Besluit van 10 september 2004, houdende regels omtrent de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde bestrijding bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Besluit beginselen geïntegreerde gewasbescherming)

Besluit beginselen geïntegreerde gewasbescherming

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 11 december 2003, no. TRCJZ/2003/10721, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelet op artikel 3, derde lid, van richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230);
De Raad van State gehoord (advies van 16 februari 2004, No. W11.03.0526/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 augustus 2004, no. TRCJZ/2004/4594, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

I

Begripsbepalingen

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder teler: degene die ter uitoefening van een beroep of bedrijf gewassen verbouwt.

Hoofdstuk

II

Documenten inzake goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde bestrijding

Artikel

2

Artikel

3

Hoofdstuk

III

Voorschriften met betrekking tot goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde bestrijding

Artikel

4

De teler die gewasbeschermingsmiddelen voorhanden of in voorraad heeft, gebruikt of door anderen onder zijn verantwoordelijkheid of in zijn opdracht op zijn bedrijf laat gebruiken, voldoet aan de door Onze betrokken minister bij ministeriële regeling te stellen voorschriften met betrekking tot goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde bestrijding.

Hoofdstuk

IV

Overige bepalingen

Hoofdstuk

V

Slotbepalingen

Artikel

6

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Artikel

7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beginselen geïntegreerde gewasbescherming.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , C. P. Veerman
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner

Bijlage

bij het besluit beginselen geïntegreerde gewasbescherming

Beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken en geïntegreerde bestrijding als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, die bij rationele toepassing van een combinatie van biologische, biotechnologische, chemische, mechanische en fysische bestrijding, teelt- of gewasverbeteringsmaatregelen, waarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt tot het strikte minimum dat noodzakelijk is om populaties van organismen onder de niveaus te houden waarbij in economisch opzicht onaanvaardbare schade of verliezen optreden.

1. Op het gebied van preventie:

  • a.

    het inzichtelijk maken van de grondgebonden ziekten, plagen en onkruiden die zich, gelet op het soort grond waarop geteeld wordt, redelijkerwijs in de betrokken gewassen kunnen voordoen;

  • b.

    het gebruiken van ziekten- en plaagvrij uitgangsmateriaal;

  • c.

    het bij voorkeur gebruiken van rassen die resistent zijn tegen ziekten en plagen;

  • d.

    het treffen van bedrijfshygiënische maatregelen;

  • e.

    het hanteren van beheersings- en bestrijdingsstrategieën tegen aaltjes;

  • f.

    het toepassen van vrucht- en teeltwisseling met het oog op het realiseren en instandhouden van een goede bodemkwaliteit en diversiteit van bodemorganismen.

2. Op het gebied van het vaststellen van de noodzaak tot bestrijding:

a. het uitvoeren van gewasinspecties.

3. Op het gebied van niet-chemische bestrijding:

  • a.

    het inzetten van natuurlijke ziekten- en plaagbestrijders en het instandhouden of bevorderen van hun activiteiten;

  • b.

    het toepassen van mechanische en andere vormen van onkruidbestrijding.

4. Op het gebied van chemische gewasbescherming:

  • a.

    het toepassen van chemische gewasbeschermingsmiddelen bij voorkeur door middel van zaadbehandeling, plant- of pootgoedbehandeling dan wel stekbehandeling;

  • b.

    het rekening houden bij de keuze van in te zetten chemische gewasbeschermingsmiddelen met hun milieueigenschappen en selectiviteit, alsmede met de gevolgen daarvan voor de arbeidsbescherming van de toepasser van die middelen;

  • c.

    het pleksgewijs toedienen van chemische gewasbeschermingsmiddelen;

  • d.

    het toepassen van lage-doseringssystemen voor chemische gewasbeschermingsmiddelen bij onkruidbestrijding.