Regeling van de Minister van Economische Zaken van 8 december 2003, nr. WJZ 3073206, tot vaststelling van uitvoeringregels voor meting en uitgifte van garanties van oorsprong ten behoeve van duurzame elektriciteit (Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit)

Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

De Minister van Economische Zaken,

Besluit:

§

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

§

2

Onderzoek productie-installatie en meten van duurzame elektriciteit

Artikel

1b

Artikel

2

Artikel

2a

Artikel

2b

Artikel

3

Artikel

4

§

3

Garanties van oorsprong

Artikel

5

Artikel

5a

Artikel

5b

De garantiebeheerinstantie bepaalt na ontvangst van het meetrapport van de producent, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, de nuttig aangewende warmte in GJ.

Artikel

6

§

4

Biomassaverklaring

Artikel

7

Vervallen

Artikel

8

Artikel

9

Indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet-zuiver biogas wordt verwerkt, hanteert de producent ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt een daartoe geëigende methode om aan de hand van bemonstering per partij vast te stellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of als niet-zuivere biomassa.

Artikel

10

§

5

Garanties van oorsprong en assurancerapport of meetrapport voor biomassa

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

12a

Artikel

13

Artikel

14

§

6

Garanties van oorsprong uit andere lidstaten van de Europese Unie

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

§

7

Gegevensverstrekking

Artikel

17

De garantiebeheerinstantie deelt iedere maand aan de Minister de volgende gegevens mee:

  • a.

    de hoeveelheid en soorten duurzame elektriciteit waarvoor garanties van oorsprong en garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn geboekt;

  • b.

    de hoeveelheid en soorten duurzame elektriciteit waarvoor garanties van oorsprong en garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn afgeboekt, alsmede de reden voor afboeking;

  • c.

    de hoeveelheid en soorten duurzame elektriciteit waarvoor garanties van oorsprong, afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie, in Nederland ingevoerd zijn, onderverdeeld naar de diverse lidstaten;

  • d.

    de hoeveelheid en soorten duurzame elektriciteit waarvoor garanties van oorsprong naar andere lidstaten van de Europese Unie uit Nederland uitgevoerd zijn, onderverdeeld naar de diverse lidstaten.

§

8

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

18

Een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, beschikt uiterlijk 1 januari 2012 over een meetprotocol, dat voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 4, en dat is goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf. Indien de producent voor de kalenderjaren voor 2012 geen meetrapport als bedoeld in artikel 12, tweede lid, kan overleggen is artikel 12a van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het assurancerapport over het kalenderjaar 2010 uiterlijk 1 oktober 2011 wordt overgelegd.

Artikel

20

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel

22

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de garantiebeheerinstantie, Utrechtseweg 310, Arnhem.

Den Haag
De Minister van Economische ZakenL.J.Brinkhorst

Bijlage

1

behorende bij artikel 1b, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

AVI-MEETVOORWAARDEN

Bijlage 1 bij artikel 1b, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

1

DEFINITIES

  • 1.1.

    Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de AVI-eenheid is gepasseerd.

  • 1.2.

    Meetgegeven: het resultaat van het meten voor één vorm van energie. Er is ten minste één meetgegeven van elk van de afzonderlijke energievormen, te weten brandstof, elektriciteit en warmte. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3.

    Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om alle energie die de systeemgrens van de AVI-eenheid passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4.

    Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten. Er is ten minste één meetinrichting voor het meten van elk van de afzonderlijke energievormen, te weten brandstof, elektriciteit en warmte.

  • 1.5.

    Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6.

    Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

  • 1.7.

    Systeemgrens: een fictieve gesloten omhulling van de AVI-eenheid die de AVI-eenheid onderscheidt van de andere AVI-eenheden binnen het bedrijf.

  • 1.8.

    Brandstof: alle afvalstoffen die in een afvalverbrandingsinstallatie gebruikt worden, alsmede de overige gebruikte brandstoffen

  • 1.9.

    Calorische waarde: de onderste verbrandingswaarde (stookwaarde) van de brandstof

2

ALGEMENE EISEN

Meetprotocol

  • 2.1.

    Het meetprotocol van de afvalverbrandingsinstallatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a.

      beschrijving van de verschillende componenten van de afvalverbrandingsinstallatie, inclusief de eventuele afzonderlijke AVI-eenheden en de verschillende hulpinstallaties daarbij;

    • b.

      beschrijving en schets van de systeemgrens of systeemgrenzen van de AVI-eenheden waaruit de afvalverbrandingsinstallatie bestaat zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c.

      beschrijving en schets van de bemetering van elk van de AVI-eenheden;

    • d.

      beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e.

      beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f.

      beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g.

      beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h.

      beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i.

      beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j.

      beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k.

      beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l.

      Beschrijving van de berekening van de drie per AVI-eenheid geaggregeerde energiehoeveelheden, die in de formule, bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit moeten worden gebruikt ter bepaling van het rendement.

Administratie

  • 2.2.

    Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a.

      fabrikaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b.

      kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c.

      het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d.

      het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e.

      het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f.

      het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g.

      de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h.

      een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren.

    De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3.

    De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (uitgave van BIPM, IEC, IFCC, ISO, IUPAC, IUPAP en OIML; International Organization for Standardization, Geneva, 1995, ISBN 92-67-10188-9).

Meetrapport

  • 2.4.

    Het meetrapport bevat voor elk van de AVI-eenheden tenminste de meetgegevens van het brandstofverbruik, de totale hoeveelheid netto opgewekte elektriciteit, de netto opgewekte warmte, het aantal draaiuren, en het rendement van de afvalverbrandingsinstallatie in het geheel en de AVI-eenheden afzonderlijk. Indien er (hulp)installaties buiten de systeemgrenzen van de AVI-eenheden aanwezig zijn, dan dienen deze naar rato van de energie-output van de AVI-eenheden te worden toegerekend aan die eenheden.

  • 2.5.

    Het meetrapport bevat een samenvatting, bestaande uit de geaggregeerde meetgegevens, die in de formule, bedoeld in artikel 1, derde lid van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit moeten worden gebruikt

  • 2.6.

    Indien aardgas als brandstof wordt gebruikt, wordt de hoeveelheid aardgas gerapporteerd in kubieke meters van standaard Groningen-kwaliteit (met een energie-inhoud van 35,17 MJ/Nm3) onder normaalcondities. De omrekening van de gemeten hoeveelheid aardgas naar aardgas van standaard Groningen-kwaliteit geschiedt aan de hand van de feitelijke energie-inhoud van het gebruikte aardgas, zoals de leverancier deze bij de facturering van het aardgas aan de producent opgeeft. Het meetrapport bevat een opgave van de gemeten hoeveelheid aardgas, de door de leverancier opgegeven energie-inhoud van het aardgas en de omgerekende hoeveelheid aardgas van standaard Groningen-kwaliteit.

  • 2.7.

    In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing,

    • a.

      storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b.

      storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c.

      dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d.

      correctie van meetgegevens, en

    • e.

      wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid AVI-certificaten.

  • 2.8.

    Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens zijn totstandgekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

Storingen

  • 2.9.

    De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.10.

    Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.11.

    Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.12.

    Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.13.

    Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.14.

    De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.15.

    De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden energie die de AVI-eenheid kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.16.

    Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.17.

    Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.18.

    De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3

SYSTEEMGRENS

  • 3.1.

    De systeemgrens omsluit één AVI-eenheid van een afvalverbrandingsinstallatie.

  • 3.2.

    Op de systeemgrens van de AVI-eenheid worden alle vormen van energie-input en energie-output gemeten. Indien er (hulp)installaties buiten de systeemgrenzen van de AVI-eenheden aanwezig zijn, dan dienen deze naar rato van de energie-output van de AVI-eenheden te worden toegerekend aan die eenheden.

  • 3.3.

    Alle onderdelen van de AVI-eenheid bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.4.

    Niet aan de AVI-eenheid gerelateerde systemen die elektriciteit of warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.5.

    De consumptie van elektriciteit of warmte van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.6.

    Voor elke AVI-eenheid wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en voor elk van deze energiestromen de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de AVI-eenheid bevinden.

  • 3.7.

    Voor de gehele afvalverbrandingsinstallatie wordt in een schets aangegeven waarop de systeemgrenzen van de AVI-eenheden in onderling verband zijn aangegeven.

4

NAUWKEURIGHEIDSEISEN AAN MEETINRICHTINGEN EN METERS

Brandstof

  • 4.1.

    Elke brandstof die in de AVI-eenheid wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.2.

    Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling gasmeters, waarbij voor balgengasmeters de eisen voor nauwkeurigheidsklasse I gelden.

  • 4.3.

    De hoeveelheid kolen wordt gemeten op basis van weging dan wel op basis van de inkoop en voorraadbalans, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%, zoals bepaald in ISO 9411-1 (monstername voor de bepaling van de onderste verbrandingswaarde).

  • 4.4.

    De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.5.

    De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Elektriciteit

  • 4.6.

    Alle hoeveelheden door de afvalverbrandingsinstallatie opgewekte elektriciteit worden bepaald met een meetinrichting die voldoet aan de bepalingen met betrekking tot de nauwkeurigheidseisen die de Meetcode Elektriciteit stelt voor een meetinrichting op een aansluiting.

Warmte

  • 4.7.

    De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan die voldoet aan EN 1434 sectie 1, klasse 1, dan wel een vergelijkbare norm.

  • 4.8.

    De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en eventueel verminderd met retourcondensaat, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50 % van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Bagatelbepaling

  • 4.9.

    Voor ten hoogste 2,5% van de per energievorm in totaal gemeten hoeveelheid energie, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

5

ALTERNATIEVE METING

  • 5.1.

    De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a.

      geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b.

      het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden,

    • c.

      het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d.

      een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.10 tot en met 2.12.

  • 5.2.

    De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3.

    De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a.

      een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b.

      de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c.

      een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d.

      de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e.

      de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4.

    De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de AVI-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5.

    De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6.

    De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7.

    Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd,

    • a.

      voor energie die aan de AVI-eenheid wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b.

      voor energie die de AVI-eenheid produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8.

    De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9.

    Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

6

ITERATIEVE BEREKENING DIE MEDE GEBRUIKT MAAKT VAN DE INDIRECTE METHODE

  • 6.1.

    De iteratieve berekening is een ‘bijzondere alternatieve meting’ zoals bedoeld in hoofdstuk 5, die moet voldoen aan alle punten genoemd in hoofdstuk 5.

  • 6.2.

    De toegevoerde energie uit de brandstof is veelal niet nauwkeurig meetbaar. Indien de producent om deze reden gebruik maakt van een alternatieve meetmethode zoals in hoofdstuk 5 omschreven zal de garantiebeheerinstantie de opgegeven hoeveelheid brandstof en calorische waarde van de brandstof controleren met behulp van de in artikel 6._ opgenomen berekening. Deze berekening is uit te voeren overeenkomstig de norm EN 12952-15:2003.

  • 6.3.

    Ter bepaling van het product van de massa van het in de afvalverbrandingsinstallatie of de AVI-eenheid per kalendermaand verwerkte afval en overige brandstoffen, en de calorische waarde van het verwerkte afval en overige brandstoffen, wordt de volgende formule gehanteerd:

    Qtoegevoerd = Qafgevoerd

    QB + QL + Qhulp = QN + QRG + QF + QS + QSTR + QCO

    QB =[GJ] = QN + QRG + QF + QS + QSTR + QCO- QL – Qhulp

    Met:

    QB = de met de brandstof toegevoerde energie

    QN = de nuttig door de ketel geproduceerde energie

    QRG = de met de rookgassen afgevoerde energie verliezen

    QF = de met de vlieg- en ketel as afgevoerde energie verliezen

    QS = de met de slak afgevoerde energie verliezen

    QSTR = de door straling optredende energie verliezen

    QCO = het door onvolledige verbranding optredende energie verlies

    QL = de middels voelbare warmte in de lucht toegevoerde energie

    Qhulp = de aan hulpwerktuigen binnen de systeemgrens toegevoerde

    energie

    Teneinde de controle door de garantiebeheerinstantie mogelijk te maken dienen de bovenstaande grootheden op overzichtelijke en inzichtelijke wijze te worden gerapporteerd in de maandelijkse meetrapporten geverifieerd door het toegelaten meetbedrijf. Tevens dient onder andere het volgende inzichtelijk te worden: de hoeveelheden die over de meetbrug zijn binnengekomen en in de bunker zijn opgeslagen, hoe deze hoeveelheden zijn verdeeld over de AVI-eenheden en in welke mate de voorraadverschillen in de bunker de hoeveelheden die naar de AVI-eenheden worden toegevoerd, bepalen.

  • 6.4.

    Voor bovenstaande berekening zijn de volgende normen van toepassing:

    EN 12952

    Part 15

    Water-tube boilers and auxiliary installations Acceptance tests

    2003

    ISO 5167

    Part 1 t/m 4

    Measurements of flows by means of pressure differential devices

    2003

    VDI 2048

    Messunsicherheiten bei Abnahmemessungen

    Blatt 1 grundlagen

    2000-10

    IAPWS-IF97

    Properties of water and steam

    1997

    FDBR-richtlinie

    Abnahmeversuche an Abfallverbrennungsanlagen

    Mit Rostfeurungen

    04/2000

    Slakbemonstering volgens:

    EN 14899:2005

    Characterization of waste – Sampling of waste materials

    Framework for the preparation and application of a Sampling Plan

    of volgens de NEN 7300 serie

    Slak analyse volgens:

    EWAG

    V4002 Onverbrand percentage in slak

    EWAG

    V4004 percentage verteerbaar in slak

    Vliegas Onverbrand bepaling vliegas

Bijlage

2

behorende bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN DUURZAME ELEKTRICITEIT EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS OMTRENT DUURZAME ELEKTRICITEIT

Bijlage 2 bij artikel 2, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Met dit formulier verklaart u duurzame elektriciteit te produceren en verzoekt u de netbeheerder vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van duurzame elektriciteit en verzoekt u de netbeheerder de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde duurzame elektriciteit als zodanig mede te delen aan de garantiebeheerinstantie.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend bij de garantiebeheerinstantie.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten heeft aangevraagd, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1

Gegevens producent.

  • a.

    Naam:

  • b.

    Adres:

  • c.

    Postcode:

  • d.

    Woonplaats:

  • e.

    Land:

  • f.

    Telefoonnummer:

  • g.

    Faxnummer:

  • h.

    E-mail adres:

  • i.

    Inschrijfnummer Kamer van Koophandel, te .....................:

  • j.

    BSN-nummer:

2

Locatiegegevens productie-installatie.

  • a.

    Adres:

  • b.

    Postcode:

  • c.

    Plaats:

  • d.

    EAN-code van de aansluiting op het net (18-cijferig):

  • e.

    EAN-code van de netbeheerder van het net waarop de productie-installatie is aangesloten, dan wel van de netbeheerder in wiens geografische gebied de productie-installatie staat:

  • f.

    Datum waarop de inschrijving van deze installatie moet ingaan:

  • g.

    Zijn er meerdere productie-installaties waarvoor garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten zijn aangevraagd aangesloten via dezelfde netaansluiting?

    • 0

      Ja

    • 0

      Nee

    Indien u deze vraag heeft beantwoord met ‘Ja’ dient u ook vraag 2h in te vullen en een tekening met de systeemgrenzen van de productie-installatie bij te voegen.

  • h.

    EAN-code van de productie-installatie waarop dit verzoek tot vaststelling betrekking heeft:

3

Typegegevens productie-installatie.

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a.

    De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit door middel van:

    • 0

      windenergie op land

    • 0

      windenergie op zee

    • 0

      zonne-energie

    • 0

      waterkracht

    • 0

      getijdenenergie

    • 0

      golfenergie

    • 0

      afvalverbranding

    • 0

      verwerking van biomassa

  • b.

    Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van biomassa betreft, welke soort brandstof wordt ingezet?

    • 0

      uitsluitend biogas uit vergisting

    • 0

      uitsluitend stortgas

    • 0

      uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)

    • 0

      uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (subsidiebeschikking MEP of SDE 2008)

    • 0

      uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (geen subsidiebeschikking of SDE vanaf 2009)

    • 0

      huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval

    • 0

      overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele brandstoffen etc.)

  • c.

    Indien uw installatie elektriciteit opwekt door middel van thermische verwerking van brandstoffen: Wilt u dat op de GvO ook wordt geregistreerd of certificaten aangaande duurzaamheidscriteria met betrekking tot (een deel van) de gebruikte brandstoffen zijn afgegeven?

    • 0

      Ja

    • 0

      Nee

  • d.

    Indien uw aanvraag een afvalverbrandingsinstallatie betreft: heeft u een MEP subsidiebeschikking of een SDE subsidiebeschikking voor het jaar 2008, 2009 of 2010?

    • 0

      Ja

    • 0

      Nee

    Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de AVI-meetvoorwaarden (bijlage 1 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).

  • e.

    Indien u subsidie voor deze productie-installatie ontvangt of heeft ontvangen, of indien u in het bezit bent van een subsidiebeschikking of andere financiële ondersteuning geef dan hieronder aan in welke categorie deze ondersteuning valt:

    • 0

      geen subsidie

    • 0

      investeringssubsidie

    • 0

      productie subsidie

    • 0

      combinatie van productie en investeringssubsidie

  • f.

    Indien u een subsidiebeschikking hebt ontvangen op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, vul dan hier het projectnummer in:

  • g.

    Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van verwerking van biomassa betreft, wenst u voor deze productie-installatie registratie van nuttige aangewende warmte te laten plaatsvinden?

    • 0

      Ja

    • 0

      Nee

    Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden nuttige aanwending van warmte (bijlage 4 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).

  • h.

    Indien in de productie installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden (bijlage 4 bij de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit).

  • i.

    Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:

  • j.

    Elektrisch vermogen installatie (MW):

4

Gegevens met betrekking tot de ingevoede elektriciteit

Indien u de eerdere vraag 2g (zijn er meerdere installaties achter dezelfde netaansluiting waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten aanvraagt) met ‘Ja’ heeft beantwoord bent u, op grond van artikel 5, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, verplicht om vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’ te beantwoorden.

  • a.

    Voedt u alle door uw productie-installatie opgewekte elektriciteit in op een net?

    • 0

      Ja

    • 0

      Nee

  • b.

    Wilt u ook garanties van oorsprong ontvangen voor de elektriciteit die niet op een net, maar op een installatie is ingevoed?

    • 0

      Ja

    • 0

      Nee

    Indien u een installatie heeft met een aansluitwaarde gelijk aan of kleiner dan 3X80 A is het niet verplicht om uw netto-netlevering te meten. U kunt volstaan met het installeren van een bruto-productiemeter, waardoor u de kosten voor een nieuwe meter voor het bepalen van de netto-netlevering bespaart indien uw huidige meter daarvoor niet geschikt is. De netbeheerder zal in dat geval voor de netlevering een 0-waarde insturen (deze wordt immers niet gemeten) en u ontvangt voor de volledige productie van uw installatie garanties van oorsprong voor elektriciteit die op een installatie is ingevoed. Deze elektriciteit wordt geacht door uzelf te zijn gebruikt en is niet verhandelbaar. Dit heeft geen invloed op uw eventuele recht op subsidie. Ook in dit geval beantwoord u vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’

    Indien u toch onderscheid wilt laten maken tussen hetgeen u aan het net levert en hetgeen u zelf verbruikt kunt u dit aangeven door in het opmerkingenveld bij punt 6 te vermelden: ‘Uitsplitsen netlevering en niet-netlevering’

    Uiteraard dient de meter dan geschikt te zijn (of worden gemaakt) om de teruglevering te meten. Dit zal uw netbeheerder beoordelen.

  • c.

    EAN-code van de rekeninghouder (‘handelaar’) op wiens rekening de Garanties van Oorsprong worden dienen te bijgeschreven:

5

Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a.

    Dat de in dit formulier bedoelde installatie zodanig op een net of op een (andere) installatie is aangesloten en voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit, dat door de netbeheerder dan wel door het toegelaten meetbedrijf de op een net of een installatie ingevoede elektriciteit eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b.

    Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit en mededeling van meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit;

  • c.

    Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere biomassa biologisch afbreekbaar is;

  • d.

    Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere biomassa;

  • e.

    Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan de netbeheerder;

  • f.

    Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6

Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van dit ingevulde aanvraagformulier voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

Plaats:

Datum:

Naam netbeheerder:

Handtekening netbeheerder:

Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:

Bijlage

3

Vervallen

Bijlage

4

behorende bij artikel 1b, tweede lid, onderdeel a en derde lid, onderdeel a, van de regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Meetvoorwaarden voor productie-installaties met registratie van nuttig aangewende warmte (artikel 1b, tweede lid) en productie-installaties met verwerking van ‘naar zijn aard zuiver biogas’ met een nominaal elektrisch vermogen van 2 MW of minder (artikel 1b, derde lid)

1

Definities

  • 1.1.

    Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 1.2.

    Meetgegeven: het resultaat van het meten van energie. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3.

    Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om de energie die de systeemgrens van de productie-installatie passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4.

    Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten.

  • 1.5.

    Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6.

    Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

2

Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1.

    Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a.

      beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief de verschillende hulpinstallaties;

    • b.

      beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c.

      beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;

    • d.

      beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e.

      beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f.

      beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g.

      beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h.

      beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i.

      beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j.

      beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k.

      beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l.

      indien het een installatie betreft als bedoeld in artikel 1b, tweede lid: beschrijving van de toepassing en de bepaling van de geaggregeerde hoeveelheid nuttig aangewende warmte;

    • m.

      indien het een installatie betreft als bedoeld in artikel 1b, derde lid: beschrijving van de berekening van het gewogen percentage als bedoeld in artikel 11.

Administratie

  • 2.2.

    Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a.

      fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b.

      kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c.

      het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d.

      het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e.

      het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f.

      het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g.

      de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h.

      een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt voor warmte norm EN 1434-sectie 2. De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3.

    De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008).

Meetrapport

  • 2.4.

    Een meetrapport als bedoeld in artikel 2b, tweede lid, bevat voor de productie-installatie tenminste de en de totale hoeveelheid netto nuttig aangewende warmte.

  • 2.5

    Een meetrapport als bedoeld in artikel 12, tweede lid, bevat:

    • a.

      een overzicht per maand van de gewogen percentages van de in de productie installatie ingezette brandstoffenen;

    • b.

      indien niet uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt de totale hoeveelheid toegevoerde energie uitgesplitst naar brandstofsoort.

  • 2.6.

    In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a.

      storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b.

      storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c.

      dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d.

      correctie van meetgegevens, en

    • e.

      wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.

  • 2.7.

    Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

Storingen

  • 2.8.

    De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.9.

    Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.10.

    Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.11.

    Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.12.

    Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.13.

    De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.14.

    De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden warmte die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.15.

    Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.16.

    Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.17.

    De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3

Systeemgrens

  • 3.1.

    De systeemgrens omsluit één productie-installatie.

  • 3.2.

    Voor producenten als bedoeld in artikel 1b, tweede lid worden op de systeemgrens van de productie-installatie alle vormen van warmte-input en warmte-output gemeten.

  • 3.3.

    Voor producenten als bedoeld in artikel 1b, derde lid die niet uitsluitend één soort biogas inzetten wordt op de systeemgrens van de productie-installatie alle toegevoerde energie gemeten.

  • 3.4.

    Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.5.

    Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die elektriciteit of warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.6.

    De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.7.

    Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.

4

Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

Warmte (voor producenten zoals bedoeld in artikel 1b, tweede lid)

  • 4.1.

    De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water of thermische olie, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan EN 1434 sectie 1, klasse 1, dan wel een vergelijkbare norm.

  • 4.2.

    De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en eventueel verminderd met retourcondensaat,wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Brandstof (voor producenten als bedoeld in artikel 1b, derde lid die niet uitsluitend één soort biogas inzetten)

  • 4.3.

    Elke fossiele brandstof die in de productie-installatie wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.4.

    Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling gasmeters, waarbij voor balgengasmeters de eisen voor nauwkeurigheidsklasse I gelden.

  • 4.5.

    De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.6.

    De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Bagatelbepaling

  • 4.7.

    Voor ten hoogste 2,5% van de in totaal gemeten hoeveelheid warmte, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

5

Alternatieve meting

  • 5.1.

    De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a.

      geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b.

      het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden;

    • c.

      het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d.

      een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.8 tot en met 2.10.

  • 5.2.

    De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3.

    De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a.

      een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b.

      de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c.

      een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d.

      de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e.

      de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4.

    De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5.

    De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6.

    De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7.

    Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:

    • a.

      voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b.

      voor warmte die de productie- installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8.

    De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9.

    Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

Bijlage

5

behorende bij artikel 12a, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit

Controle op biomassa: Een inleiding

Dit document geeft een toelichting op de controle die moet worden uitgevoerd op elektriciteit opgewekt met biomassa op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (verder: de regeling). Afhankelijk van het type biomassa installatie dient een assurancerapport of een meetrapport te worden ingediend.

Na afloop van ieder kalenderjaar dienen biomassa elektriciteitsproducenten een controle te laten uitvoeren op de groenpercentages die in het betreffende kalenderjaar hebben geleid tot uitgifte van Garanties van Oorsprong. Producenten die uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas verwerken met een nominaal elektrisch vermogen van ten hoogste 2 MW dienen daartoe een meetrapport in te dienen dat is goedgekeurd door een toegelaten meetbedrijf (artikel 12). De betreffende producenten dienen eenmaal in de vijf jaar voorafgaand aan de periode waarover dient te worden gemeten een meetprotocol te laten goedkeuren door een toegelaten meetbedrijf en in te dienen bij CertiQ.

De overige producenten dienen na afloop van ieder kalenderjaar een assurancerapport in te dienen dat is goedgekeurd door een accountant.

Dit document is met name bedoeld als een onderzoeksprotocol voor de uit te voeren werkzaamheden door de accountant om bij deze opgave tot een assurancerapport te komen, conform artikel 12a van de regeling voor duurzame elektriciteit.

Voor de groep van producenten die geen assurancerapport maar een meetrapport dienen te overleggen zijn de vereisten weergegeven in bijlage 4 van de regeling.

In de praktijk blijkt de regeling met betrekking tot ‘biomassa’ complexe materie. Dit document bevat een toelichting bij het format van de jaarlijks op te stellen opgave en de daarbij te hanteren biomassa indeling, type installaties en de vereisten waaraan het assurancerapport moet voldoen. Verder bevat dit document enkele instructies voor stortgas- en vergistingsinstallaties.

Naast de inleiding is een onderzoeksprotocol opgenomen dat de accountant conform artikel 12a van de regeling dient te hanteren bij de onderzoekswerkzaamheden ten behoeve van het af te geven assurancerapport. Het is de bedoeling dat de accountant het protocol toepast en in het assurancerapport verwijst naar het stramien voor Assurance-opdrachten en de nadere voorschriften zoals opgenomen in de controle- en overige standaard (NV COS richtlijn 3000), zoals vermeld op de website van het NIVRA1, en naar de aanvullende specifieke punten van aandacht zoals vermeld in het betreffende protocol.

Daarnaast is een voorbeeld van het assurancerapport opgenomen. Tenslotte bevat dit document ook een voorbeeld van de bij het assurancerapport behorende rapportagetabel. Dit voorbeeld is ook afzonderlijk te downloaden vanaf de website van de garantiebeheerinstantie (verder CertiQ) op www.certiq.nl.

1www.Nivra.nl.

Biomassa: ‘Zuiver’, ‘naar haar/zijn aard zuiver’, ‘niet zuiver’

Op basis van de regeling is biomassa ingedeeld in ‘zuiver’ en ‘niet zuiver’. Zuivere biomassa bevat niet meer dan drie massaprocent onvermijdbare kunststoffen.

Zuivere biomassa: Een nadere indeling

Zuivere biomassa kan worden verdeeld in twee groepen: 1) ‘Naar haar aard zuiver’ en 2) ‘niet naar haar aard zuiver’. Voor biogassen wordt gesproken over resp. ‘naar zijn aard zuiver’ en ‘niet naar zijn aard zuiver’. De definitie van naar haar aard zuivere biomassa is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onder j, van de regeling.

Niet zuivere biomassa

‘Niet zuivere biomassa’ wordt in de regeling ook wel aangeduid als ‘mengstromen’. Het dient bemonsterd te worden (volgens BRL-K10016). Bepaald dient te worden in welke mate het biogene gedeelte bijdraagt in de elektriciteitsopwek. Dat betekent dat het calorische aandeel van het biogene deel dient te worden bepaald in verhouding tot de totale calorische waarde.

Biogassen

De volgende soorten biogassen worden beschouwd ‘als naar zijn aard zuiver’: Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, afvalwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel van vergisting.

Voor overige soorten biogas dient te worden aangetoond of het gaat om zuiver biogas. Hiertoe dient het basismateriaal waaruit het biogas ontstaat te worden bemonsterd.

Afvalverbrandingsinstallaties

De elektriciteit die wordt opgewekt in afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) die huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval verwerken, wordt deels beschouwd als duurzaam. Hoewel het dus niet-zuivere biomassa betreft, hoeven AVI’s niet maandelijks een groenpercentage te bepalen. Het groenpercentage wordt jaarlijks vanuit de overheid vastgesteld en bedraagt voor bijvoorbeeld 2011 51%. AVI’s hoeven dan ook geen assurancerapport of meetrapport in te dienen om de groenpercentages te onderbouwen.

Gebruikte biomassa

Producenten die gebruik maken van biogas als brandstof dienen tevens te rapporteren over de biomassagrondstoffen waaruit het biogas is geproduceerd, gespecificeerd in NTA-codes.

Achtergrond groenpercentages

Voor iedere elektriciteitsproducent worden maandelijks meetgegevens door de regionale netbeheerder naar CertiQ gestuurd. Vervolgens stuurt de producent de groenpercentages naar CertiQ. De groenpercentages volgen uit berekeningen van de elektriciteitsproducent. Daarna maakt CertiQ garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit aan en kan AgentschapNL vervolgens eventueel subsidie uitbetalen. Voor installaties die 100% duurzame elektriciteit opwekken worden de garanties van oorsprong automatisch aangemaakt.

Bij de definitieve jaarlijkse vaststelling van de groenpercentages baseert CertiQ zich op een assurancerapport van een accountant of een meetrapport van een toegelaten meetbedrijf. Eventuele verschillen tussen het assurance-rapport en de eerder ingediende percentages dienen gecorrigeerd te worden door CertiQ.

Termijn voor het indienen

Na afloop van een kalenderjaar hebben biomassa elektriciteitsproducenten uiterlijk vier maanden de tijd (artikel 12, derde lid, van de regeling) om een meetrapport of een assurancerapport te overleggen. Voor productie over jaar t dient dus uiterlijk 30 april van jaar t+1 een assurancerapport of een meetrapport bij CertiQ te worden ingediend. Bij te laat indienen dient CertiQ (op grond van artikel 13 van de regeling) een deel van de uitgegeven garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit af te boeken: indien de opgave met assurancerapport of meetrapport binnen een maand na het verstrijken van de deadline wordt ingediend, wordt een hoeveelheid garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit afgeboekt ter grootte van de gemiddelde hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit in één kalendermaand in jaar t. Indien de opgave met assurancerapport of meetrapport tussen één en twee maanden te laat wordt ingeleverd, wordt de hoeveelheid garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit van twee kalendermaanden afgeboekt, enz. Als de installatie in aanmerking komt voor subsidie, dan zal het afboeken van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit ook leiden tot verrekeningen bij de betalingen.

Assurance-werkzaamheden accountant

In het geval van een assurancerapport dient de accountant te onderzoeken welke brandstoffen zijn ingezet en in welke (calorische) verhouding dat heeft plaatsgevonden. De accountant dient deze verhoudingen te vergelijken met de groenpercentages zoals die in de loop van het kalenderjaar naar CertiQ zijn gestuurd en te constateren of er verschillen zijn. Het is de bedoeling dat de producent de groenpercentages bepaalt op maandniveau en dat de accountant hierbij redelijke mate van zekerheid verschaft over de conformiteit van deze opgave conform artikel 12a, tweede lid, van de regeling. Om CertiQ een goede consistentiecheck te kunnen laten uitvoeren, kan CertiQ om onderliggende gegevens vragen. Daarbij moet worden gedacht aan hoeveelheden ingezette biomassa (tonnen) en bijbehorende calorische waarden.

Onderzoeksprotocol assurancerapport biomassa

Inleiding

In artikel 12a, derde lid, van de regeling, is bepaald dat de producent, niet zijnde een producent als bedoeld in artikel 1b, derde lid, uiterlijk binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de garantiebeheerinstantie (TenneT2)een assurancerapport (conform NV COS richtlijn 3000) overlegt inzake, onder meer, de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.

In artikel 13, tweede lid, van de regeling is bepaald dat wanneer deze termijn wordt overschreden, een hoeveelheid garanties van oorsprong wordt afgeboekt, afhankelijk van de overschrijdingstijd.

Dit onderzoeksprotocol beoogt in aanvulling op (het stramien voor Assurance-opdrachten en) de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden richtlijn 3000 3(zie website NIVRA.nl) een handreiking aan de controlerend accountant te geven met specifieke aandachtspunten bij de inrichting van zijn onderzoek.

Het doel van het assurancerapport is om – met redelijke mate van zekerheid – een oordeel te verstrekken aan CertiQ over de juistheid van de door de producent (of zijn gemachtigde) opgegeven verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. In geval de opgewekte elektriciteit wordt aangemerkt als duurzame energie zullen er door CertiQ garanties van oorsprong worden aangemaakt overeenkomstig het aantal MWh duurzaam opgewekte elektriciteit. Deze vertegenwoordigen een waarde en zijn verhandelbaar.

Daarnaast kan de Minister van Economische Zaken op basis van de aangemaakte garanties van oorsprong subsidie verstrekken, waarvan de hoogte afhankelijk is van het type installatie en de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. De accountant dient derhalve rekening te houden met een tendentie in de opgegeven verhouding.

2Tennet heeft deze taak belegd bij CERTIQ B.V., een specifiek voor de uitvoering van deze taak opgerichte rechtspersoon.

33000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie.

Procedure

Na afloop van een maand wordt door de netbeheerder een meetbericht verzonden aan CertiQ waarin gerapporteerd wordt over de totale elektriciteitsproductie van die maand. Dit meetbericht bevat in ieder geval de hoeveelheid op het net geleverde elektriciteit, maar indien de producent hierom verzoekt, bevat het ook de totale opgewekte elektriciteit. Daarnaast geeft de producent de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen (de ‘groenpercentages’) door aan CertiQ. Na afloop van het kalenderjaar voert de producent een controleberekening uit en bepaalt hij definitief de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.

Rol van de accountant

Als sluitstuk onderzoekt de accountant de definitieve opgave van de producent met toelichtingen op conformiteit met artikel 12a van de regeling (zie NV COS 3000 nr. 33). Dit ter onderbouwing van zijn assurance-rapport.

Hiertoe onderzoekt de accountant de door de producent verantwoorde definitieve uitkomsten van de verhouding voor wat betreft aard en verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen.

De accountant:

De accountant rapporteert in zijn assurancerapport over de uitkomsten van zijn werkzaamheden.

Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken

De Auditdienst van het ministerie van Economische Zaken kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle heeft uitgevoerd, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden4. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het ministerie.

4 Krachtens de Comptabiliteitswet 2001 (artikelen 43, 43a) heeft de Minister - bij commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aan wie door de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, een lening of garantie wordt verstrekt - het recht nadere inlichtingen in te winnen n.a.v. terzake ontvangen bescheiden. Ook zijn onze Ministers bevoegd inzage te vorderen in de controledossiers van de accountant die de betreffende bescheiden heeft gecontroleerd om te bepalen of bij de vaststelling kan worden gesteund op de door deze accountant uitgevoerde controle. Met betrekking tot het verlenen van inzage in het controledossier kan de accountant zich niet beroepen op de omstandigheid dat hij op grond van andere bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot geheimhouding is verplicht van in dit dossier opgenomen vertrouwelijke gegevens. Onze Ministers zijn bevoegd van stukken inzake de betreffende controle uit de controledossiers kopieën te maken.

Onderzoekstolerantie en gewenste zekerheid

De aan de individuele regels van de rapportage toegerekende onderzoekstolerantie bedraagt maximaal éénhonderdste deel van het verantwoorde percentage. Het onderzoek van de accountant dient er op gericht te zijn om redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat deze tolerantie niet wordt overschreden.

Minimaal uit te voeren onderzoekswerkzaamheden

  • 1.

    Het beoordelen van de inrichting van de administratie teneinde vast te stellen dat deze als basis kan dienen voor de opstelling van de jaaropgave. Daarbij stelt de accountant vast dat er bij de producent een stelsel van al dan niet geautomatiseerde interne controlemaatregelen aanwezig is, in opzet, bestaan en in werking, waaraan een redelijke mate van zekerheid is te ontlenen dat de opgegeven verhouding geen fouten van materieel belang bevat.

  • 2.

    Het beoordelen van de opzet van de methode van bemonsteren door de producent (door middel van het inwinnen van inlichtingen van de producent c.q. beoordelen van de relevante AO-beschrijving van de producent) en het vaststellen van bestaan en werking daarvan (door middel van deelwaarnemingen.

  • 3.

    Het vaststellen (door middel van deelwaarnemingen) van correcte verwerking in de administratie, van de resultaten van de bemonsteringen, waaruit de aard en de verhouding van de verwerkte brandstoffen blijkt.

  • 4.

    Het uitvoeren van een cijfervergelijking tussen de definitieve opgave van de producent en de eerder door de producent gedane maandelijkse opgaven en beoordelen van de toelichting door de producent bij de definitieve opgave op verschillen.

  • 5.

    Aansluiten van de verantwoorde brandstoffen met de administratie, uitgesplitst naar maand en soort biomassa, waarbij eventuele gecertificeerde stromen als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de regeling dienen te worden onderscheiden van niet gecertificeerde stromen. In het verlengde hiervan stelt de accountant vast in welke verhouding deze brandstoffen zijn verwerkt en of deze verhouding inderdaad heeft geleid tot de percentages opgewekte duurzame elektriciteit zoals deze door de producent of zijn gemachtigde zijn opgegeven. Indien een geëigende methode dient te worden toegepast, stelt de accountant vast of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode.

  • 6.

    Vaststellen dat de definitieve opgave van de producent en de daarin opgenomen verhouding van de verwerkte brandstoffen in honderdste van procenten nauwkeurig is.

Voorbeeld assurancerapport

Naam accountantskantoor

Aan: Opdrachtgever/producent

Assurancerapport

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij het bijgevoegde, door ons gewaarmerkte rapportage betreffende de aard en de verhouding van de in de installatie, bekend onder EAN-code <123456789012345678>, verwerkte brandstoffen met betrekking tot de periode van <datum> t/m <datum> onderzocht op conformiteit met artikel 12a van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit (hierna aangeduid als de regeling),

Deze rapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <het bestuur van de vennootschap/de leiding van de huishouding>. Het is onze verantwoordelijkheid om een assurancerapport inzake deze rapportage te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie’ en het onderzoeksprotocol dat als bijlage bij de regeling is gepubliceerd.

Dienovereenkomstig dient het onderzoek zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de rapportage geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is voor onze conclusie.

Conclusie

Op grond van onze werkzaamheden concluderen wij dat bovengenoemde de rapportage de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen per maand juist weergeeft, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de artikelen 8 tot en met 12a van de regeling.

Tevens concluderen wij dat de door de <producent/gemachtigde van de producent> op grond van artikel 11, eerste lid, van de regeling meegedeelde percentages <niet> overeenstemmen met de in bovengenoemde rapportage weergegeven verhouding van de brandstoffen..........

{Ingeval van zuivere en ‘niet naar haar aard zuivere’ biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast.>

{Ingeval van niet zuivere biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling van het gedeelte van de in de installatie verwerkte niet-zuivere biomassa dat biologisch afbreekbaar is, ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast>

Overige informatie

De accountant kan hier overige informatie en uiteenzettingen opnemen die niet als doel hebben afbreuk te doen aan zijn conclusie.

Beperking in gebruik (en verspreidingskring)

Dit assurancerapport is uitsluitend bedoeld ter onderbouwing van het jaarlijks door de directie van de onderneming te verstrekken rapportage aan de garantiebeheerinstantie (artikel 12a van de regeling) en kan derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Plaats en datum

Ondertekening

Gebruikte biomassagrondstoffen.

Deze tabel moet alleen worden ingevuld door installaties met biogas als grondstof. In de tabel moet de grondstof worden ingevuld die is gebruikt voor de productie van het biogas.

Totaal:

Toelichting op de tabel

Grondstof

De biomassa inputstroom. Tabel 3 geeft een overzicht met mogelijke invulwaarden. Bij vergisters moeten de grondstoffen worden aangegeven, die zijn ingevoed in de vergister.

Code NTA 8003

De classificatie van de gebruikte biomassa conform de NTA 8003 (december, 2008). Hierbij moet u in deze Nederlandse Technische Afspraak opzoeken welke classificatie voor de door U gebruikte biomassastroom van toepassing is.

Hoeveelheid

Hier vult u de hoeveelheid tonnen biomassa in, die gedurende het rapportagejaar gebruikt is voor de productie van hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas.

Opmerkingen

Ruimte voor overige relevante informatie, bijvoorbeeld verdere specificatie van de grondstof of informatie over de duurzaamheid van vloeibare biomassa.

Administratieve batches van grondstoffen (hoeveelheid product met identieke eigenschappen qua grondstof) mogen in één regel worden samengevoegd. Er mogen meerdere fysieke ladingen van dezelfde grondstof bij elkaar opgeteld worden.

Grondstofsoorten en indeling in hoofd- of bijproduct, ten behoeve van de gegevens in de tabel ‘Gebruikte biomassagrondstoffen’

Pluimveemest, rundermest, varkensmest, overige mest

310, 320, 330, 301 of 309 of 340

Maïs

241

Tarwe

242

Overig graan of overige gewassen

242/249

Reststoffen VGI: reststoffen uit de voedings- en genotsmiddelenindustrie niet zijnde plantaardige of dierlijke oliën of vetten

500 – 539 of 580 – 589

Plantaardige vetten of oliën: specificeer in rapportage

550 – 559 of 570 – 573

Dierlijke vetten of oliën

561 – 569 of 570 – 573

Veilingafval, tuinbouwafval, fruitteeltrestproduct, bloembollenpelsel

251, 252, 253, 254

Restproducten uit land- en tuinbouw, zoals doppen

200 – 249

Slib

400 – 440

Restproduct biotransportbrandstoffen zoals bostels, oliezadenmeel/ schroot) niet zijnde glycerine of vetzuren

590 – 599

Gras

210 – 219

Zetmeel

589

Bieten

249 of 533

Aardappelen

249

GFT: Groente Fruit en Tuinafval/ organisch afval van huishoudens en bedrijven

600 – 620

Glycerine (niet van petrochemische origine)

592

Vetzuren, die vrijkomen bij de raffinage van oliën

587

Papier

710

Slachtbijproducten, diermeel

586, 585

Zaagsel

115

Vers (primair) hout, inclusief de boomstam zelf

110 – 132

Vers resthout/ vers snoeihout/ park- of plantsoenhout

113 – 115

Schors

112

Gebruikt onbehandeld hout, Gebruikt geverfd of verlijmd hout, Gebruikt geïmpregneerd hout, Hout uit verwerking 1

150 – 199

Stro

220 – 229

Overige vaste biomassa; specificeer in rapportage

Overige biomassa; specificeer in rapportage