1
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt jaarlijks voor de individuele waterschappen het aandeel in de kosten van de waardering, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het besluit, vast. Ten behoeve van deze vaststelling verstrekt de Unie van Waterschappen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiterlijk op 1 februari van het kalenderjaar een schriftelijke opgave van het aantal objecten per individueel waterschap.
2
De in het eerste lid bedoelde vaststelling geschiedt op basis van een vast bedrag per object, voorzover gelegen in de gebieden die volgens de provinciale verordeningen bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet in waterschapsverband gelegen zijn, naar de stand van 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar, zoals bekend op 1 november van het voorafgaande kalenderjaar, en wordt uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de individuele waterschappen bekendgemaakt.