Verordening van het Productschap Zuivel van 18 September 2002, houdende eisen ter zake van methoden van onderzoek van de kwaliteit van boerderijmelk

Zuivelverordening 2003, Eisen methoden van onderzoek

Bepaling van het kiemgetal

Artikel

3

Voor de bepaling van het kerngetal geldt NEN 1507 als referentiemethode.

Artikel

4

In plaats van de referentiemethode mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat:

  • - de verkregen resultaten worden omgerekend naar een plaatkiemgetal volgens NEN 1507;

  • - de daartoe benodigde conversievergelijking wordt vastgesteld en onderhouden volgens de richtlijnen in ISO/DIS 21187.

Artikel

5

Het resultaat wordt uitgedrukt in kolonievormende eenheden per ml. Voor uitslagen boven 999.000 per ml dient 999.000 per ml te worden vermeld als uitslag.

Bepaling van de verontreinigingsgraad

Artikel

6

De toe te passen methode berust op het filtreren van 22 tot 28 ml melk met een temperatuur van 37 ±2 ºC bij een drukverschil van 25 tot 30 kPa. De verontreinigingsgraad wordt vastgesteld na droging van het filter, waarbij een gradatiecijfer wordt toegekend op grond van vergelijking met een grensstandaard. Deze grensstandaard wordt periodiek verstrekt door het COKZ.

Artikel

7

Een gradatiecijfer II wordt toegekend aan een monster indien de daardoor veroorzaakte verontreinigingsgraad van het filter groter is dan die van de grensstandaard. In de andere gevallen wordt een gradatiecijfer I toegekend.

Aantonen van melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen

Artikel

8

Het onderzoek op melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen vindt plaats volgens een onderzoeksschema dat bestaat uit een screeningsmethode (A), een bevestigingsmethode (B) en groepstesten.

Met de screeningsmethode A worden monsters rauwe melk opgespoord die aantoonbare hoeveelheden bacteriegroeiremmende stoffen kunnen bevatten.

Met de bevestigingsproef B wordt nagegaan of de bacteriegroeiremming na verhitting in de met methode opgespoord monsters wordt bevestigd.

Indien ook in de bevestigingsproef sprake is van groeiremming, worden achtereenvolgens groepstesten uitgevoerd op sulfonamiden, beta-lactam antibiotica en overige antibiotica.

De concentraties van bacteriegroeiremmende stoffen die ten minste aantoonbaar moeten zijn in screeningsmethode (A), de bevestigingsmethode (B) en de groepstesten, de voorgeschreven grensstandaarden in de groepstesten en de aan te houden coderingen bij een positieve bevinding in een groepstest zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Stof

Aantoonbare concentraties (µg/ml)

Grensstandaard

Codering bij positief resultaat in de groepstest

methoden

A en B

groepstest

Sulfonamiden

sulfamethazine

0,6

0,4

0,002 µg/ml dapson

S

Beta-lactam antibiotica

benzylpenicilline

0,003 *uitgedrukt in Internationale Eenheden per ml

0,0037*uitgedrukt in Internationale Eenheden per ml

0,0037 IE/ml penicilline*uitgedrukt in Internationale Eenheden per ml

P

ampicilline

0,002

0,005

cloxacilline

0,02

0,035

cefalexine

0,1

0,1

ceftiofur

0,05

0,05

Overige antibiotica

Aminoglycosiden

O

neomycine

0,05

0,1

0,100 µg/ml neomycine

dihydrostreptomycine

0,1

0.25

Macroliden

erythromycine

0,02

0,02

0,020 µg/ml erythromycine

spiramycine

0,2

0,25

0,100 µg/ml

neomycine

Tetracyclinen

oxytetracycline

0,4

0,05

0,050 µg/ml oxytetracycline

tetracycline

0,4

0,05

Bepaling van het celgetal

Artikel

9

Voor de bepaling van het celgetal geldt als referentiemethode de microscopische celtelling volgens ISO 13366/1 met ethidiumbromide als kleurend reagens.

Artikel

10

In plaats van de referentiemethode mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat:

  • - de herhaalbaarheid van de meting bij 400.000 cellen per ml kleiner dient te zijn dan 40.000 cellen per ml;

  • - de standaardafwijking van de verschillen ten opzichte van resultaten met de referentiemethode bij 400.000 cellen per ml kleiner dient te zijn dan 40.000 cellen per ml.

Artikel

11

Het celgetal wordt uitgedrukt in cellen per ml. Voor celgetallen boven 9.999.000 per ml wordt 9.999.000 per ml vermeld als uitslag.

Bepaling van de aanwezigheid van sporen van boterzuurbacterien

Artikel

12

De toe te passen methode voor de bepaling van de aanwezigheid van sporen van boterzuurbacteriën vindt plaats volgens NEN 6877, met dien verstande dat:

  • - per monster 2 buizen worden ingezet;

  • - per buis 0,1 ml van de te onderzoeken melk wordt gedoseerd.

Artikel

13

Gasvorming in de buis wordt aangeduid met een " + ", anders wordt een " - " genoteerd.

Bepaling van de zuurtegraad van het vet

Artikel

14

De toe te passen methode voor de bepaling van de zuurtegraad vet komt overeen met NEN 6854, met dien verstande dat:

  • - de normen voor de precisie (herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid) zijn gesteld op respectievelijk 0,07 en 0,11 mmol/100 g vet.

Artikel

15

De zuurtegraad van het vet wordt uitgedrukt in mmol per 100 g vet.

Bepaling van het vriespunt

Artikel

16

Voor de bepaling van het vriespunt geldt NEN-EN-ISO 5764 als referentiemethode.

Artikel

17

In plaats van de referentiemethode mogen andere gevalideerde methoden worden toegepast, met dien verstande dat:

  • - de herhaalbaarheid van de meting kleiner dient te zijn dan 0,004 °C;

  • - de standaardafwijking van de verschillen ten opzichte van resultaten met de referentiemethode kleiner dient te zijn dan 0,004 °C.

Artikel

18

Het vriespunt wordt uitgedrukt in °C.

Bepaling van het vet- en eiwitgehalte

Artikel

19

Voor de bepaling van het vetgehalte geldt de methode volgens NEN-EN-ISO 1211 als referentiemethode. Voor de bepaling van het eiwitgehalte geldt de methode volgens NEN-EN-ISO 8968 als referentiemethode. Bij toepassing van alternatieve methoden voor de bepaling van het vet- en eiwitgehalte mogen geen wezenlijke afwijkingen worden verkregen van de uitslagen volgens de genoemde referentiemethoden.

Artikel

20

Per uitbetalingsperiode worden minimaal vier serres van 24 monsters door het COKZ onderzocht op vel en eiwit door middel van de infraroodmethode. Tevens worden per serie 12 willekeurig gekozen monsters onderzocht op vetgehalte met de methode volgens NEN-EN-ISO 1211 en 9 willekeurig gekozen monsters onderzocht op eiwitgehalte met de methode volgens NEN-EN-ISO 8968. Voor de beoordeling van het onderzoek uitgevoerd door een melkcontrolestation gelden per serie onderzochte monsters ten aanzien van gemiddelde verschillen en standaardafwijking de volgende normen:

Gemiddelde verschillen (% m/m)

vet:

goed

: < 0,025%

voldoende

: ≥ 0,025% en ≤ 0,040%

onvoldoende

: > 0,040%

eiwit:

goed

: < 0,030%

voldoende

: ≥ 0,030% en ≤ 0,045%

onvoldoende

: > 0,045%

Standaardafwijking (% m/m)

vet

goed

: < 0,035%

voldoende

: ≥ 0,035% en ≤ 0,040%

onvoldoende

: > 0,040%

eiwit

goed

: < 0,040%

voldoende

: ≥ 0,040% en ≤ 0,045%

onvoldoende

: > 0,045%

Artikel

21

Gemiddeld mag, over een willekeurige periode van 1 jaar, het gemiddelde verschil per component hoogstens plus of min 0,010% bedragen voor het voldoen aan de referentiemethode, als bedoeld in artikel 17.

Artikel

22

De Zuivelverordening 2000, Methoden van kwaliteitsonderzoek en het Besluit 2000, Beoordeling resultaten onderzoek samenstelling boerderijmelk worden ingetrokken.

Artikel

23

Deze verordening wordt aangehaald als Zuivelverordening 2003, Eisen methoden van onderzoek.

Artikel

24

Deze verordening treedt in werking op een nader door het bestuur vast te stellen datum.

Amersfoort
G. van den Berg voorzitter
F. Beekman secretaris

Goedgekeurd door de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad bij besluit van 2 mei 2003.