Gedurende de uitkeringsjaren 2003 tot en met 2007 verstrekt de minister aan de gemeenten jaarlijks een uitkering voor de uitvoering van het uniform deel van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg.
Artikel
3
1
De minister stelt de uitkering uiterlijk 1 december voorafgaand aan het uitkeringsjaar vast.
2
In afwijking van het eerste lid stelt de minister de uitkering voor het uitkeringsjaar 2003 vast binnen twee weken na inwerkingtreding van deze regeling.
3
De gemeente doet zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van de uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.
De uitkering wordt vastgesteld onder voorbehoud van goedkeuring van de beschikbare middelen door de begrotingswetgever. De vastgestelde uitkeringen kunnen worden verhoogd of verlaagd in verband met wijzigingen van de rijksbegroting voor het uitkeringsjaar.
Artikel
4
1
De uitkering voor een gemeente bestaat uit de som van de volgende bedragen:
a.
een bedrag dat wordt berekend met de formule
80
x
A
x
€ 173 443 814
100
B
waarin wordt voorgesteld:
met de letter A: het totaal aantal jongeren dat volgens opgave van het CBS op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar woonachtig is in die gemeente;
met de letter B: de som van de aantallen jongeren die volgens opgave van het CBS op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar woonachtig zijn in Nederland;
b.
een bedrag dat wordt berekend met de formule
4,5
x
C
x
€ 173 443 814
100
D
waarin wordt voorgesteld:
met de letter C: het totaal aantal lage inkomens in die gemeente volgens de meest recente vóór het uitkeringsjaar door het CBS vastgestelde inkomensstatistieken;
met de letter D: de som van de aantallen lage inkomens in Nederland volgens de meest recente vóór het uitkeringsjaar door het CBS vastgestelde inkomensstatistieken;
c.
een bedrag dat wordt berekend met de formule
4,5
x
E
x
€ 173 443 814
100
F
waarin wordt voorgesteld:
met de letter E: het totaal aantal minderheden dat volgens opgave van het CBS op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar woonachtig is in die gemeente;
met de letter F: de som van de aantallen minderheden die volgens opgave van het CBS op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar woonachtig zijn in Nederland;
d.
een bedrag dat wordt berekend met de formule
8,0
x
G
x
€ 173 443 814
100
H
waarin wordt voorgesteld:
met de letter G: het totaal aantal kernen dat volgens opgave van het CBS op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar gelegen is in die gemeente;
met de letter H: de som van de aantallen kernen die volgens opgave van het CBS op 1 januari voorafgaand aan het uitkeringsjaar gelegen zijn in Nederland;
e.
een bedrag dat wordt berekend met de formule
3,0
x
J
x
€ 173 443 814
100
K
waarin wordt voorgesteld:
met de letter J: het totaal aantal hectaren land dat, volgens de meest recente vóór het uitkeringsjaar door het CBS vastgestelde bodemstatistiek, behoort tot die gemeente;
met de letterK de som van de aantallen hectaren land die, volgens de meest recente vóór het uitkeringsjaar door het CBS vastgestelde bodemstatistiek, behoren tot Nederland.
2
In afwijking van het eerste lid kan de minister in geval van wijziging van de indeling van gemeenten of grenscorrecties de uitkering op een ander bedrag vaststellen.
3
Bij de vaststelling van de uitkering kan de minister bepalen dat het uitkeringsbedrag door hem wordt bijgesteld, rekening houdend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
4
Met het oog op de toepassing van het derde lid kan de minister bij de vaststelling van de uitkering tevens bepalen welk deel van het uitkeringsbedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.
Artikel
5
1
De gemeente legt jaarlijks voor 15 juli volgend op het uitkeringsjaar op basis van de gemeenterekening een verantwoording over, waaruit blijkt in hoeverre de uitkering is besteed aan het doel waarvoor zij was bestemd.
2
De verantwoording is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
3
De minister kan voor het indienen van de verantwoording en de verklaring van de accountant formulieren voorschrijven.
Artikel
6
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003 en vervalt met ingang van 1 januari 2008, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de verstrekte uitkeringen.
Artikel
7
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C.I.J.M.Ross-van Dorp