Artikel
1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
-
a.
richtlijn: richtlijn nr. 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (PbEG L106);
-
b.
kabelbaaninstallatie: installatie als bedoeld in artikel 1, tweede, derde en vijfde lid, eerste streepje, van de richtlijn;
-
c.
veiligheidscomponent: veiligheidscomponent als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, tweede streepje, van de richtlijn;
-
d.
subsysteem: onderdeel van een kabelbaaninstallatie als bedoeld in bijlage I van de richtlijn;
-
e.
opdrachtgever: natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening een kabelbaaninstallatie wordt gebouwd, of diens gemachtigde;
-
f.
constructeur: fabrikant van een veiligheidscomponent of een subsysteem, of ontwerper of bouwer van een kabelbaaninstallatie, of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde;
-
g.
essentiële eisen: essentiële eisen bedoeld in bijlage II van de richtlijn;
-
h.
CE-markering: symbool weergegeven in bijlage IX van de richtlijn;
-
i.
overeenstemmingsbeoordeling: onderzoek naar het voldoen aan de essentiële eisen van veiligheidscomponenten of subsystemen;
-
j.
kabelbaanvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 20, eerste lid;
-
k.
keuringsinstantie: ingevolge artikel 5 aangewezen instantie;
-
l.
Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.
2
In hoofdstuk 4, paragraaf 1, en hoofdstuk 5, wordt onder keuringsinstantie mede verstaan een door een andere lidstaat van de Europese Unie bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangemelde instantie, belast met de in het kader van de procedure van overeenstemmingsbeoordeling in bijlage V en VII van de richtlijn uit te voeren taken, dan wel het uitvoeren van een veiligheidsanalyse op grond van bijlage III van de richtlijn.