Wet van 5 februari 2004, houdende regels met betrekking tot de productie, de keuring en de exploitatie van kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (Wet kabelbaaninstallaties)

Wet kabelbaaninstallaties

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op richtlijn nr. 2000/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2000 betreffende kabelbaaninstallaties voor personenvervoer (PbEG L 106), noodzakelijk is regels te stellen met betrekking tot de productie, de keuring en de exploitatie van kabelbaaninstallaties voor personenvervoer;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

Artikel

2

Deze wet is niet van toepassing op:

  • a.

    liften die vallen onder Richtlijn 2014/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake liften en veiligheidscomponenten voor liften (PbEU 2014, L 96);

  • b.

    kabelbaaninstallaties die van historisch of cultureel belang zijn of als cultureel erfgoed zijn aangemerkt, die vóór 1 januari 1986 in bedrijf zijn gesteld en vandaag nog worden geëxploiteerd, en die geen ingrijpende wijzigingen wat betreft ontwerp of bouw hebben ondergaan, met inbegrip van specifiek daarvoor ontworpen subsystemen en veiligheidscomponenten;

  • c.

    installaties die worden gebruikt voor land- en bosbouwdoeleinden;

  • d.

    kabelbaaninstallaties voor het bereiken van berghutten die uitsluitend bestemd zijn voor het vervoer van goederen en specifiek aangewezen personen;

  • e.

    al dan niet vaste toestellen en installaties die uitsluitend bedoeld zijn voor vrijetijdsbesteding en recreatie, en niet voor personenvervoer;

  • f.

    mijnbouwinstallaties of andere industriële installaties op een vaste locatie die worden gebruikt voor industriële activiteiten, of

  • g.

    installaties waarbij de gebruikers of de vervoermiddelen zich op het water bewegen.

Hoofdstuk

2

Algemene verplichtingen

Artikel

3

Een kabelbaaninstallatie wordt slechts in bedrijf gesteld en gehouden indien zij:

  • a.

    voldoet aan de essentiële eisen, en

  • b.

    bij gebruik volgens haar bestemming geen gevaar oplevert voor de veiligheid en de gezondheid van personen en de veiligheid van goederen.

Artikel

4

Vervallen

Hoofdstuk

3

Aanwijzing van conformiteitsbeoordelingsinstanties

Artikel

5

Onze Minister kan, met inachtneming van de artikelen 23 tot en met 30 van de verordening, op verzoek conformiteitsbeoordelingsinstanties aanwijzen die bevoegd zijn tot de uitvoering van conformiteitsbeoordelingen volgens één van de procedures, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de verordening en in overeenstemming met de verplichtingen, bedoeld in artikel 34 van de verordening.

Artikel

6

Artikel

7

Onze Minister verricht de taken van de aanmeldende autoriteit in de zin van de verordening.

Hoofdstuk

4

De procedure van overeenstemmingsbeoordeling

§

1

Voorschriften voor de constructeur

Artikel

8

Vervallen

Artikel

9

Vervallen

Artikel

10

Vervallen

Artikel

11

Vervallen

Artikel

12

Vervallen

Artikel

13

Vervallen

Artikel

14

Vervallen

§

2

Voorschriftenvoor de keuringsinstantie

Artikel

15

Vervallen

Artikel

16

Vervallen

Artikel

17

Vervallen

Artikel

18

Vervallen

Artikel

19

Vervallen

Hoofdstuk

5

Bouw en exploitatie van kabelbaaninstallaties

Artikel

20

Artikel

21

Vervallen

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

De vergunninghouder bewaart een kopie van de kabelbaanvergunning bij de kabelbaaninstallatie, naast de documenten, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de verordening.

Artikel

26

Hoofdstuk

6

Handhavingsbevoegdheden

Artikel

27

Indien Onze Minister van oordeel is dat een subsysteem dat of een veiligheidscomponent die is voorzien van een CE-markering, ook wanneer dat subsysteem of die veiligheidscomponent in overeenstemming met zijn bestemming wordt gebruikt en op de juiste wijze wordt onderhouden, de veiligheid of gezondheid van personen of de veiligheid van goederen in gevaar kan brengen, verbiedt hij het gebruik van het subsysteem of de veiligheidscomponent, stelt hij daaraan beperkingen, verbindt hij voorwaarden aan het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent, verbiedt hij dat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht of verplicht hij dat het subsysteem of de veiligheidscomponent uit de handel wordt genomen of wordt teruggeroepen.

Artikel

28

Indien Onze Minister van oordeel is dat ten aanzien van een subsysteem of veiligheidscomponent sprake is van één of meer van de feiten, genoemd in artikel 43, eerste lid, van de verordening, verbiedt hij het gebruik van het subsysteem of de veiligheidscomponent, stelt hij daaraan beperkingen, verbindt hij voorwaarden aan het in de handel brengen van het subsysteem of de veiligheidscomponent, verbiedt hij dat het subsysteem of de veiligheidscomponent in de handel wordt gebracht of verplicht hij dat het subsysteem of de veiligheidscomponent uit de handel wordt genomen of wordt teruggeroepen.

Artikel

29

Vervallen

Hoofdstuk

7

Verbodsbepalingen

Artikel

31

Artikel

32

Het is verboden op subsystemen of veiligheidscomponenten merktekens of opschriften aan te brengen die misleidend kunnen zijn ten aanzien van de betekenis of vorm van de CE-markering, of die de zichtbaarheid of de leesbaarheid van een CE-markering verminderen.

Artikel

33

Hoofdstuk

8

Toezicht

Artikel

34

Hoofdstuk

8a

Markttoezicht als bedoeld in de verordening (eu) nr. 2019/1020

Artikel

34a

Artikel

34b

Artikel

34c

Hoofdstuk

9

Overgangsbepalingen

Artikel

35

Artikel

36

Een kabelbaanvergunning die vóór 21 april 2018 is verleend op basis van artikel 20 van de wet zoals die luidde voor die datum berust op artikel 20 van de wet zoals die luidt vanaf die datum.

Hoofdstuk

10

Slotbepalingen

Artikel

37

Vervallen

Artikel

38

Vervallen

Artikel

39

Wijzigt de Wet op de economische delicten.

Artikel

40

Wijzigt de Spoorwegwet.

Artikel

41

Wijzigt de Locaalspoor- en Tramwegwet.

Artikel

42

Wijzigt de Spoorwegwet.

Artikel

43

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van de artikelen 40 tot en met 42, die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

44

Deze wet wordt aangehaald als: Wet kabelbaaninstallaties.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat , K. M. H. Peijs
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner