen
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk
2
Aanbestedingen, subsidies en vergunningen
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk
3
Het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur
Paragraaf
3.1
Instelling en taak van het Bureau
Artikel
8
Er is een Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.
Artikel
9
1
Het Bureau heeft tot taak aan bestuursorganen, voorzover deze bij of krachtens de wet de bevoegdheid hebben gekregen het Bureau daartoe te verzoeken, desgevraagd advies uit te brengen over de mate van gevaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of over de ernst van de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 3, zesde lid.
2
Voorzover het gaat om een overheidsopdracht binnen een sector die is aangewezen ingevolge artikel 5, tweede lid, heeft het Bureau voorts tot taak aanbestedende diensten desgevraagd advies uit te brengen over:
-
a.
feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de toepassing ten aanzien van een gegadigde of, voorzover het gaat om diens acceptatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel c, een onderaannemer van:
-
1°.
artikel 29 van de richtlijn nr. 92/50/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 juni 1992, betreffende de coördinatie voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (Pb EG L 209/1),
-
2°.
artikel 20 van de richtlijn nr. 93/36/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (Pb EG L 199/1), of
-
3°.
artikel 24 van de richtlijn nr. 93/37/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken (Pb EG L 199/54);
-
1°.
-
b.
feiten en omstandigheden die grond kunnen opleveren voor de overeenkomstige toepassing ten aanzien van een gegadigde of, voorzover het gaat om diens acceptatie als bedoeld in artikel 5, derde lid, onderdeel c, een onderaannemer van de in onderdeel a genoemde bepalingen, indien de richtlijn nr. 93/38/EEG van de Raad van Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993, betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en telecommunicatie (Pb. EG L 199/84) op de aanbesteding van toepassing is;
-
c.
de mogelijkheid dat een gegadigde of onderaannemer wordt gefinancierd met uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen;
-
d.
de mate van gevaar dat een gegadigde, indien de overheidsopdracht aan hem zou worden gegund, of de onderaannemer bij de uitvoering van die opdracht strafbare feiten zal plegen.
Artikel
10
Het Bureau heeft voorts tot taak bestuursorganen desgevraagd te informeren omtrent de in deze wet en in andere algemeen verbindende voorschriften neergelegde weigerings- en intrekkingsgronden inzake subsidies en vergunningen.
Artikel
11
Het Bureau kan indien daartoe aanleiding bestaat de officier van justitie, met het oog op diens bevoegdheid ingevolge artikel 26, berichten over het advies, indien daarin wordt aangegeven dat er sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid, of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid, onderscheidenlijk dat er reden is tot toepassing of overeenkomstige toepassing van een bepaling als bedoeld in artikel 9, tweede lid, onderdeel a.
Paragraaf
3.2
Werkwijze van het Bureau
Artikel
12
2
Het verzamelen van persoonsgegevens wordt beperkt tot:
-
a.
persoonsgegevens uit openbare registers,
-
b.
persoonsgegevens die overeenkomstig artikel 8, aanhef en onderdeel e, van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn verkregen, en
-
c.
persoonsgegevens die op grond van artikel 13 of 27 zijn verstrekt.
3
In afwijking van het tweede lid kan het Bureau in het geval dat het door de betrokkene ingevulde formulier, bedoeld in artikel 30, onvoldoende informatie verschaft voor het onderzoek ten behoeve van het advies, dan wel de gegevens die door middel van dat formulier en uit de verschillende bestanden of registraties zijn verkregen niet gelijkluidend zijn, de betrokkene verzoeken om nadere gegevens over:
-
a.
de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die het formulier heeft ingevuld;
-
b.
de identiteit en vertegenwoordigingsbevoegdheid van personen die direct of indirect leiding geven;
-
c.
de identiteit van personen die direct of indirect zeggenschap uitoefenen;
-
d.
de identiteit van personen die direct of indirect vermogen verschaffen;
-
e.
de wijze van financiering.
Artikel
13
1
Het Bureau kan ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 9, de terzake bevoegde autoriteiten in het buitenland verzoeken na te gaan of aldaar strafrechtelijke gegevens bekend zijn van personen tot wie het onderzoek naar feiten en omstandigheden als bedoeld in de artikelen 3, tweede, derde en zesde lid, en 9, tweede lid, zich uitstrekt.
Artikel
14
1
Het Bureau neemt in het advies geen gegevens op waarvan:
-
a.
de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht, of
-
b.
de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid, heeft aangegeven dat deze niet mogen worden gebruikt in verband met een zwaarwegend strafvorderlijk belang.
2
Onze Minister van Justitie wijst de officier van justitie aan, aan wie het advies, voordat dit wordt toegezonden aan het bestuursorgaan dat of de aanbestedende dienst die om advies hebben gevraagd, wordt voorgelegd met het oog op de beoordeling of daarin gegevens zijn opgenomen waarvan het gebruik een zwaarwegend strafvorderlijk belang schaadt.
Artikel
15
1
Het advies wordt zo spoedig mogelijk gegeven, maar in ieder geval binnen een termijn van vier weken nadat het bestuursorgaan of de aanbestedende dienst een advies heeft aangevraagd.
Artikel
16
Artikel
17
Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere regels worden gegeven over de werkwijze van het Bureau, alsmede over de totstandkoming en inrichting van het advies.
Paragraaf
3.3
De verwerking van gegevens door het Bureau
Artikel
18
Het Bureau registreert geen persoonsgegevens waarvan de verstrekker heeft aangegeven dat deze, gelet op het karakter van die gegevens, niet aan de desbetreffende persoon ter kennis mogen worden gebracht.
Artikel
19
Het Bureau kan persoonsgegevens die zijn verzameld of verkregen met het oog op de behandeling van een verzoek om advies, gedurende twee jaren verwerken in verband met een ander verzoek.
Artikel
20
1
Voor zoveel nodig in afwijking van hetgeen in de Wet openbaarheid van bestuur en andere wetten is bepaald ten aanzien van verstrekking van gegevens, verstrekt het Bureau aan derden geen persoonsgegevens die het heeft verkregen in het kader van zijn taak, bedoeld in artikel 9.
2
Onder derden als bedoeld in het eerste lid worden mede begrepen andere dienstonderdelen van het Ministerie van Justitie en andere overheidsdiensten en -instellingen.
3
In afwijking van het eerste lid kunnen in de volgende gevallen persoonsgegevens worden verstrekt:
-
a.
voorzover persoonsgegevens in het advies dienen te worden opgenomen in verband met de noodzakelijke motivering daarvan;
-
b.
in de berichtgeving, bedoeld in artikel 11;
-
c.
ten behoeve van de uitoefening van de controlerende of toezichthoudende bevoegdheid van:
-
1°.
de Algemene Rekenkamer;
-
2°.
de Nationale ombudsman;
-
3°.
de Registratiekamer;
-
1°.
-
d.
indien toepassing wordt gegeven aan:
-
e.
desgevraagd, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek en statistiek, met dien verstande dat de resultaten daarvan geen persoonsgegevens mogen bevatten en voorzover de persoonlijke levenssfeer van de geregistreerde daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Paragraaf
3.4
Beheer van het Bureau
Artikel
21
Artikel
22
Benoeming, schorsing en ontslag van de directeur van het Bureau geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Ministers.
Artikel
23
Onze Minister van Justitie bepaalt in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het budget en de formatie van het Bureau.
Artikel
24
Onze Ministers brengen jaarlijks voor 1 mei aan beide kamers der Staten-Generaal een openbaar verslag uit van de wijze waarop het Bureau zijn taken in het afgelopen kalenderjaar heeft verricht.
Paragraaf
3.5
Begeleidingscommissie
Artikel
25
1
Er is een begeleidingscommissie, die geregeld overleg voert met de directeur van het Bureau over de wijze waarop het Bureau zijn taak vervult.
Hoofdstuk
4
Bevoegdheden, verplichtingen en procedurele bepalingen
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk
5
Wijziging van andere wetten
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Hoofdstuk
6
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel
43
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Artikel
44
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Artikel
45
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Artikel
46
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Artikel
47
Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.