Wet van 13 juli 2002 tot vaststelling van de Wet inzake het beheer van de financiën van het Rijk (Comptabiliteitswet 2001)

Comptabiliteitswet 2001

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten.
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is de Comptabiliteitswet te vervangen door nieuwe wettelijke bepalingen over het beheer van de financiën van het Rijk, mede ter uitvoering van de artikelen 78 en 105 van de Grondwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze.

Hoofdstuk

1

De begroting van het Rijk

Paragraaf

1

De inrichting van de begroting en het begrotingsstelsel

Artikel

1

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

De begroting van de Koning bevat de uitkeringen aan de leden van het koninklijk huis, alsmede de uitgaven die functioneel samenhangen met het koningschap. De begrotingsartikelen waarin die uitkeringen worden opgenomen hebben het karakter van een niet-beleidsartikel.

Artikel

9

Artikel

9a

Paragraaf

2

De baten-lastendiensten

Artikel

10

Artikel

11

Paragraaf

2a

De verplichtingen-kasagentschappen

Artikel

11a

Paragraaf

3

Het tijdschema van de begroting

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

13

Onze Minister van Financiën biedt op de in artikel 12, vierde lid, genoemde dag aan de Staten-Generaal de Miljoenennota aan. Daarin worden in elk geval opgenomen:

  • a.

    beschouwingen over de budgettaire betekenis van het voorgenomen beleid voor het Rijk en voor andere onderdelen van de collectieve sector die als budgetdisciplinesector worden aangemerkt;

  • b.

    beschouwingen over de betekenis van het voorgenomen beleid voor de volkshuishouding;

  • c.

    ramingen voor het begrotingsjaar en de vier op het begrotingsjaar aansluitende jaren, volgens een door hem te bepalen mate van samenvoeging;

  • d.

    het overzicht, bedoeld in artikel 15, tweede lid.

Paragraaf

4

Het wijzigen van de begroting

Artikel

14

Artikel

15

Paragraaf

5

Beleidsvoornemens met financiële gevolgen

Artikel

16

Artikel

17

Paragraaf

6

Nadere regelgeving

Artikel

18

Hoofdstuk

II

Het begrotingsbeheer en de bedrijfsvoering van het Rijk

Paragraaf

1

Het begrotingsbeheer

Artikel

19

Artikel

19a

Vervallen

Paragraaf

2

Het beleid

Artikel

20

Paragraaf

3

De bedrijfsvoering

Artikel

21

Paragraaf

3.1

Het financieel beheer

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

24a

Paragraaf

3.2

Het materieelbeheer

Artikel

25

Paragraaf

3.3

De administraties van het Rijk

Artikel

26

Artikel

27

Paragraaf

4

De boeking van verplichtingen, uitgaven en ontvangsten

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Paragraaf

5

Het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en het privaatrechtelijke beheer

Artikel

32

Artikel

33

Onze Minister van Financiën sluit overeenkomsten tot het aangaan van geldleningen door de Staat.

Artikel

34

Artikel

34a

De procedure, bedoeld in artikel 34, eerste, derde en vierde lid, is tevens van toepassing op een voornemen tot het verrichten van de volgende privaatrechtelijke rechtshandelingen door de Staat:

  • a.

    het verstrekken aan een privaatrechtelijke rechtspersoon van eigen vermogen, van leningen met wezenlijke kenmerken van eigen vermogen of van garanties ten aanzien van de omvang van het eigen vermogen;

  • b.

    het overnemen van schuldtitels of aandelen van een privaatrechtelijke rechtspersoon die door een derde partij worden gehouden;

  • c.

    het overnemen van risico’s van financiële activa van een privaatrechtelijke rechtspersoon, indien dat overnemen bedoeld is ter versterking van de solvabiliteit van de privaatrechtelijke rechtspersoon.

Artikel

34b

Artikel

34c

Artikel

35

Het verrichten namens de Staat van een privaatrechtelijke rechtshandeling met een geldelijk belang geschiedt op een wijze die:

  • a.

    voor de Staat voldoende duidelijk de plichten en rechten van de betrokken partijen bewijsbaar vastlegt;

  • b.

    controleerbaar is;

  • c.

    in het maatschappelijk verkeer wordt geaccepteerd.

Artikel

36

De geldigheid van privaatrechtelijke rechtshandelingen wordt niet aangetast indien de bij of krachtens deze wet gestelde regels niet worden nageleefd, tenzij het betreft het niet naleven van de regels omtrent de bevoegdheid van de handelende personen, gesteld bij of krachtens de artikelen 32 en 33.

Paragraaf

6

Nadere regelgeving

Artikel

37

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

  • a.

    de taak van de centrale directies financieel-economische zaken;

  • b.

    het kasbeheer;

  • c.

    het verrichten van privaatrechtelijke rechtshandelingen en kan worden voorgeschreven dat bepaalde privaatrechtelijke rechtshandelingen worden verricht in afwijking van de artikelen 32 en 33.

Artikel

38

Hoofdstuk

III

Het toezicht van Onze Ministers

Paragraaf

1

Het toezicht van Onze Minister van Financiën op de uitvoering van de begroting

Artikel

39

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Paragraaf

2

Het toezicht op derden die collectieve middelen ontvangen en uitgeven

Artikel

43

Artikel

43a

Artikel

43b

Artikel

44

Hoofdstuk

IV

Het liquidemiddelenbeheer en de financiering van rechtspersonen die collectieve middelen beheren

Artikel

45

Artikel

46

Het aantrekken van financiële middelen door de rechtspersonen, bedoeld in artikel 45, met als doel daarmee via het uitzetten ervan additionele financiële middelen te verwerven, is verboden.

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

49a

Onze Minister van Financiën kan nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in de artikelen 45 tot en met 49.

Hoofdstuk

V

De verantwoording van het Rijk

Artikel

50

Vervallen

Artikel

51

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Onze Minister, belast met het beheer van een begrotingsfonds, kan besluiten het jaarverslag van het begrotingsfonds op te nemen in een bijlage bij het departementale jaarverslag waarvoor hij verantwoordelijk is.

Artikel

58

Artikel

59

Een departementale saldibalans voldoet aan de volgende eisen:

  • a.

    de erin opgenomen informatie geeft de op het jaareinde openstaande posten, zoals deze uit de administraties blijken, deugdelijk weer;

  • b.

    de erin opgenomen balansposten zijn rechtmatig tot stand gekomen.

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Onze Minister van Financiën zendt uiterlijk op 21 april van het jaar volgend op het verslagjaar het Financieel jaarverslag van het Rijk, de Saldibalans van het Rijk en het rapport, bedoeld in artikel 67, derde lid, aan de Algemene Rekenkamer.

Artikel

63

Artikel

64

Artikel

65

Hoofdstuk

VI

De accountantscontrole bij het Rijk

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Artikel

69

Hoofdstuk

VII

De Algemene Rekenkamer

Paragraaf

1

De samenstelling en de inwendige dienst

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Aan de Algemene Rekenkamer wordt toegevoegd een secretaris die op voordracht van de Algemene Rekenkamer bij koninklijk besluit wordt benoemd en ontslagen. Schorsing geschiedt door de Algemene Rekenkamer.

Artikel

73

Artikel

74

Artikel

75

Artikel

76

De Algemene Rekenkamer stelt voor haar werkzaamheden een reglement van orde vast. Dit reglement wordt door plaatsing in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel

77

Artikel

78

Geen besluiten zullen in de vergadering van het college kunnen worden genomen, indien niet ten minste de meerderheid der leden van het college tegenwoordig is. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen; wanneer de stemmen staken, beslist de stem van de president.

Artikel

79

Artikel

80

Artikel

81

Paragraaf

2

Het rechtmatigheids- en doelmatigheidsonderzoek

Artikel

82

Artikel

83

Artikel

84

Artikel

85

De Algemene Rekenkamer onderzoekt de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het gevoerde beleid en de doelmatigheid van het financieel en het materieelbeheer, de daartoe bijgehouden administraties en de organisatie van het Rijk.

Artikel

86

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

Paragraaf

3

De overige taken en bevoegdheden

Artikel

90

Op verzoek van elk van de beide kamers van de Staten-Generaal kan de Algemene Rekenkamer bepaalde onderzoeken instellen.

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

93

Indien de zorg voor een administratie aan een derde wordt uitbesteed, dan is de Algemene Rekenkamer bevoegd mede aan de hand van de administratie van de betrokken derde dan wel bij degene die de administratie in opdracht van die derde voert een onderzoek in te stellen, waarbij artikel 87, eerste lid, van overeenkomstige toepassing is.

Artikel

94

Artikel

95

Artikel

96

Hoofdstuk

VIII

Comptabele noodwetgeving

Artikel

97

Hoofdstuk

IX

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

98

Wijzigt de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden.

Artikel

99

Wijzigt de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel

100

Wijzigt de Kaderwet adviescolleges.

Artikel

101

Wijzigt de Prijzennoodwet.

Artikel

102

Wijzigt de Remigratiewet.

Artikel

103

Wijzigt de Wet financiering volksverzekeringen.

Artikel

104

Wijzigt de Wet Fonds economische structuurversterking.

Artikel

105

Wijzigt de Wet Infrastructuurfonds.

Artikel

106

Wijzigt de Wet op de expertisecentra.

Artikel

107

Wijzigt de Wet op de kansspelen.

Artikel

108

Wijzigt de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen.

Artikel

109

De bevoegdheden waarin bij of krachtens deze wet is voorzien, kunnen mede worden uitgeoefend in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel

110

Deze wet wordt aangehaald als: Comptabiliteitswet 2001.

Artikel

111

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Justitie, J.P.H. Donner