Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 10 december 2004, nr. MJZ2004128920, Directie Juridische Zaken/Afdeling Wetgeving, inzake de Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren

Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
Gelezen het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 10 mei 2001 (C-152/98);
Gelet op Richtlijn nr. 76/464/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L 129) en op de artikelen 5.1, eerste lid, en 5.2, eerste lid, jo. 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluiten:

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • Richtlijn: Richtlijn nr. 2006/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2006 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEU L 64);

  • wet: de Wet milieubeheer.

Waar in deze regeling wordt gesproken over bijlage dan wel bijlagen, wordt gedoeld op de bij deze regeling gevoegde bijlagen 1 tot en met 6.

Artikel

2

Artikel

4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling milieukwaliteitseisen gevaarlijke stoffen oppervlaktewateren.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. vanGeel
De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H.Peijs

Bijlage

1

1

Aldrin

309-00-2

0,001 µg/l

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

10 µg/l

3

Anthraceen

120-12-7

0,08 µg/l

0,2 mg/kg d.s.

4

Arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

32 µg/l

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

0,011 µg/l

6

Azinfos-methyl

86-50-0

0,012 µg/l

7

Benzeen

71-43-2

240 µg/l

8

Benzidine

92-87-5

0,6 µg/l *de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

9

Benzylchloride (alfa-chloortolueen)

100-44-7

310 µg/l

10

Benzylideenchloride (alfa,alfa-dichloortolueen)

98-87-3

4,6 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

11

Bifenyl

92-52-4

1,5 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

12

Cadmium

7440-43-9

2 µg/l

13

Tetrachloormethaan

56-23-5

1100 µg/l

14

Chlooralhydraat

302-17-0

500 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

15

Chloordaan

57-74-9

0,002 µg/l

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

0,58 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

17

2-chlooraniline

95-51-2

2 µg/l

18

3-chlooraniline

108-42-9

2 µg/l

19

4-chlooraniline

106-47-8

2 µg/l

20

Chloorbenzeen

108-90-7

690 µg/l

21

1-Chloor-2,4-dinitrobenzeen

97-00-7

0,54 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

22

2-Chloorethanol

107-07-3

155 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

23

Trichloormethaan

67-66-3

590 µg/l

24

4-Chloor-3-methylfenol

59-50-7

26 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

25

1-Chloornaftaleen

90-13-1

0,77 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

26

Chloornaftalenen (technisch mengsel)

0,77 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

27

4-Chloor-2-nitroaniline

89-63-4

3 µg/l

28

1-Chloor-2-nitrobenzeen

88-73-3

29 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

29

1-Chloor-3-nitrobenzeen

121-73-3

0,55 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

30

1-Chloor-4-nitrobenzeen

100-00-5

19 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

31

4-Chloor-2-nitrotolueen

89-59-8

4 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

32

Chloornitrotoluenen (andere dan 4-Chloor-2-nitrotolueen)

16 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

33

2-Chloorfenol

95-57-8

25 µg/l

34

3-Chloorfenol

108-43-0

25 µg/l

35

4-Chloorfenol

106-48-9

25 µg/l

36

Chloropreen (2-Chloor-1,3-butadieen)

126-99-8

10 µg/l

37

3-Chloorpropeen (allylchloride)

107-05-1

3 µg/l

38

2-Chloortolueen

95-49-8

310 µg/l

39

3-Chloortolueen

108-41-8

310 µg/l

40

4-Chloortolueen

106-43-4

310 µg/l

41

2-Chloor-p-toluïdine

615-65-6

36 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

42

Chloortoluïdinen (andere dan 2-Chloor-p-toluïdine)

6,2 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

43

Cumafos

56-72-4

0,0007µg/l

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

0,1 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

26 µg/l

46

DDT

289-02-6

0,0009 µg/l

47

Demeton

298-03-3

0,14 µg/l

48

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

4,8 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

49

Dibutyltindichloride

683-18-1

0,02 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

50

Dibutyltinoxyde

818-08-6

0,7 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

51

Dibutyltinzouten (andere dan dibutyltindichloride en dibutyltinoxyde)

1002-53-5

0,02 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

52

Dichlooranilinen

3 µg/l1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

53

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

250 µg/l

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

250 µg/l

55

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

250 µg/l

56

Dichloorbenzidine

91-94-1

1 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

57

Dichloordiisopropylether

108-60-1

10 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

58

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

700 µg/l

60

1,1-Dichloorethyleen (vinylideenchloride)

75-35-4

3400 µg/l

61

1,2-Dichloorethyleen

540-59-0

6100 µg/l

62

Dichloormethaan

75-09-2

20.000 μg/l

63

Dichloornitrobenzenen

1,4 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

64

2,4-Dichloorfenol

120-83-2

15 µg/l

65

1,2-Dichloorpropaan

78-87-5

76 µg/l

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

104 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

67

1,3-Dichloorpropeen

542-76-6

8 µg/l

68

2,3-Dichloorpropeen

78-88-6

8 µg/l

69

Dichloorprop

120-36-5

40 µg/l

70

Dichloorvos

62-73-7

0,0007 µg/l

71

Dieldrin

60-57-1

0,039 µg/l

72

Diethylamine

109-89-7

20 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

73

Dimethoaat

60-51-5

23 µg/l

74

Dimethylamine

124-40-3

7,5 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

75

Disulfoton

298-04-4

0,082 µg/l

76

Endosulfan

115-29-7

0,020 µg/l

77

Endrin

72-20-8

0,004 µg/l

8 µg/kg d.s.

78

Epichloorhydrine

106-89-8

12 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

79

Ethylbenzeen

100-41-4

370 µg/l

80

Fenitrothion

122-14-5

0,009 µg/l

81

Fenthion

55-38-9

0,003 µg/l

82

Heptachloor

76-44-8

0,0005 µg/l

(82)

Heptachloorepoxide

0,0005 µg/l

83

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,009 µg/l

86

Hexachloorethaan

67-72-1

83 µg/l

87

Isopropylbenzeen

98-83-9

4,2 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

88

Linuron

330-55-2

0,25 µg/l

89

Malathion

121-75-5

0,013 µg/l

90

MCPA

94-74-6

280 µg/l

91

Mecoprop-p

93-65-2

380 µg/l

92

Kwik

7439-97-6

1,2 µg/l

93

Methamidophos

10265-92-6

0,016 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

94

Mevinfos

26718-65-0

0,002 µg/l

95

Monolinuron

1746-81-2

0,001 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

96

Naftaleen

91-20-3

1,2 µg/l

0,2 mg/kg d.s.

97

Omethoate

1113-02-6

1,2 µg/l

98

Oxydemeton-methyl

301-12-2

0,035 µg/l

99

PAH (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

(99)

Benzo-a-pyreen (3,4-benzopyreen)

50-32-8

0,2 µg/l

6 mg/kg d.s.

(99)

3,4-benzofluorantheen

205-99-2

0,025 µg/l

(99)

Benzo(k)fluorantheen

207-08-9

0,2 µg/l

4 mg/kg d.s.

(99)

Benzo(a)pyreen

50-32-8

0,2 µg/l

6 mg/kg d.s.

(99)

Benzo(ghi)peryleen

191-24-2

0,5 µg/l

16 mg/kg d.s.

(99)

Benz(a)anthraceen

56-55-3

0,03 µg/l

0,8 mg/kg d.s.

(99)

Fluorantheen

206-44-0

0,5 µg/l

6 mg/kg d.s.

(99)

Indenopyreen

193-39-5

0,4 µg/l

12 mg/kg d.s.

(99)

Fenantreen

85-01-8

0,3 µg/l

1 mg/kg d.s.

(99)

Chryseen

218-01-9

0,9 µg/l

22 mg/kg d.s.

100

Parathion

56-38-2

0,005 µg/l

(100)

Parathion-methyl

298-00-0

0,011 µg/l

101

PCB (en PCT)

(101)

PCB-101

37680-73-2

8 µg/kg d.s.

(101)

PCB-118

31508-00-6

8 µg/kg d.s.

(101)

PCB-138

35065-28-2

8 µg/kg d.s.

(101)

PCB-153

35065-27-1

8 µg/kg d.s.

(101)

PCB-180

35065-29-3

8 µg/kg d.s.

(101)

PCB-28

7012-37-5

8 µg/kg d.s.

(101)

PCB-52

35639-99-3

8 µg/kg d.s.

102

Pentachloorfenol

87-86-5

4 µg/l

103

Foxim

14816-18-3

0,082 µg/l

104

Propanil

709-98-8

0,07 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

105

Pyrazon (Chloridazon)

1698-60-8

73 µg/l

106

Simazine

122-34-9

0,140 µg/l

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

9 µg/l

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

1,6 µg/l2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren

0,017 µg/l3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren

156 µg/kg d.s.2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren

1,6 µg/kg d.s.3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren

109

1,2,4,5-Tetrachloorbenzeen

95-94-3

24 µg/l

110

1,1,2,2-Tetrachloorethaan

79-34-5

3300 µg/l

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

330 µg/l

112

Tolueen

108-88-3

730 µg/l

113

Triazophos

24017-47-8

0,032 µg/l

114

Tributylfosfaat

126-73-8

13 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

115

Tributyltinoxide

56-35-9

0,014 µg/l2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren4Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van tributyltinverbindingen.

0,001 µg/l3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren4Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van tributyltinverbindingen.

20 µg/kg d.s.2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren4Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van tributyltinverbindingen.

1,4 µg/kg d.s.3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren4Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van tributyltinverbindingen.

116

Trichloorfon

52-68-6

0,001 µg/l

117

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

67 µg/l

119

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

2100 µg/l

120

1,1,2-Trichloorethaan

79-00-5

7900 µg/l

121

Trichloorethyleen

79-01-6

2400 µg/l

122

Trichloorfenolen

95-9-4 en 88-06-2

3 µg/l1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

123

1,1,2-Trichloortrifluor-

ethaan

76-13-1

3,7 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

124

Trifluraline

1582-09-8

0,038 µg/l

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

0,005 µg/l2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

0,0009 µg/l 3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

12 µg/kg d.s.2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

2 µg/kg d.s.3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

126

Trifenyltinchloride

639-58-7

0,005 µg/l2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

0,0009 µg/l 3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

12 µg/kg d.s.2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

2 µg/kg d.s.3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

0,005 µg/l2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

0,0009 µg/l3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

12 µg/kg d.s.2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

2 µg/kg d.s.3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren5Milieukwaliteitseisen geldt voor de som van trifenyltinverbindingen.

128

Vinylchloride (chloorethyleen)

75-01-4

820 µg/l

129

Xylenen (technisch mengsel van isomeren)

1330-20-7

380 µg/l 1Milieukwaliteitseis geldt voor individuele stoffen uit de groep.

130

Isodrin

465-73-6

0,008 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

131

Atrazine

1912-24-9

2,4 µg/l

132

Bentazon

25057-89-0

64 µg/l

A

Titaan

7440-32-6

20 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm6Bij de milieukwaliteitseis dient de lokale achtergrondconcentratie te worden opgeteld.

B

Borium

7440-42-8

650 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm6Bij de milieukwaliteitseis dient de lokale achtergrondconcentratie te worden opgeteld.

C

Uranium

7440-61-1

1 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm6Bij de milieukwaliteitseis dient de lokale achtergrondconcentratie te worden opgeteld.

D

Tellurium

13494-80-9

100 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm6Bij de milieukwaliteitseis dient de lokale achtergrondconcentratie te worden opgeteld.

E

Zilver

7440-22-4

0,08 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm2Milieukwaliteitseis geldt voor zoete oppervlaktewateren6Bij de milieukwaliteitseis dient de lokale achtergrondconcentratie te worden opgeteld.

1,2 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm3Milieukwaliteitseis geldt voor zoute oppervlaktewateren6Bij de milieukwaliteitseis dient de lokale achtergrondconcentratie te worden opgeteld.

F

Octamethyltetrasiloxaan

556-67-2

0,5 µg/l

Alachlor

15972-60-8

1,1 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

Chlorfenvinphos

470-90-6

0,002 µg/l

Chlorpyrifos

2921-88-2

0,003 µg/l

Diuron

330-54-1

0,43 µg/l

Alpha-endosulfan

959-98-8

0,02 µg/l

Lindaan

58-89-9

0,92 µg/l

Isoproturon

34123-59-6

0,32 µg/l

Lood

7439-92-1

220 µg/l

Nickel

7440-02-0

6,3 µg/l

Pentachloorbenzeen

608-93-5

0,3 µg/l

Antimoon

7440-36-0

7,2 µg/l

Barium

7440-39-3

230 µg/l

Beryllium

7440-41-7

0,2 µg/l

Carbendazim

10605-21-7

0,5 µg/l

Chloorprofam

101-21-3

3,3 µg/l

Chroom

18540-29-9

84 µg/l

Diazinon

333-41-5

0,037 µg/l

Fluoriden

16984-48-8

1,5 F mg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

Heptenofos

23560-59-0

0,020 µg/l

Kobalt

7440-48-4

3,1 µg/l

Koper

7440-50-8

3,8 µg/l

Metazachloor

67129-08-2

34 µg/l

Methabenzthiazuron

18691-97-9

1,8 µg/l

Metolachloor

51218-45-2

0,2 µg/l

Molybdeen

7439-98-7

300 µg/l

Pirimicarb

23103-98-2

0,09 µg/l

Propoxur

114-26-1

0,01 µg/l

Selenium

7782-49-2

5,4 µg/l

Styreen

100-42-5

570 µg/l

Terbutylazine

0,19 µg/l*de weergegeven milieukwaliteitseis geldt voor de stof in opgeloste vorm

Thallium

7440-28-0

1,7 µg/l

Tin

7440-31-5

220 µg/l

Tolclofos-methyl

57018-04-9

0,80 µg/l

Vanadium

7440-62-2

5,1 µg/l

Zink

7440-66-6

40 µg/l

Bijlage

2

Programma voor het Nederlandse Rijnstroomgebied, ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG, gericht op de vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door gevaarlijke stoffen

September 2004

1. Inleiding

Algemeen

Op grond van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatische milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L129) zijn de Lid-Staten van de Europese Unie verplicht programma’s op te stellen ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door stoffen die voorkomen op lijst II van de bijlage bij de richtlijn.

Op 10 mei 2001 werd Nederland veroordeeld door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen omdat tot dan toe niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG. De veroordeling van het Hof betreft geografisch gezien alleen het Nederlandse deel van het Scheldebekken, de Westerschelde. Ter implementatie van de uitspraak van het Europese Hof is in eerste instantie de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ (3 februari 2003, nr. MJZ2002085859) vastgesteld en het bijbehorende ‘Programma voor de Westerschelde ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door 120 gevaarlijke (groepen van) stoffen die staan op lijst II van de bijlage van de richtlijn’. De Regeling is in het voorjaar 2004 gewijzigd (5 april 2004, nr. MJZ 2004032007), waardoor het programma integraal onderdeel werd van de Regeling.

Om ook een juiste uitvoering te geven aan artikel 7 van de richtlijn in de overige wateren van Nederland zijn programma’s ter uitvoering van artikel 7 opgesteld voor de overige stroomgebieden (waaronder voorliggend programma voor de Rijn) en is de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ dd 5 april 2004 vervangen door de Regeling met milieukwaliteitseisen voor heel Nederland, waarvan het programma voor de Rijn onderdeel is.

Programma voor het Rijnstroomgebied

Het doel van voorliggend programma is het vastleggen hoe de voor het Rijnstroomgebied gewenste oppervlaktewaterkwaliteit in het kader van richtlijn 76/464/EG bereikt en/of gehandhaafd wordt. Dit is gedaan door op basis van monitoringgegevens en bestaande stoffenlijsten de relevante stoffen voor het stroomgebied te bepalen. Vervolgens is voor de relevante stoffen aangegeven en vastgesteld welke maatregelen er zijn/worden ingezet om de emissies van deze stoffen terug te dringen en welke aanvullende acties er lopen ten aanzien van stoffen die de geldende milieukwaliteitseisen overschrijden. Het programma voor de Westerschelde uit 2003 spitste zich toe op 120 stoffen die Nederland ten onrechte niet als stoffen had beschouwd die onder het regime van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG vallen. In het programma voor het Rijnstroomgebied is naast deze 120 stoffen ook aandacht besteed aan de overige stoffen die onder het regime van artikel 7 vallen, inclusief de prioritaire stoffen uit bijlage X van de EU Kaderrichtlijn Water.

Bij het opstellen van het programma is de leidraad van de Europese Commissie (Guidance Document on elements for pollution reduction programmes under Article 7 of Council Directive 76/464/EEC d.d. 20-09-2000) gevolgd.

Figuur 1. Stroomgebieden van de Maas, Rijn, Schelde en de Eems.

Waar in deze bijlage wordt verwezen naar de inmiddels vervallen richtlijn 76/464/EEG en die verwijzing geen onderdeel is van een beschrijving van ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, dient daaronder richtlijn 2006/11/EG begrepen te worden. Verwijzingen naar artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG dienen, conform de concordantietabel in Bijlage III van richtlijn 2006/11/EG, gelezen te worden als verwijzingen naar artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG.

2. Werkwijze

2.1. Inleiding

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen m.b.t. de vermindering van verontreiniging in het oppervlaktewater door relevante stoffen die kunnen voorkomen in een stroomgebied.

Dit programma dient:

  • Waterkwaliteitseisen te bevatten voor de relevante stoffen.

  • Resultaten weer te geven van de toetsing van meetgegevens aan deze waterkwaliteitseisen.

  • De maatregelen aan te geven die leiden tot de gestelde oppervlaktewaterkwaliteit.

De meetgegevens die ten grondslag liggen aan het bepalen van de relevantie en die zijn gebruikt voor de toetsing aan de geldende milieukwaliteitseisen zijn omschreven in paragraaf 2.2. De gehanteerde milieukwaliteitseisen zijn beschreven in paragraaf 2.4 (zie ook bijlage 1 van de Regeling). Informatie over toegepaste analysemethoden en detectielimieten staat in paragraaf 2.3. De werkwijze waarop de relevantie van stoffen voor het Rijnstroomgebied is vastgesteld is uiteengezet in paragraaf 2.5.

2.2. Meetgegevens Rijnstroomgebied

In het jaar 2001 en 2002 zijn meetcampagnes in het Rijnstroomgebied op de locaties Lobith ponton, Maassluis en Vrouwenzand uitgevoerd in het kader van het reguliere meetnet Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). In 2003 zijn door het RIZA metingen uitgevoerd waarbij specifiek naar 76/464/EEG stoffen is gekeken. Gedetailleerde informatie over de reguliere monitoringprogramma’s en de resultaten daarvan is te vinden op website http://www.waterstat.nl. Daarnaast zijn in het kader van het RIZA onderzoek ‘vergeten stoffen’ aanvullende metingen uitgevoerd in de Rijn in 2002 op de locaties Lobith ponton. In figuur 1 zijn de meetpunten in het stroomgebied van de Rijn weergegeven.

2.3. Analysemethoden

De toegepaste analysemethoden berusten op het gebruik van de modernste middelen.

Het algemene patroon bij de analyse van organische verbindingen is extractie (eventueel met toevoeging van een interne standaard) en scheiding door gaschromatografie (GC) of vloeistofchromatografie (HPLC). Soms is het extract gezuiverd van storende stoffen (clean up) of is er voor dan wel na extractie een derivatiseringsstap uitgevoerd.

Vluchtige verbindingen zijn over het algemeen met een inert gas uit de vloeistof gedreven en op een adsorberend materiaal opgevangen (purge en trap). De identificatie van de stoffen heeft plaats gevonden op basis van zowel de retentietijd in de chromatograaf als door specifieke ionmassa’s met massaspectroscopie (MS). De kwantificering is meestal gebeurd op basis van de interne standaard of een externe standaard en de terugvinding (recovery) van de toegevoegde standaarden.

Elementen/metalen worden gemeten met inductively coupled plasma (ICP) gevolgd door atomaire emissiespectrometrie (AES) of door identificatie met MS. Bij de ICP wordt met een elektromagnetisch veld een edelgas geïoniseerd waarna het monster in het plasma (5000 K) verneveld wordt. De elementen worden in het plasma geatomiseerd en/of geïoniseerd. De emissies worden gemeten met behulp van een spectrofotometer, maar de methode wordt ook wel gekoppeld aan een MS die direct de massa’s meet.

In bijlage 6 van de Regeling staat informatie over de analyse methodes voor individuele stoffen/stofgroepen weergegeven.

2.4. Milieukwaliteitseisen

Tot voor kort waren er niet voor alle mogelijk relevante stoffen milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater afgeleid in Nederland. Voor een groot aantal stoffen bevat de vierde Nota Waterhuishouding milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater en/of zwevende stof. Op 12 mei 2000 is door de Ministerraad een aanvulling en wijziging vastgesteld van de lijst van milieukwaliteitseisen uit de vierde Nota Waterhuishouding. Daarnaast zijn er voor bepaalde stoffen milieukwaliteitseisen vastgelegd in het rapport ‘Normen voor waterbeheer’ (mei 2000) van de Commissie Integraal Waterbeheer en zijn er doelstellingen afgeleid en vastgesteld door de Stuurgroep Integrale Normstelling. Voor zover er in de genoemde verbanden geen milieukwaliteitseisen voorhanden waren voor de 120 stoffen die aan de orde waren in het Schelde-arrest, zijn voorlopige milieukwaliteitseisen afgeleid (zie RIZA werkdocumenten 99.046X, 2002.046X en 2002.106X). In een enkel geval was de beschikbare informatie te gering om een (voorlopige) milieukwaliteitseis af te leiden. Voor deze stoffen is aansluiting gezocht bij vigerende milieukwaliteitseisen in de aan Nederland grenzende landen Duitsland en België (Wallonië en Vlaanderen). Voor tellurium is het niet mogelijk gebleken een adequate milieukwaliteitseis af te leiden, daarom is voor de norm voor tellurium gekozen voor aansluiting bij de detectiegrens.

Voor een aantal prioritaire stoffen uit de EU Kaderrichtlijn Water is in Nederland nog geen norm beschikbaar en is deze ook niet voorlopig afgeleid. Voor deze stoffen zullen ter zijne tijd de milieukwaliteitseisen die in EU-verband worden afgeleid en vastgesteld in de Nederlandse regelgeving verankerd worden.

De aldus beschikbaar zijnde milieukwaliteitseisen zijn samengevat in bijlage 1 van de Regeling.

De milieukwaliteitseisen zullen tijdens de looptijd van het programma worden herzien in het kader van de Kaderrichtlijn water, met het oog op het voldoen aan de eisen die de richtlijn stelt aan het afleiden van milieukwaliteitseisen. De herziening zal volgen op de in Europees verband vast te stellen milieukwaliteitseisen voor de prioritaire stoffen uit annex X van de Kaderrichtlijn water en op de op stroomgebiedniveau vast te stellen milieukwaliteitseisen voor stroomgebiedrelevante stoffen.

2.5. Methode bepaling relevantie stoffen

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen voor relevante stoffen die mogelijk kunnen voorkomen in het Rijnstroomgebied. Er is op de volgende wijze vastgesteld of een stof relevant is voor het Rijnstroomgebied:

  • Indien een stof niet aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater en de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof, dan is de stof als niet relevant aangemerkt.

  • Wanneer bij één of meer metingen en op één of meer locaties de stof aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater, dan is deze stof als relevant aangemerkt.

  • Het komt voor dat er geen meetgegevens beschikbaar zijn gekomen over de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater (bijvoorbeeld door problemen met de analyse methode). Ook komt het voor dat een stof niet aantoonbaar is in het oppervlaktewater maar dat de detectiegrens voor het aantonen van deze stof (ruim) boven de voor deze stof afgeleide milieukwaliteitseis ligt. In deze twee situaties is relevantie bepaald op basis van andere criteria dan metingen in oppervlaktewater; voorbeelden van deze criteria zijn: (potentiële) lozer/lozingsgegevens, productie, gebruikscijfers, aangemerkt als prioritaire stof op grond van Richtlijn nr. 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water, PbEG L 327).

3. Stand van zaken en maatregelen Rijnstroomgebied

In paragraaf 3.1 worden de relevante stoffen voor het Rijnstroomgebied opgesomd. Paragraaf 3.2 geeft de resultaten weer van de toetsing van meetgegevens uit de periode 2001–2003 van de relevante stoffen aan de milieukwaliteitseisen. Vervolgens is in paragraaf 3.3 nader ingegaan op de maatregelen t.a.v. bronnen van verontreiniging. Paragraaf 3.4 gaat in detail over maatregelen voor die stoffen waarvoor de milieukwaliteitseisen in het Rijnstroomgebied zijn overschreden en paragraaf 3.5 gaat over de waterbodem en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging. De tijdens de looptijd van het programma te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor het Rijnstroomgebied zijn in paragraaf 3.6 uiteengezet. Paragraaf 3.7 gaat over het voorzetten van het monitoringprogramma. Paragraaf 3.8 tenslotte preciseert de looptijd van het programma.

3.1. Relevante stoffen voor het Rijnstroomgebied

In tabel 1 zijn de relevante stoffen voor het Rijnstroomgebied weergegeven. De relevantie is bepaald aan de hand van de tabel weergegeven in bijlage 1 van dit programma en volgens de methoden zoals vermeld in hoofdstuk 2.

Tabel 1. Relevante stoffen voor het Rijnstroomgebied

1

Aldrin

309-00-2

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

3

2

Anthraceen

120-12-7

4

arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

6

Azinfos-methyl

86-50-0

7

4

Benzeen

71-43-2

12

6

Cadmium

7440-43-9

14

Chlooralhydraat

302-17-0

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

22

2-Chloorethanol

107-07-3

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

43

Coumafos

56-72-4

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

70

Dichloorvos

62-73-7

71

Dieldrin

60-57-1

73

Dimethoaat

60-51-5

76

14

Endosulfan

115-29-7

77

Endrin

72-20-8

80

Fenitrothion

122-14-5

81

Fenthion

55-38-9

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

88

Linuron

330-55-2

89

Malathion

121-75-5

92

21

Kwik

7439-97-6

93

Methamidophos

10265-92-6

94

Mevinfos

26718-65-0

96

22

Naftaleen

91-20-3

97

Omethoate

1113-02-6

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

99

15

fluoranthene

206-44-0

101

PCB (en PCT)

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

103

Foxim

14816-18-3

105

Chloridazon

1698-60-8

106

29

Simazine

122-34-9

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

113

Triazophos

24017-47-8

115

30

Tributyltinoxyde

818-08-6

117

31

Trichloorbenzeen

12002-48-1

118

31

1,2,4-Trichloorbenzeen

120-82-1

124

33

Trifluraline

1582-09-8

131

3

Atrazine

1912-24-9

132

Bentazon

25057-89-0

A

Titaan

13463-67-7

B

Borium

7442-42-8

C

Uranium

7440-61-1

D

Tellurium

13494-80-9

E

Zilver

7440-22-4

1

Alachlor

15972-60-8

5

Brominated diphenylethers

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

8

Chlorfenvinphos

470-90-6

9

Clorpyrifos

2921-88-2

12

Di(2-ethylhexy)phthalate (DEHP)

117-81-7

13

Diuron

330-54-1

19

Isoproturon

34123-59-6

20

Lood

7439-92-1

23

Nickel

7440-02-0

24

Nonylphenol

25154-52-3

25

Octylphenol

1806-26-4

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

1,2,4-trimethylbenzeen

2-hexanon

2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur

3653-48-3

2-methyl-4-chloorfenoxypropionzuur

7085-19-0

Aceton

Alkylfenolethoxylaten

Alkylfenoxyethoxyazijnzuren

Antimoon

7440-36-0

Barium

7440-39-3

Beryllium

7440-41-7

Butanon

Butylacetaat

Dettol

Dibutylphtalaat

Diethylether

Diethyltoluamide (DEET)

134-62-3

Dimethoxymethaan

Ethylacetaat

Fosfaat

Kobalt

7440-48-4

Koper

7440-50-8

Metazachloor

Methylisobutylketon

Methyl-t-butylether

Molybdeen

7439-98-7

Polybroombifenylen

P-xyleen

106-42-3

Aniline

Selenium

7782-49-2

Stikstof

Styreen

Synthetische musken

Thallium

7440-28-0

Tin

7440-31-5

Vanadium

7440-62-2

Zink

7440-66-6

In totaal zijn er 105 stoffen als relevant voor het Rijnstroomgebied aangemerkt (zie figuur 2). (N.B. de lijst van relevante stoffen in de Rijn in het kader van richtlijn 76/464/EEG is langer dan de lijst van aandachtsstoffen in het Rijnstroomgebied in het kader van de EU kaderrichtlijn Water – dit wordt veroorzaakt doordat relevantie verschillend is gedefinieerd – de laatst genoemde lijst is overigens wel een deelverzameling van de eerstgenoemde lijst).

Van deze stoffen behoren er 51 tot de door de Europese Commissie in 1982 opgestelde lijst van 132 stoffen bij de uitvoering van richtlijn 76/464/EEG. Deze 132 stoffen zijn in Nederland in 1985 als ‘zwart’ aangemerkt bij de uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid.

Van de 51 relevante zwarte lijst stoffen staan er 20 op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water. Voor de overige 54 (105–51) voor de Rijn relevante stoffen die niet op de zwarte lijst staan, staan er 13 ook op prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water.

Figuur 2. Relevante stoffen in het Rijnstroomgebied.

3.2. Toetsing aan de milieukwaliteitseisen

De resultaten van de meetcampagnes m.b.t. de 105 relevante (groepen van) stoffenzijn getoetst aan de milieukwaliteitseisen uit bijlage 1 van de Regeling. Voor het overgrote deel van de in de Rijn aangetroffen stoffen liggen de gehalten niet boven de milieukwaliteitseis. Het beeld dat uit de toetsing naar voren komt is dat er met zekerheid overschrijdingen van de milieukwaliteitseis zijn voor (zie voor de resultaten van de toetsing bijlage 1 van dit programma):

  • PCBs (EG-nr. 101)

  • PAKs (anthraceen, benzo(k)fluorantheen (EG-nr. 99)

  • Zink

  • Koper

  • Nutriënten

  • Bestrijdingsmiddelen hexachloorbenzeen (EG-nr. 83) en tributyltinoxide (EG-nr. 115)

Voor een klein aantal stoffen is op basis van de resultaten van de meetcampagnes niet met volledige zekerheid te zeggen of aan de milieukwaliteitseis voldaan wordt in verband met het ontbreken van een goede analysemethodiek en daarmee betrouwbare meetgegevens; dit geldt voor:

  • 2-amino-4-chloorfenol (EG-nr. 2)

  • Chlooralhydraat (EG-nr. 14)

  • Chloorazijnzuur (EG-nr. 16)

  • 2-chloorethanol (EG-nr. 22)

  • Cyaanuurzuurchloride (EG-nr. 44)

  • 1,3-dichloorpropaan-2-ol (EG-nr. 66)

  • Methamidafos (EG-nr. 93)

  • Omethoate (EG-nr. 97)

  • Foxim (EG-nr. 103)

  • Tetrabutyltin (EG-nr. 108)

  • Titaan (EG-nr. A)

Voor een aantal stoffen geldt dat de milieukwaliteitseis lager of gelijk aan de detectielimiet is; dit geldt o.a. voor:

  • Azinphos-ethyl (EG-nr. 5)

  • Azinphos-methyl (EG-nr. 6)

  • Chloordaan (EG-nr. 15)

  • Chloorpyrifos

  • Chlorfenvinfos

  • Cumafos (EG-nr. 43)

  • Dichloorvos (EG-nr. 70)

  • Endosulfan (EG-nr. 76)

  • Fenitrothion (EG-nr. 80)

  • Fenthion ( EG-nr. 81)

  • Malathion (EG-nr. 89)

  • Mevinfos (EG-nr. 94)

  • Oxydemeton-methyl (EG-nr. 98)

  • Parathion-methyl (EG-nr. 100)

  • Trichloorfon (EG-nr. 116)

  • Trifluraline (EG-nr. 124)

  • Tellurium (EG-nr. D)

  • Zilver (EG-nr. E)

3.3. Maatregelen t.a.v. primaire bronnen van verontreiniging

Voor de directe lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen (waaronder alle voor het Rijnstroomgebied relevante stoffen) in oppervlaktewater is in Nederland op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) een vergunning vereist. Ook voor de meest bezwaarlijke indirecte lozingen geldt een Wvo-vergunningplicht. Voor alle overige indirecte lozingen is een vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist. De volgende leidende principes in het emissiebeleid zijn onderdeel van de vierde Nota Waterhuishouding en zijn gedetailleerd beschreven in het Handboek vergunningverlening van de Commissie Integraal Waterbeheer:

  • Vermindering van de verontreiniging.

  • Stand-still beginsel.

  • De vervuiler betaalt.

Conform de vierde Nota Waterhuishouding gelden deze uitgangspunten voor alle bronnen (diffuus, industrieel en communaal).

Bij het beoordelen van emissies t.b.v. de vergunningverlening staan deze uitgangspunten centraal. Vermindering van de verontreiniging houdt in dat verontreiniging – ongeacht de stofsoort – zoveel mogelijk wordt beperkt. Afhankelijk van de aard en schadelijkheid van de stoffen wordt op grond van eigenschappen van stoffen een saneringsinspanning bepaald, nog ongeacht het effect dat een eventuele lozing zou veroorzaken. Afhankelijk van de eigenschappen worden drie categorieën onderscheiden:

  • 1.

    emissies van stoffen in de meest milieubezwaarlijke categorie moeten worden gesaneerd conform de beste bestaande technieken (bbt) – dit betreft de zwarte-lijststoffen, waartoe de stoffen behoren die dermate schadelijk zijn voor het milieu dat de verontreiniging door deze stoffen in beginsel moet worden beëindigd (zie paragraaf 3.1 van dit programma en bijlage 4 van het CIW handboek vergunningverlening) – in het Nederlandse Rijnstroomgebied betreft het in ieder geval 51 stoffen waarvoor deze aanpak is vereist;

  • 2.

    stoffen die minder milieubezwaarlijk zijn conform de best uitvoerbare technieken (but) – onder deze stoffen vallen onder andere de zware metalen en organische micro verontreinigingen (voor zover deze niet op de zwarte lijst staan), ammoniak en nutriënten – in het Nederlandse Rijnstroomgebied betreft het momenteel 54 stoffen waarvoor deze aanpak vereist is;

  • 3.

    voor de overige stoffen (chloride, sulfaat e.d.) is de saneringsinspanning afhankelijk van de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

but: Onder de best uitvoerbare technieken wordt verstaan die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen.

bbt: Onder de beste bestaande technieken wordt verstaan die technieken waarmee tegen hogere kosten (ten opzichte van de kosten die gepaard gaan met best uitvoerbare technieken) een nog grotere reductie wordt verkregen en die in de praktijk kunnen worden toegepast.

Het ondanks het toepassen van but/bbt niet bereiken van de voor het ontvangende oppervlaktewater geldende milieukwaliteitseisen geeft conform de vierde Nota waterhuishouding aanleiding tot het overwegen van verdergaande maatregelen. Is de restlozing na toepassing van but/bbt onaanvaardbaar, dan zullen verdergaande maatregelen worden geëist.Ten behoeve van de invulling van deze immissietoets is voor de waterkwaliteitsbeheerder een gezaghebbend kader vastgesteld voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van lozingen van bepaalde stoffen in de vorm van een tweetal richtlijnen van de Commissie Integraal Waterbeheer, namelijk ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissie beleid water’ (ABM; mei 2000) en ‘Emissie – immissie’ (juni 2000). Het laatste advies bevat onder andere een methodiek om te beoordelen of een restlozing aanvaardbaar is met het oog op de te behalen milieukwaliteitseisen en geeft zo ook invulling aan de gecombineerde aanpak uit de Kaderrichtlijn water en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vanuit grote industriële installaties (richtlijn nr. 96/61/EG, PbEG L257).

Op grond van het ‘stand-still-beginsel’ kunnen conform de vierde Nota waterhuishouding aanvullende eisen (bovenop die voortvloeien uit de toepassing van het principe ‘vermindering van de verontreiniging’) noodzakelijk zijn. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen ‘zwarte-lijststoffen’ en overige stoffen. Voor zwarte-lijststoffen houdt het beginsel in: ‘voor geen der aangewezen stoffen of groepen van stoffen mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen’. Voor de overige verontreinigingen houdt het beginsel in dat: ‘de waterkwaliteit niet signifikant mag verslechteren. Waterkwaliteitsdoelstellingen mogen dus in beginsel niet worden opgevuld.’

Voor de specifieke aanpak van diffuse verontreiniging is een breed scala aan instrumentarium beschikbaar en dit is/zal waarnodig in het Rijnstroomgebied toegepast (blijven) worden bijv. ten aanzien van het op de markt brengen en wijze van toepassen van diverse producten waaronder gewasbeschermingsmiddelen. In paragraaf 3.4 wordt voor een aantal stoffen op de details ingegaan.

Artikel 8.22 van de Wet milieubeheer bevat de actualiseringplicht voor milieuvergunningen en is ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van overeenkomstige toepassing voor Wvo-vergunningen. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag regelmatig moet bezien of de beperkingen en voorschriften waaronder de vergunning is verleend nog toereikend zijn met het oog op de stand der techniek en de kwaliteit van het desbetreffende watersysteem; het bevoegd gezag is tot een aanscherping van beperkingen of voorschriften zelfs verplicht indien de nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater verder kunnen (in verband met technische mogelijkheden) of moeten (in verband met de ontwikkeling van de waterkwaliteit) worden beperkt.

Het voorstaande vigerende beleid ten aanzien van bronnen van verontreiniging in het Rijnstroomgebied wordt als adequaat beschouwd en zal gedurende de loop van het programma worden gecontinueerd.

3.4. Maatregelen in detail ten aanzien van emissies voor stoffen met normoverschrijding in het Rijnstroomgebied

In deze paragraaf worden in aanvulling op de in paragraaf 3.3 beschreven maatregelen met name beleid en regelgeving aangehaald met betrekking tot de toelating en het gebruik van diverse (consumenten)producten, waterbodems en atmosferische depositie van stoffen waarvoor in 2002 in het Rijnstroomgebied niet altijd aan de milieukwaliteitseis werd voldaan. Over het algemeen betreft het recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn gedurende de duur van het programma in meer of mindere mate in het Rijnstroomgebied merkbaar zullen zijn.

3.4.1. PCB’s

Op 19 augustus 1998 is de Regeling verwijdering PCB’s van kracht geworden. Deze regeling strekt tot implementatie van richtlijn 96/59/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de verwijdering van PCB’s en PCT’s en het PARCOM Besluit 92/3 betreffende het uitfaseren van alle PCB’s en PCT’s. Via deze regeling is een verantwoorde verwijdering van een grote hoeveelheid PCB’s uit bestaande apparatuur en materialen geregeld, zodat deze niet meer ongecontroleerd in het milieu terechtkunnen komen.

De verontreiniging met PCB’s is een hardnekkig probleem in met name waterbodems (zie ook paragraaf 3.5), in heel Europa, waarbij het lijkt dat niet alle verontreiniging verklaard kan worden door bekende bronnen (uit het verleden). In EU-verband is daarom op 24 oktober 2001 een strategie aanvaard om de aanwezigheid van dioxinen en PCBs in het milieu, diervoeding en voedsel in Europa te verminderen. Het doel van de strategie is om in 10 jaar het dioxine- en PCB-probleem geheel in de beheersfase te krijgen. Mocht dit gedurende de duur van het programma tot nieuwe beheersmaatregelen leiden, dan zullen deze geïmplementeerd worden.

Ook atmosferische depositie is voor PCBs een route die leidt tot verontreiniging van oppervlaktewater – zie paragraaf 3.5 voor meer details.

3.4.2. PAK

Via een tweetal besluiten uit 1998 binnen het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen is in principe het gebruik, bezit en verhandelen van PAK-houdende coating verboden. Deze besluiten hebben er onder andere toe geleid dat er geen PAK-houdende coating meer aangebracht mogen worden op scheepshuiden en dat deze coatings ook niet meer toegepast mogen worden ten behoeve van houtbescherming (zoals bijv. in oeverbeschermingsmaterialen).

Met PAK verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een secundaire bron van PAK verontreiniging – zie voor meer details paragraaf 3.5.

3.4.3. Zink

In 2004 wordt er door het RIVM in het kader van de EU stof beoordelingen voor zink een uitgebreide risico-evaluatie gemaakt. Uit de eerste resultaten blijkt dat de emissies van zink naar het oppervlaktewater met name worden veroorzaakt door de industrie, de landbouw (dierlijke mest), het verkeer en via consumenten.

Industriële puntbronnen

Industriële lozers (voor aanpak zie paragraaf 3.3) zijn bijvoorbeeld galvanobedrijven, smelterijen en gieters, maar ook bedrijven die betrokken zijn bij het produceren van zinkhoudende verven en bestrijdingsmiddelen. Industriële toepassingen dragen diffuus bij aan emissies via lucht (zie ook paragraaf 3.5) en als gevolg puntlozingen aan directe emissies naar oppervlaktewater. Een groot deel van de zinkemissies naar oppervlaktewater wordt veroorzaakt door afvalwater. Via een groot scala aan producten en humane faeces gaat zink naar de waterzuivering waar het voor een deel niet wordt afgevangen. Ook spelen overstorten hier een rol. Het afkoppelen van de riolering draagt bij aan sterk verminderde zinkemissies naar oppervlaktewater.

De jaarlijkse aanvoer van zink via de grote rivieren waaronder de Rijn is in de afgelopen decennia sterk gedaald. Ondanks deze daling wordt de milieukwaliteitseis in de Rijn nog steeds overschreden. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor zink zal worden aangekaart bij de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (zie paragraaf 3.6)

Bouwmaterialen

Een grote bron van zink is het afspoelen van gecorrodeerd zink via regenwater. Het gaat hierbij om verzinkte bouwconstructies zoals bijvoorbeeld vangrails en hoogspanningsmasten en over verzinkte bouwconstructie in de particuliere sector zoals bijvoorbeeld dakgoten. De Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) geven de lagere overheden handvatten om de doelstellingen uit de vierde Nota waterhuishouding voor water en sediment te bereiken (zie paragraaf 3.3). Bouwmetalen worden in de vierde Nota waterhuishouding als belangrijke diffuse bron genoemd.

In de VROM nota Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen van juni 2001 is vastgesteld dat er een grote beleidsinspanning nodig is om in 2010 de streefwaarde voor zink te halen. In het besluit van 23 november 1995 (Staatsblad 567) worden, met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen, beperkingen opgelegd aan het gebruik van zink in bouwstoffen. Er zijn in dit bouwstoffenbesluit immissie-waarden vastgesteld waarmee de uitloging van zink (naast veel andere zware metalen) naar het milieu moet worden beperkt.

In de genoemde nota is aan de Kamer gemeld dat als zink regionaal of lokaal een belangrijke probleemstof is voor de waterkwaliteit en indien er sprake is van een substantieel aandeel van bouwmetalen, aanvullende eisen vanuit de lokale of regionale waterbeheerder gerechtvaardigd zijn. De waterkwaliteitsbeheerders in het Rijnstroomgebied zullen waarnodig deze aanvullende eisen stellen.

In het programma Duurzaam Bouwen hebben bouwmetalen lage prioriteit vanwege wetenschappelijke onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de milieunormen voor metalen en de afwegingsdilemma’s (de alternatieven hebben ook nadelen).

Agrarische sector

In het besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen (Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen), zijn voor zink eisen opgenomen ten aanzien van de maximale gehaltes die organische meststoffen mogen bevatten.

Landbouw wordt in de vierde Nota waterhuishouding genoemd als belangrijke diffuse bron, maar de nota richt zich alleen op de problematiek van de meststoffen (N en P) en de bestrijdingsmiddelen. De uitspoeling van zware metalen uit de landbouwbodem krijgt hier dus geen aparte aandacht. Uit recent onderzoek is gebleken dat afspoeling van mest van de landbouwgrond naar het oppervlaktewater een veel belangrijkere rol speelt bij zinkemissies naar water dan tot nu toe werd aangenomen. Er wordt overwogen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Verkeer en vervoer

De zinkemissies veroorzaakt door verkeer kunnen voor een groot deel worden teruggevoerd naar zink dat in autobanden en remmen wordt toegepast en door de emissies van brandstof en olie. De Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) geeft aan dat emissies door wegverkeer gereduceerd moeten worden door generieke (landelijke, internationale) maatregelen om de uitstoot te verminderen. Als maatregel geldt de aanleg van ZOAB-wegdek. In kwetsbare gebieden kan behandeling en infiltratie overwogen worden. Het reguliere rijksbeleid om gebruik van ZOAB op het hoofdwegennet te stimuleren, werkt gunstig voor het tegengaan van emissies. Momenteel is ongeveer 50% van de snelwegen voorzien van ZOAB. In een aantal gevallen zijn snelwegen voorzien van een riool, met name in grondwaterbeschermingsgebieden. Ook bij tunnels en viaducten wordt vaak riolering aangelegd. Soms wordt het ingezamelde water geloosd via een helofytenfilter, soms via bezinking of ongezuiverd.

Het CIW advies voor het omgaan met run-off is in april 2002 gepubliceerd. Het advies isdat wegwater gecontroleerd dient te worden geïnfiltreerd. De organisch stofgehaltes van wegwater zijn dusdanig dat bij infiltratie de verontreiniging aan het bovenste deel van de bodem adsorbeert en het grondwater dus niet wordt belast. Impliciet betekent dit advies dat wegwater niet op de riolering wordt aangesloten. Het advies is met name gericht op waterbeheerders en provincies als bevoegd gezag voor (grond)water en bodem (Wvo en Wbb). In de Rijksvisie Omgaan met hemelwater (VROM) zal aandacht besteed worden aan deze problematiek.

Ook vanuit de scheepvaart worden zinkemissies veroorzaakt. De belasting van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt door het gebruik van zinkopofferanodes. Er wordt overwogen of maatregelen noodzakelijk zijn.

3.4.4. Koper

De voornaamste emissies van koper naar het milieu worden veroorzaakt door landbouw/veeteelt en de industrie. Daarnaast zijn er nog bronnen te identificeren zoals koperen waterleidingen, leidingen van trams en treinen, bouwstoffen, anodes en aangroeiwerende verf in de scheepvaart, koperhoudende bestrijdingsmiddelen of biociden en de verbranding van fossiele brandstof.

Industrie

Emissies vanuit industrieel gebruik (voor aanpak zie paragraaf 3.3) vinden o.a. plaats als gevolg van galvaniseren, gieten, beitsen en etsen. Voor de verschillende takken van industrie zijn via het vergunningenstelsel maatregelen mogelijk. Voor galvanische bedrijven zijn procesgeïntegreerde maatregelen als spaarbaden geïntroduceerd en wordt afvalwater door middel van ontgiftiging, neutralisatie, ontwatering (ONO) gereinigd.

Ondanks dat de emissies van koper naar het milieu zijn gedaald in de afgelopen jaren wordt in het Rijnstroomgebied de milieukwaliteitseis overschreden. Er zijn puntbronnen geïdentificeerd voor koper in het internationale Rijnstroomgebied. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor koper zal worden aangekaart bij de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn (zie paragraaf 3.6)

Agrarische sector

Via de landbouw vinden emissies plaats naar het oppervlaktewater door koperhoudende bestrijdingsmiddelen. Daarnaast wordt koper aan veevoeder toegevoegd om de groei van vee te bevorderen. Indien de mest van deze dieren op de landbouwbodem wordt gebracht kan deze afspoelen naar het oppervlaktewater. Uit recent onderzoek is gebleken dat afspoeling van mest van de landbouwgrond naar het oppervlaktewater een veel belangrijkere rol speelt bij koper emissies naar water dan tot nu toe werd aangenomen.

In het besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen (Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen), zijn voor koper eisen opgenomen ten aanzien van de maximale gehaltes die organische meststoffen mogen bevatten. Ook wordt koper toegevoegd aan kunstmest dat zowel in de particuliere als agrarische sector wordt toegepast.

Landbouw wordt in de Vierde nota Waterhuishouding (NW4) genoemd als belangrijke diffuse bron, maar de nota richt zich alleen op de problematiek van de meststoffen (N en P) en de bestrijdingsmiddelen. Er wordt dan ook overwogen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Bouwmaterialen

Ten aanzien van koper gebruik als bouwstof zijn in het besluit van 23 november 1995 (Staatsblad 567), met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen, beperkingen opgelegd aan het gebruik van koper in bouwstoffen. Er zijn in dit bouwstoffenbesluit immissie-waarden vastgesteld waarmee de uitloging van koper (naast veel andere zware metalen) naar het milieu moet worden beperkt.

Het Nederlandse emissiebeleid concentreert zich op de aanpak van verontreinigingen bij de bron en prioritering op basis van de mate van normoverschrijding. Voor de bronaanpak (zie paragraaf 3.3) geldt het toepassen van de best bestaande/toepasbare techniek voor puntbronnen en de meest milieuvriendelijkste handelswijze (MMH) voor diffuse bronnen. De MMH voor bouwmetalen is niet vastgelegd in een richtlijn of wet- en regelgeving.

In de VROM nota Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen van juni 2001 is vastgesteld dat er een grote beleidsinspanning nodig is om in 2010 de streefwaarde voor koper te halen. De minister heeft aan de Kamer gemeld dat als koper regionaal of lokaal belangrijke probleemstoffen zijn voor de waterkwaliteit en indien er sprake is van een substantieel aandeel van bouwmetalen, aanvullende eisen vanuit de lokale of regionale waterbeheerder gerechtvaardigd zijn.

In het programma Duurzaam Bouwen hebben bouwmetalen lage prioriteit vanwege wetenschappelijke onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de milieunormen voor metalen en de afwegingsdilemma’s (de alternatieven hebben ook nadelen, zoals hierboven is vermeld).

Het gebruik van koper als houtverduurzaming is inmiddels verboden.

Verkeer en vervoer

Koper-/zinkhoudende en organische biociden worden gebruikt in aangroeiwerende verven, oftewel antifoulingverven. Deze verven worden in de recreatievaart gebruikt om de scheepshuid vrij te houden van plantaardig (algen, wieren) en dierlijk materiaal (zeepokken en mosselen). Op zee en brak water is deze aangroei groot. In zoet oppervlaktewater is deze veel minder, zowel wat de aanhechting als de hoeveelheid aangehecht materiaal betreft. Om de aangroei te voorkomen, bevatten antifoulingverven biociden: koperoxide of zinkoxide om aanhechting van dierlijk materiaal te voorkomen, veelal in combinatie met organische verbindingen als diuron, dichlofluanide en zineb, om ook de aanhechting van plantaardig materiaal te voorkomen. De biociden komen vanuit de verf in het oppervlaktewater terecht.

In 1999 heeft de Commissie Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB) de toelating van koperhoudende aangroeiwerende verven voor toepassing op recreatievaartuigen in zoet en zout water ingetrokken. Door dit koperverbod zijn ook direct alle toelatingen voor de producten die in combinatie met koper andere middelen bevatten voor deze toepassing ingetrokken.

3.4.5. Nutriënten

Zowel in de regionale wateren als in de meeste grote zoete en zoute rijkswateren worden nog steeds te hoge concentraties stikstof en fosfor gemeten. Het stikstof en fosfor dat in het oppervlaktewater wordt aangetroffen, ook wel samengevat als nutriënten, meststoffen of voedingsstoffen, is voor een groot deel afkomstig uit de landbouw, van huishoudelijk en industrieel afvalwater en uit het buitenland. Hierbij moet vermeld worden dat verschillende vormen van fosfor en stikstof worden aangetroffen die in elkaar omzetbaar zijn. Wat betreft het reduceren van de belasting van het oppervlaktewater met deze stoffen wordt verwezen naar de landbouwregelgeving.

Nadere analyse nutriënten concentratie in oppervlaktewater

Om de effecten van het gevoerde meststoffenbeleid te toetsen, zijn in CIW-kader lange-termijn-monitoringgegevens (1985–2000) van nutriënten-concentraties in ruim driehonderd landelijk gespreide oppervlaktewateren verzameld, waarvan de beheerder aangaf dat ze voornamelijk door landbouw beïnvloed zijn. Voor P is een sterke daling te zien in de periode 1985–1995, daarna vlakt de curve af. De sterke daling wordt vooral toegeschreven aan de vervanging van fosfaten in wasmiddelen en de invoering van defosfatering op zuiveringsinstallaties. Sinds 1985 is in de Nota’s Waterhuishouding een 50%-reductiedoelstelling voor de nutriëntenbelasting t.o.v. 1985 opgenomen – voor fosfaat is deze reductie inmiddels bereikt, voor stikstof (nog) niet. De laatste jaren is de vermindering van de vracht in de rivieren echter bijna tot stilstand gekomen. De nutriëntenconcentratie op de grenslocaties van de Rijn daalt nauwelijks meer. De stikstofconcentratie in de Rijn is zelfs licht aan het stijgen.

Daarnaast vindt aanvoer plaats vanuit het buitenland.

Wet en regelgeving – landbouw

Het doel van de Nederlandse Meststoffenwet is dat er minder mest op de bodem wordt gebracht. Dit wordt gerealiseerd door het instellen van verliesnormen. De Nederlandse wetgeving is in stapjes vanaf 1985 steeds strenger geworden. Niettemin voldoet de Nederlandse wetgeving niet aan de nitraatrichtlijn van de EU en zal daarom een andere vorm krijgen.

Om te kunnen voldoen aan de mestwetgeving en om te kunnen controleren of veehouders zich aan de wet houden, is het verplichte Mineralenaangiftesysteem (MINAS) ingevoerd. In 1998 startte MINAS voor de intensieve veehouderij. De grotere intensieve veehouderijen moeten door middel van het bijhouden van een mineralenboekhouding het mineralenverlies naar het milieu registreren. Daarmee tonen zij aan dat ze milieuverantwoord produceren. Naarmate er minder mest uitgereden mag worden zal er een (groter) overschot aan mest op bedrijfsniveau ontstaan, dat op andere wijze verwerkt moet gaan worden (bv. afzet elders, drogen, verbranden etc.).

In maart 2000 is het lozingenbesluit open teelt en veehouderij van kracht geworden. In dit besluit worden maatregelen voorgesteld die voor bestrijdingsmiddelen en nutriënten moeten leiden tot gereduceerde emissies naar het oppervlaktewater.

Nederland heeft een verzoek ingediend bij de EC om vrijstelling van een aantal verplichtingen van de Nitraat-richtlijn. Inmiddels heeft het Europese hof op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan in een procedure tegen Nederland inzake het niet nakomen van verplichtingen. Met deze uitspraak is definitief vastgesteld dat Nederland tot nu onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de Nitraatrichtlijn. Het Europese Hof stelt dat een stelsel van verliesnormen ontoereikend is. De eerste stap die Nederland zet om aan het Hofarrest te voldoen, is het indienen in september 2004 van een nieuw actieprogramma voor de periode 2004–2009. Dit actieprogramma bevat een overzicht van de vast te stellen wet- en regelgeving met een strak tijdpad voor de implementatie. Een belangrijke basis voor het actieprogramma is de overeenkomst die met de Europese Commissie op 1 juli 2004 is overeengekomen. Er zullen gebruiksnormen voor de totale bemesting op bedrijfsniveau ingevoerd worden, alsmede gebruiksnormen voor dierlijke mest. Het nieuwe stelsel op basis van gebruiksnormen zal met ingang van 1-1-2006 van kracht worden. Tot dan toe zal het instrumentarium op basis van MINAS van kracht blijven.

Ten aanzien van fosfaat is de realisatie van evenwichtsbemesting in 2015 als uitgangspunt overeengekomen. Dit zal wettelijk worden verankerd.. Doorvoering van deze maatregel op korte termijn zou betekenen dat er een aanzienlijk mestoverschot ontstaat. De kosten van de verwerking hiervan zijn zeer hoog, vooral voor de intensieve varkens- en pluimveehouderij. Het milieueffect kan pas over tientallen tot honderden jaren worden waargenomen.

Overige bronnen – industrie en stedelijk afvalwater

Om de doelstellingen te realiseren, zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de rijksoverheid, lagere overheden en bedrijfstakken. Bijvoorbeeld voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, de chemische industrie, de zeepindustrie, de zuivelindustrie en de glastuinbouw (zie besluit glastuinbouw). In een aantal gevallen zijn de afspraken opgenomen in een Amvb, zoals voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties (zie besluit stedelijk afvalwater). De insteek bij de overeenkomsten was dat alle bronnen een evenredige bijdrage aan de reductie moesten leveren, dus 50%, en dat is gelukt.

In het ministeriële besluit omtrent het lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater zijn beperkingen aan en regels omtrent het lozen van water en slib uit rioolwaterzuiveringsinstallaties gesteld. Het gaat hier onder meer over grenswaarden voor N en P, naast die voor CZV en BZV, die gelden bij het op oppervlaktewater brengen van afvalwater. Ook schrijft de regeling criteria voor ten aanzien van bemonsteringsregimes en de dimentionering van zuiveringsinstallaties.

Het lozingenbesluit stedelijk afvalwater betreft de implementatie van de EU Richtlijn stedelijk afvalwater.

3.4.6. Pesticiden/biociden

Meer dan 30 relevante stoffen voor het Rijnstroomgebied kennen een toepassing als pesticide en/of biocide. Voor twee van deze stoffen, te weten hexachloorbenzeen en tributyltin verbindingen, vindt in de Rijn overschrijding plaats van de daarvoor geldende milieukwaliteitseisen.

Het beleid ten aanzien van deze toepassingen is hieronder weergegeven. Het betreft generieke en deels recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn in meer of mindere mate ook in het Rijnstroomgebied merkbaar zullen zijn.

Toelating van bestrijdingsmiddelen – algemeen

  • In de beleidsnota Meerjarenplan Gewasbescherming is voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een aantal taakstellingen geformuleerd waaronder de beperking van de emissies naar het milieu. Het hierover gesloten convenant MJP-G is eind 2000 afgelopen. In 2003 is als vervolg op het MJP-G het convenant Gewasbescherming ondertekend. In dit convenant zijn opnieuw doelstellingen opgenomen ten aanzien van vermindering van emissies naar het milieu en het behalen van de vigerende waterkwaliteitsdoelstellingen.

  • Op grond van het regime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt beoordeeld of toepassingen van een middel op de markt kunnen worden toegelaten.

  • Via twee algemene maatregelen van bestuur zijn eisen gesteld aan de wijze van toepassing, waarmee verliezen naar water worden beperkt:

  • Daarnaast zijn toepassingen van bestrijdingsmiddelen voor zover moet worden aangenomen dat de regulering in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden onvoldoende bescherming geeft tegen negatieve milieueffecten Wvo vergunningplichtig. In deze vergunning mogen verdergaande restrictieve maatregelen worden opgelegd aan de toepassing van het middel.

Het beschreven instrumentarium vormt in hoge mate de implementatie van de Europese harmonisatierichtlijn voor het op de markt brengen van gewas-beschermingsmiddelen, richtlijn 91/414/EEG.

Organotinverbindingen:

  • Op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is de toelating van organotin (TPT) als gewasbeschermingsmiddel sinds 2000 ingetrokken.

  • Het gebruik van organotin (TBT/TPT) als antifouling voor (zeil)jachten met een lengte van minder dan 25 meter en de verkoop van verpakkingen met organotin met een inhoud van minder dan 20 liter is al langere tijd niet toegestaan op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (en ook verankerd in Europese regelgeving).

  • In het voorjaar van 1999 is een convenant gesloten tussen de overheid en de visserijbranche om niet langer organotin-antifouling op visserijschepen toe te passen.

De implementatie van de IMO-conventie uit 2001 met betrekking tot een algemeen verbod op de toepassing van organotin-antifouling per 1 januari 2003 vormt een belangrijk instrument om de verontreiniging met organotin tegen te gaan. In Nederland vindt de implementatie van de IMO-conventie momenteel plaats in het kader van het toelatingenregime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit strekt dan tevens tot implementatie van EU-richtlijn 2002/62/EG van 9 juli 2002.

Hexachloorbenzeen

Als bestrijdingsmiddel is deze stof al lang geleden van de Europese markt verdwenen. De huidige belasting van het oppervlaktewater is daarom vooral het gevolg van industriële toepassingen en/of nalevering uit verontreinigde bodem (zie ook paragraaf 3.5).

3.5. Waterbodems en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging in het Rijnstroomgebied

Verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een bron van verontreiniging van het Rijnstroomgebied door met name PCB’s, PAK’s, (alleen waterbodem) organotinverbindingen (alleen waterbodem) en zware metalen. Het tegengaan van verontreiniging vanuit deze bronnen ligt primair in de aanpak van de vervuilingsbronnen die leiden tot een verontreinigde waterbodem en atmosferische depositie, te weten lozingen/verliezen naar water en emissies uit de lucht. In voorgaande paragrafen is de regulering van lozingen/verliezen naar water reeds aan de orde geweest. Emissies naar de lucht van PAK’s en PCB’s vallen onder de ‘Nederlandse Emissie Richtlijnen – Lucht’ (NER); op grond van de NER geldt voor PCB’s in principe een nul-emissie naar de lucht en voor PAK is een emissie- grenswaarde vastgesteld ter minimalisering van de emissies naar de lucht. De vergunningen op grond van de Wet milieubeheer zijn voor wat betreft emissies naar de lucht gebaseerd op de NER. PAK’s en PCB’s hebben ook de aandacht bij het beleid ten aanzien van emissies uit de lucht vanuit het verkeer (over land en water); door het gebruik van schonere motoren zijn de emissies naar de lucht van PAK vanuit het verkeer afgenomen.

In de vierde Nota waterhuishouding is aangegeven dat naast de reductie van de vervuilingsbronnen de sanering van ernstig verontreinigde waterbodems noodzakelijk is; daartoe is een tien jaren scenario waterbodem opgesteld en budget beschikbaar gemaakt. In dit tien jaren scenario worden diverse beleidsontwikkelingen genoemd.

  • Zo is er een herziening van het bestaande beleid omtrent de reguliere verspreiding van licht verontreinigde baggerspecie in voorbereiding.

  • Ook wordt gewerkt aan een nieuw beoordelingssysteem voor het verspreiden van baggerspecie in zee. Met de introductie van het nieuwe systeem Chemie Toxiciteit Toets (CTT) zou de uniforme gehalte toets (UGT) komen te vervallen. Er is nog geen beleidsmatig besluit genomen over de definitieve invoer hiervan.

  • Daarnaast wordt gewerkt aan vervanging van de klasse indeling voor zoete baggerspecie. Gedacht wordt aan het vervangen van de klasse indeling door gebruik te maken van de milieukwaliteitseis voor waterbodems in combinatie met biologische effectmetingen en omzettingscriteria.

  • In 2002 is de Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie (SVB) in werking getreden. Een deel van het landelijke budget voor het verwerken van baggerspecie wordt gebruikt ter stimulering van het gebruik van baggerspecie als bouwstof, zodat er uiteindelijk minder specie zal worden gestort.

3.6. Te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor en internationale afstemming in het Rijnstroomgebied

Een aantal ontwikkelingen in Europees verband leidt naar verwachting gedurende de looptijd van dit programma tot resultaten die ook consequenties zullen hebben voor de bestrijding van de verontreiniging in het Rijnstroomgebied. Zodra de volgende ontwikkelingen tot concrete acties voor lidstaten leiden, zal daaraan ook in het gebied van het Rijnstroomgebied zo spoedig mogelijk invulling worden gegeven.

  • De implementatie van het Rijn Actie Programma 2000 van de Internationale Commissie voor de bescherming van de Rijn.

  • 33 voor het Rijnstroomgebied relevante stoffen betreffen de 33 prioritaire stoffen van annex X van de Kaderrichtlijn water (zie bijlage 1 van de Regeling). Voor deze stoffen zal de komende jaren een dochterrichtlijn ontwikkeld worden met betrekking tot milieukwaliteitseisen en maatregelen ten aanzien van bronnen.

  • In Kaderrichtlijn water verband dienen per stroomgebied de relevante stoffen in beeld gebracht te worden en de daarbij behorende milieukwaliteitseisen en bronmaatregelen vastgesteld te worden. Voor het Rijnstroomgebied zal daarvoor voortgebouwd worden op de informatie die gegenereerd is bij de uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG.

  • Ook in OSPAR-verband zijn prioritaire stoffen geïdentificeerd – voor deze stoffen wordt gestreefd naar de beëindiging van de lozingen/verliezen naar water en emissies naar de lucht in 2020. Tot de OSPAR prioritaire stoffen behoren de voor het Rijnstroomgebied relevante stoffen pentachloorfenol, kwik, lood, cadmium, PAK, lindaan, TBT, PCB’s, endosulfan, c10-13 chlooralkanen, broombrandvertragers, trifluraline. Momenteel worden in internationaal verband afspraken gemaakt over hoe het doel voor de diverse stoffen op de meest efficiënte wijze bereikt kan worden.

  • De beoordeling van een groot aantal gewasbeschermingsmiddelen in het kader van richtlijn 91/414/EEG is via de Verordeningen 451/2000 van 28/2/2000 en 2266/2000 van 12/10/2000 versneld. Van een aantal middelen, waaronder TPT en wellicht andere voor het Rijnstroomgebied relevante middelen die nog in België en/of Nederland waren toegelaten, is de toepassing vanaf 25 juli 2003 verboden.

De lijst met de 105 voor het Rijnstroomgebied relevante stoffen zal onder de aandacht worden gebracht van de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Rijn. Met name voor de stof(groep) PCB’s, PAKs (anthraceen en benzo(k)fluorantheen), zink, koper, nutriënten, tributyltinoxide en hexachloorbenzeen zal aangegeven worden dat verdere maatregelen ook stroomopwaarts noodzakelijk zijn om aan de milieukwaliteitseisen te kunnen voldoen.

3.7. Aanpassen/voortzetten monitoring programma Rijn

De bestaande monitoringactiviteiten in het Rijnstroomgebied worden momenteel aangepast aan de eisen die de Kaderrichtlijn water eraan stelt. Alle geïdentificeerde relevante stoffen zullen opgenomen worden in de surveillance monitoring ten behoeve van de Kaderrichtlijn water die in 2004/5 wordt uitgevoerd.

3.8. Looptijd

Dit programma loopt tot eind 2009. Het programma zal dan worden vervangen door een stroomgebiedbeheersplan voor het Rijnstroomgebied op grond van de Kaderrichtlijn water.

4. Tabel met informatie in detail (relevantie en toetsing waterkwaliteit)

Toelichting bij kolom ‘EG-nr’: betreft het nummer op de lijst van aandachtsstoffen bij Richtlijn 76/464/EEG zoals die in 1982 door de Europese Commssie is opgesteld.

Toelichting bij kolom ‘KRW-nr’: betreft het nummer van de stof op bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water)

Toelichting op de symbolen gebruikt in de kolom ‘Relevantie’:

In deze kolom is met een symbool weergegeven of de stof relevant wordt geacht in het Rijnstroomgebied.

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Rijnstroomgebied; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. Derhalve is de stof niet relevant;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Rijnstroomgebied; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Rijnstroomgebied. Derhalve is de stof relevant;

?: er zijn geen meetgegevens beschikbaar m.b.t. het voorkomen van deze stof in het oppervlaktewater van het Rijnstroomgebied. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

R+: de stof is relevant voor het Rijnstroomgebied; de relevantie is bepaald op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater (bijv. omdat de stof is aangewezen als prioritaire stof bij de Kaderrichtlijn water). Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’;

R–: de stof is niet relevant voor het Rijnstroomgebied; dit is geconcludeerd op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater. Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’.

Als de uiteindelijke conclusie luidt dat een stof relevant is voor het Rijnstroomgebied is de regel met de stof gecursiveerd.

Toelichting kolom ‘Toetsingsresultaat’ en daarin gebruikte symbolen:

Toetsing op basis van metingen in oppervlaktewater aan de milieukwaliteitseisen zoals weergegeven in bijlage 1 van de Regeling.

Verklaring gebruikte symbolen:

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor alle metingen en locaties onder de milieukwaliteitseis;

>: de stof is onderzocht, en is aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor 1 of meer metingen/locaties boven de milieukwaliteitseis.

1

Aldrin

309-00-2

+

+

Aldrin is een zeer persistente stof die als insecticide al jaren verboden is in geheel Europa (richtlijn 79/117). De stof wordt in zowel de waterfase als aan zwevend stof van de Rijn aangetroffen. Waarschijnlijk betreffen de metingen in de waterfase vals positieve waarnemingen. De metingen aan zwevend stof worden mogelijk veroorzaakt door opdwarrelen van sediment. Lijst I stof van 76/464/EEG.

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

?/R+

Stof kan in vrije vorm niet gemeten worden als gevolg van de hoge polariteit. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. De stof wordt als hulpstof gebruikt bij de productie van chemicaliën, vnl kleurstoffen en farmaceutische producten).

3

2

Anthraceen

120-12-7

+/R+

>/+

Belangrijkste bron in Nederland: verkeer en vervoer (vnl pak-houdende coating van schepen, recreatievaart) & atmosferische depositie; de emissies vanuit raffinaderijen en basismetaal zijn niet bekend. Er is divers EU- en NL-beleid voor PAK-emissies (brandstofgehalten, asfaltsamenstelling, luchtemissies, verbranding, overstorten, industriële BAT's, toepassing creosoot en PAK houdende scheepscoating). Als bestrijdingsmiddel verboden per 2004 (richtlijn 91/414/EC) en er is een verbod op het creosoteren van hout (richtlijn 2001/90/EC). Relevant ook mede door prioritering binnen de Kaderrichtlijn Water.

4

arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

+

+

De stof wordt in de Rijn aangetroffen. De stof kent een groot aantal toepassingen zoals: houtverduurzaming, verven, knaagdierbestrijding, termieten- en mierenbestrijding. Op EU niveau verboden als houtverduurzaming (CCA- en wolmanzouten; richtlijn 2003/2/EC) in Nederland lopen discussies bij het CTB.

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

+

+

Dit bestrijdingsmiddel is in alle landen van de EU verboden sinds 1996. Mogelijk gaat het hier om illegaal gebruik.

6

Azinfos-methyl

86-50-0

+

+

Dit bestrijdingsmiddel staat binnen de EU op de lijst om verboden te worden.

7

4

Benzeen

71-43-2

+/R+

+

De stof kent een veelheid aan industriële toepassingen en wordt in de Rijn aangetroffen. Voor gebruik als oplosmiddel zijn er binnen de EU restricties (Richtlijn 99/13/EC) en ook voor het toepassen in producten (89/677/EC). Relevantie ook omdat de stof als prioritaire stof op de Kaderrichtlijn is aangemerkt.

8

Benzidine

92-87-5

9

Benzylchloride (alfa-Chloortolueen)

100-44-7

10

Benzylideenchloride (alfa,alfa-dichloortolueen)

98-87-3

11

Bifenyl

92-52-4

12

6

Cadmium

7440-43-9

+/R+

+

Voor diverse industriële bronnen is emisiebeleid aanwezig (EU 83/513 emissiegrenswaarden voor diverse productieprocessen). Voor diffuse bronnen (atmosferische depositie, uitloging zinken dakgoten, kunstmest etc) is nog weinig concreet beleid. De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt.

13

Tetrachloormethaan

56-23-5

Lijst I stof van 76/464/EEG.

14

Chlooralhydraat

302-17-0

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen.

15

Chloordaan

57-74-9

Dit bestrijdingsmiddel is verboden in heel Europa. Wordt niet gemeten in water vanwege de extreem hoge Logkow. Een zwevend stof norm is niet voorhanden.

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. De stof wordt gebruikt als intermediair bij de productie van carboxymethylcellulose, pesticiden en andere chemicaliën.

17

2-Chlooraniline

95-51-2

18

3-Chlooraniline

108-42-9

19

4-Chlooraniline

106-47-8

20

Chloorbenzeen

108-90-7

21

1-Chloor-2,4-dinitrobenzeen

97-00-7

22

2-Chloorethanol

107-07-3

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen.

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

+/R+

+

Voor industriële processen is er beleid 88/347 en IPPC. Aandachtspunt is chlorering van koelwater (geen emissies beschikbaar in emissieregistratie). De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en als lijst I stof van 76/464/EEG en wordt derhalve ook als relevant aangemerkt.

24

4-Chloor-3-methylfenol

59-50-7

25

1-Chloornaftaleen

90-13-1

26

Chloornaftalenen (technisch mengsel)

27

4-Chloor-2-nitroaniline

89-63-4

28

1-Chloor-2-nitrobenzeen

88-73-3

29

1-Chloor-3-nitrobenzeen

121-73-3

30

1-Chloor-4-nitrobenzeen

100-00-5

31

4-Chloor-2-nitrotolueen

89-59-8

32

Chloornitrotoluenen (andere dan 4-Chloor-2-nitrotolueen)

33

2-Chloorfenol

95-57-8

34

3-Chloorfenol

108-43-0

35

4-Chloorfenol

106-48-9

36

Chloropreen (2-Chloor-1,3-butadieen)

126-99-8

(–)/R–

37

3-Chloorpropeen (allylchloride)

107-05-1

38

2-Chloortolueen

95-49-8

39

3-Chloortolueen

108-41-8

40

4-Chloortolueen

106-43-4

41

2-Chloor-p-toluidine

615-65-6

42

Chloortoluïdinen (andere dan 2-Chloor-p-toluidine)

43

Coumafos

56-72-4

+

+

De stof is in Nederland niet toegelaten voor gebruik. In EU is het gebruik eveneens verboden op basis van 91/414 (stof is niet geplaatst op Annex I). Er resteren toepassingen op veterinair gebied en in de bijenteelt.

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

?/R+

Stof is niet meetbaar met huidige technieken en verdwijnt tijdens opwerking van de monsters. In Nederland als desinfectiemiddel toegepast en daarom relevant.

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

+

+

De stof is toegelaten in Nederland. In EU is in kader van 91/414/EEG de stof geplaatst op Annex I, hetgeen betekent dat de stof op de markt is toegelaten om te worden beoordeld in nationale toelatingsbeoordelingen. In vrijwel heel Europa toegelaten en in gebruik als herbicide.

46

DDT

289-02-6

De toelating van DDT is reeds een zeer groot aantal jaren geleden beëindigd. De stof dan ook sedert lang in alle EU-landen van de markt verdwenen. Een Europees verbod op DDT bestaat reeds decennia op grond van richtlijn 79/117. Lijst I stof van 76/464/EEG.

47

Demeton

298-03-3

48

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

Toepassing als loodvanger in benzine, fumigant voor graan en fruit, oplosmiddel, in water-proofing preparaties, in de organische synthese, als insecticide, nematicide en geneesmiddel. In Nederland toepassing als pesticide niet toegestaan.

49

Dibutyltindichloride

683-18-1

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product van tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling.

50

Dibutyltinoxyde

818-08-6

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling.

51

Dibutyltinzouten (andere dan dibutyltindichloride en dibutyltinoxyde)

1002-53-5

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling.

52

Dichlooranilinen

53

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

Niet toegelaten als pesticide in Nederland. Werd gebruikt als fumigant en insecticide. Bij de reactie met loog wordt de stof omgezet tot chloorfenol en de stof wordt eveneens gebruikt in het PPS-polymerisatie-proces.

55

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

56

Dichloorbenzidinen

91-94-1

57

Dichloordiisopropylether

108-60-1

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

58

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

60

1,1-Dichloorethyleen (vinylideenchloride)

75-35-4

61

1,2-Dichloorethyleen

540-59-0

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

+/R+

+

Er zijn industriële lozingen. Toepassing in de verfverwijdering en als oplosmiddel (ontvetting), in de productie van aërosolen, fotografische film en synthetische vezels, in farmaceutische producten en als fumigant. Er zijn emissiegrenswaarden (90/415) en IPPC voor productie en omzetting in andere producten (vinylcloride, diethyleenamine); aandacht voor tank- op en overslag. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

63

Dichloornitrobenzenen

64

2,4-Dichloorfenol

120-83-2

65

1,2-Dichloorpropaan

78-87-5

In Nederland verboden als bestrijdingsmiddel.

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

?/R+

Niet gemeten; de stof laat zich in vrije vorm niet uit het water extraheren met gangbare methodes. In verleden stof aangetoond in influenten RWZI’s.

67

1,3-Dichloorpropeen

542-75-6

Bestrijdingsmiddel is toegelaten in Nederland.

68

2,3-Dichloorpropeen

78-88-6

69

Dichloorprop

120-36-5

70

Dichloorvos

62-73-7

+

+

Stof was in Nederland sedert 1999 verboden ivm grote giftigheid waterorganismen. In 2003 weer toegelaten op basis van tijdelijke vrijstelling. In EU onder evaluatie in kader 91/414/EEG, plaatsing op Annex I (in beginsel toe te laten voor nationale toelatingsbeoordeling) wordt in 2004-2006 verwacht. Daarnaast geldt lozingenbesluit glastuinbouw. In België wel toegelaten. Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

71

Dieldrin

60-57-1

+

+

De stof is in Nederland al sedert lange tijd niet meer toegelaten. In EU ook volledig verboden (richtlijn 79/117). Nederlandse productiesite (nalevering riolen) via WVO-vergunningverlening gereguleerd. Lijst I stof van 76/464/EEG. De stof wordt aan zwevend stof en in water aangetroffen.

72

Diethylamine

109-89-7

73

Dimethoaat

60-51-5

+

+

Stof is in Nederland toegelaten voor gebruik. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. Besluit om stof op Annex I (in beginsel toe te laten voor nationale toelatingsbeoordeling) te zetten wordt verwacht in 2004–2006. Daarnaast algemeen beleid (lozingenbesluit open teelt) en gewasbeschermingsconvenant.

74

Dimethylamine

124-40-3

Intermediair voor oplosmiddelen, farmaceutische producten en bestrijdingsmiddelen.

75

Disulfoton

298-04-4

De stof heeft in Nederland geen toelating. In EU is op grond van 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen. Dit betekent dat de stof in 2003 in de gehele EU van de markt zal verdwijnen.

76

14

Endosulfan

115-29-7

+/R+

+

In Nederland is de toelating reeds vele jaren geleden beëindigd. In EU diverse landen nog toelating, onder evaluatie 91/414 ivm toelaatbaarheid EU-markt. Vanwege onduidelijke oorzaak huidige overschrijdingen (op tamelijk groot aantal locaties) lijkt er gerede kans dat doelstelling niet bereikt wordt. Bij EU-toelating is Best Environmental Practice van belang. In België wel toegelaten. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

77

Endrin

72-20-8

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

78

Epichloorhydrine

106-89-8

79

Ethylbenzeen

100-41-4

Stof wordt gebruikt als oplosmiddel en als onderdeel van asfalt en nafta.

80

Fenitrothion

122-14-5

+

+

De stof is voor landbouwkundige toepassing niet meer toegelaten. Mogelijk nog wel een toelating als dierbehandelingsmiddel. In EU wordt besluit in kader 91/414/EEG tot plaatsing op Annex I (in beginsel toegelaten op de markt voor nationale toelatingsbeoordeling) wordt verwacht in periode 2004–2006.

81

Fenthion

55-38-9

+

+

In Nederland niet toegelaten als bestrijdingsmiddel. In EU is 2003 in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen, hetgeen betekent dat de stof in de gehele EU verboden is om op de markt te brengen.

82

Heptachloor

76-44-8

82

Heptachloorepoxide

1024-57-3

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

+/R+

>/+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

86

Hexachloorethaan

67-72-1

87

Isopropylbenzeen

98-83-9

Toepassing bij de productie van aceton, alfa-methylstyreen, feno, polymerisatiekatalysatoren,diisopropylbenzeen; Het is een component van brandstof; katalysator voor harsen; Wordt gebruikt als oplosmiddel en ingrediënt van asfalt.

88

Linuron

330-55-2

+

+

De stof heeft een toelating in Nederland. In EU in het kader van 91/414/EEG geplaatst op annex I, hetgeen impliceert dat er een nationale toelatingsbeoordeling kan plaatsvinden. Daarnaast is er algemeen beleid inzake toepassing bestrijdingsmiddelen (lozingenbesluit open teelt)

89

Malathion

121-75-5

+

+

De stof heeft een toelating in Nederland. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. In de periode 2004–2006 wordt een besluit verwacht over eventuele plaatsing op Annex I (hetgeen betekent dat nationale toelastingsbeoordeling kan plaatsvinden). Daarnaast is er algemeen beleid voor toepassing van bestrijdingsmiddelen (AMvB glastuinbouw).

90

MCPA

94-74-6

Stof is in Nederland toegelaten voor gebruik. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. Besluit tot plaatsing op Annex I (in beginsel toe laten voor nationale beoordeling en toelating) wordt in 2005 verwacht. Daarnaast algemeen beleid (lozingenbesluit open teelt) en gewasbeschermingsconvenant. Toepassing ook in België toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

91

Mecoprop

93-65-2

Stof is toegelaten voor gebruik in Nederland (overigens de opgeschoonde isomeer). In EU in het kader van 91/414/EEG op Annex I geplaatst (hetgeen betekent dat de stof in nationale toelatingsprocedures kan worden beoordeeld en toegelaten) daarnaast algemeen beleid (lozingenbeleid openteelten) en gewasbeschermingsconvenant.

92

21

Kwik

7439-97-6

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

93

Methamidophos

10265-92-6

?/R+

Stof is niet goed te meten.

94

Mevinfos

26718-65-0

+

+

In Nederland en Duitsland niet toegelaten als pesticide. Na 2003 mag de stof in het kader van 91/414/EEG ook in andere EU-landen niet meer op de markt worden gebracht.

95

Monolinuron

1746-81-2

In Nederland niet toegestaan als pesticide. In EU-kader is in 2001 besloten dat de stof niet meer op de markt gebracht mag worden.

96

22

Naftaleen

91-20-3

+/R+

+

In de Rijn aangetroffen. Specifieke toepassingen van naftaleen (mottenballen en weekmaker in PVC) leveren naar verwachting geringe emissies naar water. Naftaleen lift mee met het beleid voor PAK in het algemeen. Daarvoor is te noemen: – productie van koolteer (basismetaal (IPPC)) en creosoot – gebruik van wegenteer (CEN-normalisatie en standaardisatie) – toepassing van koolteer en creosoot (2000/90/EC) – verbranding van fossiele brandstoffen (industrieel (IPPC), huishoudelijk (89/106/EEC) en verkeer (98/70/EC)) – emissies vanuit raffinaderijen en aluminiumproductie (IPPC) – accidentele olielozingen – afvalverwijdering en -verbranding (IPPC, 2000/76/EC). Toepassing in de productie van mottenballen, alfa- en beta-naftolen, pesticiden, fungiciden, kleurstoffen, detergenten, synthetische harsen, celluloids, oplosmiddelen etc. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

97

Omethoate

1113-02-6

?/(–)/R+

In Nederland niet toegestaan. De stof is slecht meetbaar.

98

Oxydemeton-methyl

301-12-2

(–)/R–

In Nederland niet toegestaan.

99

15

Fluorantheen

206-44-0

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(ghi)peryleen

191-24-1

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(k)fluorantheen

207-08-9

+/R+

>/+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo-a-pyreen (3,4-benzopyreen)

50-32-8

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Indenopyreen

193-39-5

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

99

3,4-benzofluorantheen

205-99-2

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Benz(a)anthraceen

56-55-3

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Chryseen

218-01-9

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Fenantreen

85-01-8

+/R+

+

Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

100

Parathion

56-38-2

In Nederland sinds 2002 niet meer toegelaten als pesticide. Ook in EU-verband mag de stof niet meer op de markt worden gebracht.

100

Parathion-methyl

298-00-0

In Nederland sinds 2002 niet meer toegelaten als pesticide. Ook in EU-verband mag de stof niet meer op de markt worden gebracht.

101

PCB (en PCT)

+

>/+

Internationale afspraken: – OSPAR: PARCOM Decision 92/3: voor 1999 uitfaseren van PCBs en gevaarlijke PCB vervangers – UN-ECE Protocol on Persistent Organic Pollutants (POPs): vernietiging of reiniging van alle apparatuur met vloeistoffen met > 50 ppm PCB uiterlijk 2015 EU-regelgeving: – Richtlijn 76/403/EEC: verbod op open toepassing (inkt, lijm, etc.) – Richtlijn 85/467/EEC (6e amendement op Richtlijn 76/769/EEC): verbod op gebruik als grondstof en tussenproduct – Richtlijn 96/59/EC: betreft toepassing met gehalte > 50 ppm en > 5 liter: – uiterlijk 1999 inventarisatie en plannen voor verwijdering PCB – uiterlijk 2010 verwijdering van alle PCB m.u.v. transformatoren met < 500 ppm PCB. Toepassing in warmtewisselaars, in de elektrische industrie, in transformatoren, adhesieven, plastics, inkten,verven.

101

PCB-101

37680-73-2

+

>/+

101

PCB-118

31508-00-6

+

>/+

101

PCB-138

35065-28-2

+

>/+

101

PCB-153

35065-27-1

+

>/+

101

PCB-180

35065-29-3

+

>/+

101

PCB-28

7012-37-5

+

>/+

101

PCB-52

35693-99-3

+

>/+

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

+/R+

+

De stof wordt in de Rijn aangetroffen. NL (ook D,B): stof mag al jaren niet meer gebruikt worden, geen lopende maatregelen. EU: Directive 91/173/EEC: restricties Directive 1999/51/EC: verbod per 2008 hout- en textielbehandeling. Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

103

Foxim

14816-18-3

?/R+

De stof is instabiel in water en daarom niet goed te meten. In Nederland toegestaan als pesticide.

104

Propanil

709-98-8

105

Chloridazon

1698-60-8

+

+

In Nederland is de stof niet toegestaan als pesticide. In EU in het kader van 91/414?EEG moet voor 2008 beoordeeld worden of het op Annex I wordt geplaatst (in beginsel toe te laten op de markt voor nationale toelatingsbeoordeling). Tot die tijd blijft de stof in meeste lidstaten op de markt. Is effectief tegen schimmels als meeldauw.

106

29

Simazine

122-34-9

+/R+

+

In Nederland en Duitsland is de stof niet toegestaan als pesticide. EU: nog in diverse andere landen toelating, staat op de 1e lijst van 91/414/EC om te worden beoordeeld op toelaatbaarheid. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

+

+

In Nederland niet meer toegelaten als pesticide. In EU-kader is in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen en vanaf 2003 moet de stof in de gehele EU van de markt zijn verdwenen.

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

?/R+

Toepassing bij industriële productie van butylverbindingen.

109

1,2,4,5-Tetra-

chloorbenzeen

95-94-3

110

1,1,2,2-Tetra-

chloorethaan

79-34-5

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

Lijst I stof van 76/464/EEG.

112

Tolueen

108-88-3

Toepassing als component van benzine en als oplosmiddel en verdunner.

113

Triazophos

24017-47-8

+

+

Stof is in Nederland niet meer toegelaten In EU is in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen. Dit betekent dat de stof per 2003 in de gehele EU verboden is. De stof wordt in de Rijn gemeten.

114

Tributylfosfaat

126-73-8

Toepassing als extractiemiddel voor de verfijning van zeldzame metalen en voor de zuivering van fosforzuur, ontschuimer in beton-, textiel- en papierindustrie, component in hydraulische vloeistoffen. In Nederland geen toepassing meer als pesticide.

115

30

Tributyltinoxyde

818-08-6

+/R+

>/+

Voornaamste toepassing: antifouling op (zee)schepen. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

116

Trichloorfon

52-68-6

De stof heeft geen toelating voor landbouwkundig gebruik op grond van de Nederlandse BM-wet, EU-beleid – 91/414/EEG + dochters: besluit tot wel of niet plaatsen op Annex I wordt 20054 – 2006 verwacht.

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

119

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

120

1,1,2-Trichloorethaan

79-00-5

Toepassing in de productie van 1,1-dichlooretheen, als oplosmiddel voor gechloreerd rubber en diverse organische materialen (vetten, oliën, harsen).

121

Trichloorethyleen

79-01-6

Lijst I stof van 76/464/EEG.

122

Trichloorfenolen

95-9-4 en 88-06-2

123

1,1,2-Trichloortri-

fluorethaan

76-13-1

Toepassing als koelstof, oplosmiddel in verf en vernis, warmtegeleider, schuimmiddel en oplosmiddel. Scheepswerven zijn potentiële lozers.

124

33

Trifluraline

1582-09-8

+/R+

+

Aangetroffen in de Rijn. Bijna overal in Europa toegestaan als pesticide staat de stof op lijst 2 van 91/414, evaluatie verwacht in 2004-2006. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide.

126

Trifenyltinchloride

639-58-7

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide.

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide.

128

Vinylchloride (chloorethyleen)

75-01-4

De stof is slecht meetbaar in water.

129

Xylenen (technisch mengsel van isomeren)

1330-20-7

Toepassing als oplosmiddel.

130

Isodrin

465-73-6

Lijst I stof van 76/464/EEG.

131

3

Atrazine

1912-24-9

+/R+

+

Toelating in Nederland is inmiddels beëindigd. Toelating in EU wordt zoals verwacht ook beëindigd. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

132

Bentazon

25057-89-0

+

+

In Nederland is de stof toegelaten als bestrijdingsmiddel (in EU-verband op Annex I gezet van 91/414/EEG) daarnaast loopt het lozingenbeluit open teelt (spuitvrije zones) en convenant gewasbescherming.

A

Titaan

13463-67-7

?/R+

Geen betrouwbare metingen in water beschikbaar.

B

Borium

7442-42-8

+

+

C

Uranium

7440-61-1

+

+

D

Tellurium

13494-80-9

(–)/R+

Detectiegrens erg hoog. Stof is in potentie aanwezig door b.v. ertsverwerkende activiteiten.

E

Zilver

7440-22-4

(–)/R+

Detectiegrens erg hoog. Stof is in potentie aanwezig door b.v. ertsverwerkende activiteiten.

F

Organische Siliciumverbindingen

1

Alachlor

15972-60-8

–/R+

Toelating in NL reeds lang beëindigd; 91/414/EEG: besluit over toelating eind 2003. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

5

Brominated diphenylethers

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

8

Chlorfenvinphos

470-90-6

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

9

Clorpyrifos

2921-88-2

–/R+

Heeft een toelating in NL en buurlanden; EU neemt eind 2003 besluit over plaatsing op annex 1 van 91/414/EEG.

12

Di(2-ethylhexy)-phthalate (DEHP)

117-81-7

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

13

Diuron

330-54-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

14

alfha endosulfan

959-98-8

+/R+

+

In Nederland is de toelating reeds vele jaren geleden beëindigd. In EU diverse landen nog toelating, onder evaluatie 91/414 ivm toelaatbaarheid EU-markt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

18

Lindaan

58-89-9

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

19

Isoproturon

34123-59-6

+/R+

+

Is in Nederland en buurlanden toegelaten. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

20

Lood

7439-92-1

+/R+

+

Emissies van lood zijn voor een groot deel diffuus. Er is een brede toepassing van lood in brandstof, bouwmaterialen en voorheen als loodhagel in de jacht. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

23

Nickel

7440-02-0

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

24

(4-para)-nonylphenol

104-40-5

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

24

Nonylphenol

25154-52-3

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

(para-tert-octylphenol)

140-66-9

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

Octylphenol

1806-26-4

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

28

Benzo(b)fluorantheen

205-99-2

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

1,2,4-trimethylbenzeen

95-63-6

+

+

2-hexanon

+

+

2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur

3653-48-3

+

+

2-methyl-4-chloorfenoxypropionzuur

7085-19-0

+

+

Aceton

+

+

Alkylfenolethoxylaten

+

+

Alkylfenoxyethoxyazijnzuren

+

+

Antimoon

7440-36-0

+

+

Barium

7440-39-3

+

+

Beryllium

7440-41-7

+

+

Butanon

78-93-3

+

+

Butylacetaat

123-86-4

+

+

Chroom

18540-29-9

Cyaniden

57-12-5

Dettol

+

+

Dibutylphtalaat

+

+

Diethylether

+

+

Diethyltoluamide (DEET)

134-62-3

+

+

Dimethoxymethaan

+

+

Ethylacetaat

141-78-6

+

+

Fluoriden

16984-48-8

Fosfaat

+

>/+

De stof wordt aangetroffen in de Rijn en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Verhoogde nutriëntenconcentraties leveren problemen op m.b.t. waterkwaliteit (eutrofiëring).

Kobalt

7440-48-4

+

+

Koper

7440-50-8

+

>/+

De emissies van koper zijn voor een groot deel diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in oa. industrie, landbouw (mest en diervoeders) en bouwmaterialen (leidingen trein en tram). In de Rijn zijn gehaltes boven de milieukwaliteitseis waargenomen.

Metazachloor

67129-08-2

+

+

Methylisobutylketon

+

+

Methyl-t-butylether

+

+

Molybdeen

7439-98-7

+

+

Polybroombifenylen

+

+

P-xyleen

106-42-3

+

+

Selenium

7782-49-2

+

+

Stikstof

+

>/+

De stof wordt aangetroffen in de Rijn en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Verhoogde nutriëntenconcentraties leveren problemen op m.b.t. waterkwaliteit (eutrofiëring).

Styreen

100-42-5

+

+

Synthetische musken

+

+

Celestolide, phantolide, traseolide, galaxolide en gonalide.

Thallium

7440-28-0

+

+

Tin

7440-31-5

+

+

Vanadium

7440-62-2

+

+

Zink

7440-66-6

+

>/+

De emissies van Zink zijn diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in o.a. bouwmaterialen, verkeer en landbouw. In de Rijn zijn gehaltes boven de milieukwaliteitseis waargenomen.

Bijlage

3

Programma voor het Nederlandse Maasstroomgebied, ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG, gericht op de vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door gevaarlijke stoffen

September 2004

1. Inleiding

Algemeen

Op grond van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatische milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L129) zijn de Lidstaten van de Europese Unie verplicht programma’s op te stellen ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door stoffen die voorkomen op lijst II van de bijlage bij de richtlijn.

Op 10 mei 2001 werd Nederland veroordeeld door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen omdat tot dan toe niet op de juiste wijze uitvoering was gegeven aan artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG. De veroordeling van het Hof betreft geografisch gezien alleen het Nederlandse deel van het Scheldebekken, de Westerschelde. Ter implementatie van de uitspraak van het Europese Hof is in eerste instantie de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ (3 februari 2003, nr. MJZ2002085859) vastgesteld en het bijbehorende ‘Programma voor de Westerschelde ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door 120 gevaarlijke (groepen van) stoffen die staan op lijst II van de bijlage van de richtlijn’. De Regeling is in het voorjaar 2004 gewijzigd (5 april 2004, nr. MJZ 2004032007), waardoor het programma integraal onderdeel werd van de Regeling.

Om ook een juiste uitvoering te geven aan artikel 7 van de richtlijn in de overige wateren van Nederland zijn programma’s ter uitvoering van artikel 7 opgesteld voor de overige stroomgebieden (waaronder voorliggend programma voor de Maas) en is de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ d.d. 5 april 2004 vervangen door de Regeling met milieukwaliteitseisen voor heel Nederland, waarvan het programma voor de Maas onderdeel is.

Programma voor het Maasstroomgebied

Het doel van voorliggend programma is het vastleggen hoe de voor het Maasstroomgebied gewenste oppervlaktewaterkwaliteit in het kader van richtlijn 76/464/EG bereikt en/of gehandhaafd wordt. Dit is gedaan door op basis van monitoringgegevens en bestaande stoffenlijsten de relevante stoffen voor het stroomgebied te bepalen. Vervolgens is voor de relevante stoffen aangegeven en vastgesteld welke maatregelen er zijn/worden ingezet om de emissies van deze stoffen terug te dringen en welke aanvullende acties er lopen ten aanzien van stoffen die de geldende milieukwaliteitseisen overschrijden. Het programma voor de Westerschelde uit 2003 spitste zich toe op 120 stoffen die Nederland ten onrechte niet als stoffen had beschouwd die onder het regime van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG vallen. In het programma voor het Maasstroomgebied is naast deze 120 stoffen ook aandacht besteed aan de overige stoffen die onder het regime van artikel 7 vallen, inclusief de prioritaire stoffen uit bijlage X van de EU Kaderrichtlijn Water.

Bij het opstellen van het programma is de leidraad van de Europese Commissie (Guidance Document on elements for pollution reduction programmes under Article 7 of Council Directive 76/464/EEC d.d. 20-09-2000) gevolgd.

Figuur 1. Stroomgebieden van de Maas, Rijn Schelde en de Eems.

Waar in deze bijlage wordt verwezen naar de inmiddels vervallen richtlijn 76/464/EEG en die verwijzing geen onderdeel is van een beschrijving van ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, dient daaronder richtlijn 2006/11/EG begrepen te worden. Verwijzingen naar artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG dienen, conform de concordantietabel in Bijlage III van richtlijn 2006/11/EG, gelezen te worden als verwijzingen naar artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG.

2. Werkwijze

2.1. Inleiding

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen m.b.t. de vermindering van verontreiniging in het oppervlaktewater door relevante stoffen die kunnen voorkomen in een stroomgebied.

Dit programma dient:

  • Waterkwaliteitseisen te bevatten voor de relevante stoffen.

  • Resultaten weer te geven van de toetsing van meetgegevens aan deze waterkwaliteitseisen.

  • De maatregelen aan te geven die leiden tot de gestelde oppervlaktewaterkwaliteit.

De meetgegevens die ten grondslag liggen aan het bepalen van de relevantie en die zijn gebruikt voor de toetsing aan de geldende milieukwaliteitseisen zijn omschreven in paragraaf 2.2. De gehanteerde milieukwaliteitseisen zijn beschreven in paragraaf 2.4 (zie ook bijlage 1 van de Regeling). Informatie over toegepaste analysemethoden en detectielimieten staat in paragraaf 2.3. De werkwijze waarop de relevantie van stoffen voor het Maasstroomgebied is vastgesteld is uiteengezet in paragraaf 2.5.

2.2. Meetgegevens Maasstroomgebied

In het jaar 2001 en 2002 zijn meetcampagnes in het Maasstroomgebied op de locaties Eijsden ponton en Keizersveer uitgevoerd in het kader van het reguliere meetnet Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). In 2003 zijn door het RIZA metingen uitgevoerd waarbij specifiek naar 76/464/EEG stoffen is gekeken. Gedetailleerde informatie over de reguliere monitoringprogramma’s en de resultaten daarvan is te vinden op website http://www.waterstat.nl. Daarnaast zijn in het kader van het RIZA onderzoek ‘vergeten stoffen’ aanvullende metingen uitgevoerd in de Maas in 2002 op dezelfde locaties als de reguliere MWTL meetpunten. In figuur 1 zijn de twee meetpunten in het stroomgebied van de Maas weergegeven.

2.3. Analysemethoden

De toegepaste analysemethoden berusten op het gebruik van de modernste middelen.

Het algemene patroon bij de analyse van organische verbindingen is extractie (eventueel met toevoeging van een interne standaard) en scheiding door gaschromatografie (GC) of vloeistofchromatografie (HPLC). Soms is het extract gezuiverd van storende stoffen (clean up) of is er voor dan wel na extractie een derivatiseringsstap uitgevoerd.

Vluchtige verbindingen zijn over het algemeen met een inert gas uit de vloeistof gedreven en op een adsorberend materiaal opgevangen (purge en trap). De identificatie van de stoffen heeft plaats gevonden op basis van zowel de retentietijd in de chromatograaf als door specifieke ionmassa’s met massaspectroscopie (MS). De kwantificering is meestal gebeurd op basis van de interne standaard of een externe standaard en de terugvinding (recovery) van de toegevoegde standaarden.

Elementen/metalen worden gemeten met inductively coupled plasma (ICP) gevolgd door atomaire emissiespectrometrie (AES) of door identificatie met MS. Bij de ICP wordt met een elektromagnetisch veld een edelgas geïoniseerd waarna het monster in het plasma (5000 K) verneveld wordt. De elementen worden in het plasma geatomiseerd en/of geïoniseerd. De emissies worden gemeten met behulp van een spectrofotometer, maar de methode wordt ook wel gekoppeld aan een MS die direct de massa’s meet.

In bijlage 6 van de Regeling staat informatie over de analysemethodes voor individuele stoffen/stofgroepen weergegeven.

2.4. Milieukwaliteitseisen

Tot voor kort waren er niet voor alle mogelijk relevante stoffen milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater afgeleid in Nederland. Voor een groot aantal stoffen bevat de vierde Nota Waterhuishouding milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater en/of zwevende stof. Op 12 mei 2000 is door de Ministerraad een aanvulling en wijziging vastgesteld van de lijst van milieukwaliteitseisen uit de vierde Nota Waterhuishouding. Daarnaast zijn er voor bepaalde stoffen milieukwaliteitseisen vastgelegd in het rapport ‘Normen voor waterbeheer’ (mei 2000) van de Commissie Integraal Waterbeheer en zijn er doelstellingen afgeleid en vastgesteld door de Stuurgroep Integrale Normstelling. Voor zover er in de genoemde verbanden geen milieukwaliteitseisen voorhanden waren voor de 120 stoffen die aan de orde waren in het Schelde-arrest, zijn voorlopige milieukwaliteitseisen afgeleid (zie RIZA werkdocumenten 99.046X, 2002.046X en 2002.106X). In een enkel geval was de beschikbare informatie te gering om een (voorlopige) milieukwaliteitseis af te leiden. Voor deze stoffen is aansluiting gezocht bij vigerende milieukwaliteitseisen in de aan Nederland grenzende landen Duitsland en België (Wallonië en Vlaanderen). Voor tellurium is het niet mogelijk gebleken een adequate milieukwaliteitseis af te leiden, daarom is voor de norm voor tellurium gekozen voor aansluiting bij de detectiegrens.

Voor een aantal prioritaire stoffen uit de EU Kaderrichtlijn Water is in Nederland nog geen norm beschikbaar en is deze ook niet voorlopig afgeleid. Voor deze stoffen zullen te zijner tijd de milieukwaliteitseisen die in EU-verband worden afgeleid en vastgesteld in de Nederlandse regelgeving verankerd worden.

De aldus beschikbaar zijnde milieukwaliteitseisen zijn samengevat in bijlage 1 van de Regeling.

De milieukwaliteitseisen zullen tijdens de looptijd van het programma worden herzien in het kader van de Kaderrichtlijn water, met het oog op het voldoen aan de eisen die de richtlijn stelt aan het afleiden van milieukwaliteitseisen. De herziening zal volgen op de in Europees verband vast te stellen milieukwaliteitseisen voor de prioritaire stoffen uit annex X van de Kaderrichtlijn water en op de op stroomgebiedniveau vast te stellen milieukwaliteitseisen voor stroomgebiedrelevante stoffen.

2.5. Methode bepaling relevantie stoffen

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen voor relevante stoffen die mogelijk kunnen voorkomen in het Maasstroomgebied. Er is op de volgende wijze vastgesteld of een stof relevant is voor het Maasstroomgebied:

  • Indien een stof niet aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater en de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof, dan is de stof als niet relevant aangemerkt.

  • Wanneer bij één of meer metingen en op één of meer locaties de stof aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater, dan is deze stof als relevant aangemerkt.

  • Het komt voor dat er geen meetgegevens beschikbaar zijn gekomen over de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater (bijvoorbeeld door problemen met de analysemethode). Ook komt het voor dat een stof niet aantoonbaar is in het oppervlaktewater maar dat de detectiegrens voor het aantonen van deze stof (ruim) boven de voor deze stof afgeleide milieukwaliteitseis ligt. In deze twee situaties is relevantie bepaald op basis van andere criteria dan metingen in oppervlaktewater; voorbeelden van deze criteria zijn: (potentiële) lozer/lozingsgegevens, productie, gebruikscijfers, aangemerkt als prioritaire stof op grond van Richtlijn nr. 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water, PbEG L 327).

3. Stand van zaken en maatregelen Maasstroomgebied

In paragraaf 3.1 worden de relevante stoffen voor het Maasstroomgebied opgesomd. Paragraaf 3.2 geeft de resultaten weer van de toetsing van meetgegevens uit de periode 2001–2003 van de relevante stoffen aan de milieukwaliteitseisen. Vervolgens is in paragraaf 3.3 nader ingegaan op de maatregelen t.a.v. bronnen van verontreiniging. Paragraaf 3.4 gaat in detail over maatregelen voor die stoffen waarvoor de milieukwaliteitseisen in het Maasstroomgebied zijn overschreden en paragraaf 3.5 gaat over de waterbodem en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging. De tijdens de looptijd van het programma te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor het Maasstroomgebied zijn in paragraaf 3.6 uiteengezet. Paragraaf 3.7 gaat over het voorzetten van het monitoringprogramma. Paragraaf 3.8 tenslotte preciseert de looptijd van het programma.

3.1. Relevante stoffen voor het Maasstroomgebied

In tabel 1 zijn de relevante stoffen voor het Maasstroomgebied weergegeven. De relevantie is bepaald aan de hand van de tabel weergegeven in bijlage 1 van dit programma en volgens de methoden zoals vermeld in hoofdstuk 2.

Tabel 1. Relevante stoffen voor het Maasstroomgebied

1

Aldrin

309-00-2

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

3

2

Anthraceen

120-12-7

4

Arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

6

Azinfos-methyl

86-50-0

7

4

Benzeen

71-43-2

11

Bifenyl

92-52-4

12

6

Cadmium

7440-43-9

14

Chlooralhydraat

302-17-0

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

20

Chloorbenzeen

108-90-7

22

2-Chloorethanol

107-07-3

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

37

3-chloorpropeen (allylchloride)

107-05-1

43

Coumafos

56-72-4

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

53

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

55

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

57

Dichloordiisopropylether

108-60-1

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

61

1,2-Dichloorethyleen

540-59-0

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

64

2,4-Dichloorfenol

120-83-2

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

70

Dichloorvos

62-73-7

71

Dieldrin

60-57-1

73

Dimethoaat

60-51-5

75

Disulfoton

298-04-4

76

14

Endosulfan

115-29-7

77

Endrin

72-20-8

80

Fenitrothion

122-14-5

81

Fenthion

55-38-9

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

88

Linuron

330-55-2

89

Malathion

121-75-5

92

21

Kwik

7439-97-6

93

Methamidophos

10265-92-6

94

Mevinfos

26718-65-0

96

22

Naftaleen

91-20-3

97

Omethoate

1113-02-6

99

15

Fluorantheen

206-44-0

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

101

PCB (en PCT)

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

103

Foxim

14816-18-3

105

Chloridazon

1698-60-8

106

29

Simazine

122-34-9

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

113

Triazophos

24017-47-8

114

Tributylfosfaat

126-73-8

115

30

Tributyltinoxyde

818-08-6

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

121

Trichloorethyleen

79-01-6

124

33

Trifluraline

1582-09-8

131

3

Atrazine

1912-24-9

132

Bentazon

25057-89-0

A

Titaan

13463-67-7

B

Borium

7442-42-8

C

Uranium

7440-61-1

D

Tellurium

13494-80-9

E

Zilver

7440-22-4

1

Alachlor

15972-60-8

5

Brominated diphenylethers

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

8

Chlorfenvinphos

470-90-6

9

Clorpyrifos

2921-88-2

12

Di(2-ethylhexy)phthalate ( DEHP)

117-81-7

13

Diuron

330-54-1

19

Isoproturon

34123-59-6

20

Lood

7439-92-1

23

Nickel

7440-02-0

24

Nonylphenol

25154-52-3

25

Octylphenol

1806-26-4

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

2+4 Nitrofenol

2-butanol

2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur

3653-48-3

2-methyl-4-chloorfenoxypropionzuur

7085-19-0

Aceton

Alkylfenolethoxylaten

Alkylfenoxyethoxyazijnzuur

Antimoon

7440-36-0

Barium

7440-39-3

Beryllium

7440-41-7

Diethyltoluamide (DEET)

134-62-3

Dimethyldisulfide

Fosfaat

HBCD

Kobalt

7440-48-4

Koper

7440-50-8

Methylisobutylketon

Methyl-t-butylether

Molybdeen

7439-98-7

Polybroombifenylen

P-xyleen

106-42-3

Selenium

7782-49-2

Stikstof (ammonium en nitriet)

Synthetische musken

Terbutylazine

Thallium

7440-28-0

Tin

7440-31-5

Vanadium

7440-62-2

Zink

7440-66-6

In totaal zijn er 111 stoffen als relevant voor het Maasstroomgebied aangemerkt (zie figuur 2). (N.B. de lijst van relevante stoffen in de Maas in het kader van richtlijn 76/464/EEG is langer dan de lijst van aandachtsstoffen in het Maasstroomgebied in het kader van de EU kaderrichtlijn Water – dit wordt veroorzaakt doordat relevantie verschillend is gedefinieerd – de laatst genoemde lijst is overigens wel een deelverzameling van de eerstgenoemde lijst).

Van deze stoffen behoren er 64 tot de door de Europese Commissie in 1982 opgestelde lijst van 132 stoffen bij de uitvoering van richtlijn 76/464/EEG. Deze 132 stoffen zijn in Nederland in 1985 als ‘zwart’ aangemerkt bij de uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid.

Van de 64 relevante zwarte lijst stoffen staan er 20 op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water. Voor de overige 47 (111–64) voor de Maas relevante stoffen die niet op de zwarte lijst staan, staan er 13 ook op prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water.

Figuur 2. Relevante stoffen in het Maasstroomgebied

3.2. Toetsing aan de milieukwaliteitseisen

De resultaten van de meetcampagnes m.b.t. de 111 relevante (groepen van) stoffen zijn getoetst aan de milieukwaliteitseisen uit bijlage 1 van de Regeling. Voor het overgrote deel van de in de Maas aangetroffen stoffen liggen de gehalten niet boven de milieukwaliteitseis. Het beeld dat uit de toetsing naar voren komt is dat er met zekerheid overschrijdingen van de milieukwaliteitseis zijn voor (zie voor de resultaten van de toetsing bijlage 1 van dit programma):

  • PCBs (EG-nr. 101)

  • PAKs (anthraceen, benzo(k)-fluorantheen (EG-nr. 99) en naftaleen (EG-nr. 96)

  • Zink

  • Koper

  • Nutriënten

  • Bestrijdingsmiddelen diuron, endosulfan (EG-nr. 76) en hexachloorbenzeen (EG-nr. 83)

Voor een klein aantal stoffen is op basis van de resultaten van de meetcampagnes niet met volledige zekerheid te zeggen of aan de milieukwaliteitseis voldaan wordt in verband met het ontbreken van een goede analysemethodiek en daarmee betrouwbare meetgegevens; dit geldt voor:

  • 2-amino-4-chloorfenol (EG-nr. 2)

  • Chlooralhydraat (EG-nr. 14)

  • Chloorazijnzuur (EG-nr. 16)

  • 2-chloorethanol (EG-nr. 22)

  • Cyaanuurzuurchloride (EG-nr. 44)

  • 1,3-dichloorpropaan-2-ol (EG-nr. 66)

  • Methamidafos (EG-nr. 93)

  • Omethoate (EG-nr. 97)

  • Foxim (EG-nr. 103)

  • Tetrabutyltin (EG-nr. 108)

  • Titaan (EG-nr. A)

Voor een aantal stoffen geldt dat de milieukwaliteitseis lager of gelijk aan de detectielimiet is; dit geldt o.a. voor:

  • Azinphos-ethyl (EG-nr. 5)

  • Azinphos-methyl (EG-nr. 6)

  • Chloordaan (EG-nr. 15)

  • Chloorpyrifos

  • Chlorfenvinfos

  • Cumafos (EG-nr. 43)

  • Dichloorvos (EG-nr. 70)

  • Endosulfan (EG-nr. 76)

  • Fenitrothion (EG-nr. 80)

  • Fenthion ( EG-nr. 81)

  • Malathion (EG-nr. 89)

  • Mevinfos (EG-nr. 94)

  • Oxydemeton-methyl (EG-nr. 98)

  • Parathion-methyl (EG-nr. 100)

  • Trichloorfon (EG-nr. 116)

  • Trifluraline (EG-nr. 124)

  • Tellurium (EG-nr. D)

  • Zilver (EG-nr. E)

3.3. Maatregelen t.a.v.primaire bronnen van verontreiniging

Voor de directe lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen (waaronder alle voor het Maasstroomgebied relevante stoffen) in oppervlaktewater is in Nederland op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) een vergunning vereist. Ook voor de meest bezwaarlijke indirecte lozingen geldt een Wvo-vergunningplicht. Voor alle overige indirecte lozingen is een vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist. De volgende leidende principes in het emissiebeleid zijn onderdeel van de vierde Nota Waterhuishouding en zijn gedetailleerd beschreven in het Handboek vergunningverlening van de Commissie Integraal Waterbeheer:

  • Vermindering van de verontreiniging.

  • Stand-still beginsel.

  • De vervuiler betaalt.

Conform de vierde Nota Waterhuishouding gelden deze uitgangspunten voor alle bronnen (diffuus, industrieel en communaal).

Bij het beoordelen van emissies t.b.v. de vergunningverlening staan deze uitgangspunten centraal. Vermindering van de verontreiniging houdt in dat verontreiniging – ongeacht de stofsoort – zoveel mogelijk wordt beperkt. Afhankelijk van de aard en schadelijkheid van de stoffen wordt op grond van eigenschappen van stoffen een saneringsinspanning bepaald, nog ongeacht het effect dat een eventuele lozing zou veroorzaken. Afhankelijk van de eigenschappen worden drie categorieën onderscheiden:

  • 1.

    emissies van stoffen in de meest milieubezwaarlijke categorie moeten worden gesaneerd conform de beste bestaande technieken (bbt) – dit betreft de zwarte-lijststoffen, waartoe de stoffen behoren die dermate schadelijk zijn voor het milieu dat de verontreiniging door deze stoffen in beginsel moet worden beëindigd (zie paragraaf 3.1 van dit programma en bijlage 4 van het CIW handboek vergunningverlening) – in het Nederlandse Maasstroomgebied betreft het in ieder geval 64 stoffen waarvoor deze aanpak is vereist;

  • 2.

    stoffen die minder milieubezwaarlijk zijn conform de best uitvoerbare technieken (but) – onder deze stoffen vallen onder andere de zware metalen en organische micro verontreinigingen (voor zover deze niet op de zwarte lijst staan), ammoniak en nutriënten – in het Nederlandse Maasstroomgebied betreft het momenteel 47 stoffen waarvoor deze aanpak vereist is;

  • 3.

    voor de overige stoffen (chloride, sulfaat e.d.) is de saneringsinspanning afhankelijk van de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

but: Onder de best uitvoerbare technieken wordt verstaan die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen.

bbt: Onder de beste bestaande technieken wordt verstaan die technieken waarmee tegen hogere kosten (ten opzichte van de kosten die gepaard gaan met best uitvoerbare technieken) een nog grotere reductie wordt verkregen en die in de praktijk kunnen worden toegepast.

Het ondanks het toepassen van but/bbt niet bereiken van de voor het ontvangende oppervlaktewater geldende milieukwaliteitseisen geeft conform de vierde Nota waterhuishouding aanleiding tot het overwegen van verdergaande maatregelen. Is de restlozing na toepassing van but/bbt onaanvaardbaar, dan zullen verdergaande maatregelen worden geëist.Ten behoeve van de invulling van deze immissietoets is voor de waterkwaliteitsbeheerder een gezaghebbend kader vastgesteld voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van lozingen van bepaalde stoffen in de vorm van een tweetal richtlijnen van de Commissie Integraal Waterbeheer, namelijk ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissie beleid water’ (ABM; mei 2000) en ‘Emissie – immissie’ (juni 2000). Het laatste advies bevat onder andere een methodiek om te beoordelen of een restlozing aanvaardbaar is met het oog op de te behalen milieukwaliteitseisen en geeft zo ook invulling aan de gecombineerde aanpak uit de Kaderrichtlijn water en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vanuit grote industriële installaties (richtlijn nr. 96/61/EG, PbEG L257).

Op grond van het ‘stand-still-beginsel’ kunnen conform de vierde Nota waterhuishouding aanvullende eisen (bovenop die voortvloeien uit de toepassing van het principe ‘vermindering van de verontreiniging’) noodzakelijk zijn. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen ‘zwarte-lijststoffen’ en overige stoffen. Voor zwarte-lijststoffen houdt het beginsel in: ‘voor geen der aangewezen stoffen of groepen van stoffen mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen’. Voor de overige verontreinigingen houdt het beginsel in dat: ‘de waterkwaliteit niet signifikant mag verslechteren. Waterkwaliteitsdoelstellingen mogen dus in beginsel niet worden opgevuld.’

Voor de specifieke aanpak van diffuse verontreiniging is een breed scala aan instrumentarium beschikbaar en dit is/zal waar nodig in het Maasstroomgebied toegepast (blijven) worden bijv. ten aanzien van het op de markt brengen en wijze van toepassen van diverse producten waaronder gewasbeschermingsmiddelen. In paragraaf 3.4 wordt voor een aantal stoffen op de details ingegaan.

Artikel 8.22 van de Wet milieubeheer bevat de actualiseringplicht voor milieuvergunningen en is ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van overeenkomstige toepassing voor Wvo-vergunningen. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag regelmatig beziet of de beperkingen en voorschriften waaronder de vergunning is verleend nog toereikend zijn met het oog op de stand der techniek en de kwaliteit van het desbetreffende watersysteem; het bevoegd gezag is tot een aanscherping van beperkingen of voorschriften zelfs verplicht indien de nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater verder kunnen (in verband met technische mogelijkheden) of moeten (in verband met de ontwikkeling van de waterkwaliteit) worden beperkt.

Het voorstaande vigerende beleid ten aanzien van bronnen van verontreiniging in het Maasstroomgebied wordt als adequaat beschouwd en zal gedurende de loop van het programma worden gecontinueerd.

3.4. Maatregelen in detail ten aanzien van emissies voor stoffen met normoverschrijding in het Maasstroomgebied

In deze paragraaf worden in aanvulling op de in paragraaf 3.3 beschreven maatregelen met name beleid en regelgeving aangehaald met betrekking tot de toelating en het gebruik van diverse (consumenten)producten, waterbodems en atmosferische depositie van stoffen waarvoor in 2002 in het Maasstroomgebied niet altijd aan de milieukwaliteitseis werd voldaan. Over het algemeen betreft het recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn gedurende de duur van het programma in meer of mindere mate in het Maasstroomgebied merkbaar zullen zijn.

3.4.1. PCB’s

Op 19 augustus 1998 is de Regeling verwijdering PCB’s van kracht geworden. Deze regeling strekt tot implementatie van richtlijn 96/59/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de verwijdering van PCB’s en PCT’s en het PARCOM Besluit 92/3 betreffende het uitfaseren van alle PCB’s en PCT’s. Via deze regeling is een verantwoorde verwijdering van een grote hoeveelheid PCB’s uit bestaande apparatuur en materialen geregeld, zodat deze niet meer ongecontroleerd in het milieu terechtkunnen komen.

De verontreiniging met PCB’s is een hardnekkig probleem in met name waterbodems (zie ook paragraaf 3.5), in heel Europa, waarbij het lijkt dat niet alle verontreiniging verklaard kan worden door bekende bronnen (uit het verleden). In EU-verband is daarom op 24 oktober 2001 een strategie aanvaard om de aanwezigheid van dioxinen en PCBs in het milieu, diervoeding en voedsel in Europa te verminderen. Het doel van de strategie is om in 10 jaar het dioxine- en PCB-probleem geheel in de beheersfase te krijgen. Mocht dit gedurende de duur van het programma tot nieuwe beheersmaatregelen leiden, dan zullen deze geïmplementeerd worden.

Ook atmosferische depositie is voor PCBs een route die leidt tot verontreiniging van oppervlaktewater – zie paragraaf 3.5 voor meer details.

3.4.2. PAK

Via een tweetal besluiten uit 1998 binnen het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen is in principe het gebruik, bezit en verhandelen van PAK-houdende coating verboden. Deze besluiten hebben er onder andere toe geleid dat er geen PAK-houdende coating meer aangebracht mogen worden op scheepshuiden en dat deze coatings ook niet meer toegepast mogen worden ten behoeve van houtbescherming (zoals bijv. in oeverbeschermingsmaterialen).

Met PAK verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een secundaire bron van PAK verontreiniging – zie voor meer details paragraaf 3.5.

3.4.3. Zink

In 2004 wordt er door het RIVM in het kader van de EU stof beoordelingen voor zink een uitgebreide risico-evaluatie gemaakt. Uit de eerste resultaten blijkt dat de emissies van zink naar het oppervlaktewater met name worden veroorzaakt door de industrie, de landbouw (dierlijke mest), het verkeer en via consumenten.

Industriële puntbronnen

Industriële lozers (voor aanpak zie paragraaf 3.3) zijn bijvoorbeeld galvanobedrijven, smelterijen en gieters, maar ook bedrijven die betrokken zijn bij het produceren van zinkhoudende verven en bestrijdingsmiddelen. Industriële toepassingen dragen diffuus bij aan emissies via lucht (zie ook paragraaf 3.5) en als gevolg puntlozingen aan directe emissies naar oppervlaktewater. Een groot deel van de zinkemissies naar oppervlaktewater wordt veroorzaakt door afvalwater. Via een groot scala aan producten en humane faeces gaat zink naar de waterzuivering waar het voor een deel niet wordt afgevangen. Ook spelen overstorten hier een rol. Het afkoppelen van de riolering draagt bij aan sterk verminderde zinkemissies naar oppervlaktewater.

De jaarlijkse aanvoer van zink via de grote rivieren waaronder de Maas is in de afgelopen decennia sterk gedaald. Ondanks deze daling wordt de milieukwaliteitseis in de Maas nog steeds overschreden. Het is bekend dat er in het internationale Maasstroomgebied diverse puntbronnen zijn voor emissies van zink. Het betreft hier onder andere de staalindustrie. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor zink zal worden aangekaart bij de Internationale Maascommissie (IMC) (zie paragraaf 3.6)

Bouwmaterialen

Een grote bron van zink is het afspoelen van gecorrodeerd zink via regenwater. Het gaat hierbij om verzinkte bouwconstructies zoals bijvoorbeeld vangrails en hoogspanningsmasten en over verzinkte bouwconstructie in de particuliere sector zoals bijvoorbeeld dakgoten. De Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) geven de lagere overheden handvatten om de doelstellingen uit de vierde Nota waterhuishouding voor water en sediment te bereiken (zie paragraaf 3.3). Bouwmetalen worden in de vierde Nota waterhuishouding als belangrijke diffuse bron genoemd.

In de VROM nota Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen van juni 2001 is vastgesteld dat er een grote beleidsinspanning nodig is om in 2010 de streefwaarde voor zink te halen. In het besluit van 23 november 1995 (Staatsblad 567) worden, met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen, beperkingen opgelegd aan het gebruik van zink in bouwstoffen. Er zijn in dit bouwstoffenbesluit immissie-waarden vastgesteld waarmee de uitloging van zink (naast veel andere zware metalen) naar het milieu moet worden beperkt.

In de genoemde nota is aan de Kamer gemeld dat als zink regionaal of lokaal een belangrijke probleemstof is voor de waterkwaliteit en indien er sprake is van een substantieel aandeel van bouwmetalen, aanvullende eisen vanuit de lokale of regionale waterbeheerder gerechtvaardigd zijn. De waterkwaliteitsbeheerders in het Maasstroomgebied zullen waarnodig deze aanvullende eisen stellen.

In het programma Duurzaam Bouwen hebben bouwmetalen lage prioriteit vanwege wetenschappelijke onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de milieunormen voor metalen en de afwegingsdilemma’s (de alternatieven hebben ook nadelen).

Agrarische sector

In het besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen (Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen), zijn voor zink eisen opgenomen ten aanzien van de maximale gehaltes die organische meststoffen mogen bevatten.

Landbouw wordt in de vierde Nota waterhuishouding genoemd als belangrijke diffuse bron, maar de nota richt zich alleen op de problematiek van de meststoffen (N en P) en de bestrijdingsmiddelen. De uitspoeling van zware metalen uit de landbouwbodem krijgt hier dus geen aparte aandacht. Uit recent onderzoek is gebleken dat afspoeling van mest van de landbouwgrond naar het oppervlaktewater een veel belangrijkere rol speelt bij zinkemissies naar water dan tot nu toe werd aangenomen. Er wordt overwogen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Verkeer en vervoer

De zinkemissies veroorzaakt door verkeer kunnen voor een groot deel worden teruggevoerd naar zink dat in autobanden en remmen wordt toegepast en door de emissies van brandstof en olie. De Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) geeft aan dat emissies door wegverkeer gereduceerd moeten worden door generieke (landelijke, internationale) maatregelen om de uitstoot te verminderen. Als maatregel geldt de aanleg van ZOAB-wegdek. In kwetsbare gebieden kan behandeling en infiltratie overwogen worden. Het reguliere rijksbeleid om gebruik van ZOAB op het hoofdwegennet te stimuleren, werkt gunstig voor het tegengaan van emissies. Momenteel is ongeveer 50% van de snelwegen voorzien van ZOAB. In een aantal gevallen zijn snelwegen voorzien van een riool, met name in grondwaterbeschermingsgebieden. Ook bij tunnels en viaducten wordt vaak riolering aangelegd. Soms wordt het ingezamelde water geloosd via een helofytenfilter, soms via bezinking of ongezuiverd.

Het CIW advies voor het omgaan met run-off is in april 2002 gepubliceerd. Het advies is dat wegwater gecontroleerd dient te worden geïnfiltreerd. De organisch stofgehaltes van wegwater zijn dusdanig dat bij infiltratie de verontreiniging aan het bovenste deel van de bodem adsorbeert en het grondwater dus niet wordt belast. Impliciet betekent dit advies dat wegwater niet op de riolering wordt aangesloten. Het advies is met name gericht op waterbeheerders en provincies als bevoegd gezag voor (grond)water en bodem (Wvo en Wbb). In de Rijksvisie Omgaan met hemelwater (VROM) zal aandacht besteed worden aan deze problematiek.

Ook vanuit de scheepvaart worden zinkemissies veroorzaakt. De belasting van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt door het gebruik van zinkopofferanodes. Er wordt overwogen of maatregelen noodzakelijk zijn.

3.4.4. Koper

De voornaamste emissies van koper naar het milieu worden veroorzaakt door landbouw/veeteelt en de industrie. Daarnaast zijn er nog bronnen te identificeren zoals koperen waterleidingen, leidingen van trams en treinen, bouwstoffen, anodes en aangroeiwerende verf in de scheepvaart, koperhoudende bestrijdingsmiddelen of biociden en de verbranding van fossiele brandstof.

Industrie

Emissies vanuit industrieel gebruik (voor aanpak zie paragraaf 3.3) vinden o.a. plaats als gevolg van galvaniseren, gieten, beitsen en etsen. Voor de verschillende takken van industrie zijn via het vergunningenstelsel maatregelen mogelijk. Voor galvanische bedrijven zijn procesgeïntegreerde maatregelen als spaarbaden geïntroduceerd en wordt afvalwater door middel van ontgiftiging, neutralisatie, ontwatering (ONO) gereinigd.

Ondanks dat de emissies van koper naar het milieu zijn gedaald in de afgelopen jaren wordt in het Maasstroomgebied de milieukwaliteitseis overschreden. Er zijn puntbronnen geïdentificeerd voor koper in het internationale Maasstroomgebied. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor koper zal worden aangekaart bij de Internationale Maascommissie (zie paragraaf 3.6)

Agrarische sector

Via de landbouw vinden emissies plaats naar het oppervlaktewater door koperhoudende bestrijdingsmiddelen. Daarnaast wordt koper aan veevoeder toegevoegd om de groei van vee te bevorderen. Indien de mest van deze dieren op de landbouwbodem wordt gebracht kan deze afspoelen naar het oppervlaktewater. Uit recent onderzoek is gebleken dat afspoeling van mest van de landbouwgrond naar het oppervlaktewater een veel belangrijkere rol speelt bij koper emissies naar water dan tot nu toe werd aangenomen.

In het besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen (Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen), zijn voor koper eisen opgenomen ten aanzien van de maximale gehaltes die organische meststoffen mogen bevatten. Ook wordt koper toegevoegd aan kunstmest dat zowel in de particuliere als agrarische sector wordt toegepast.

Landbouw wordt in de Vierde nota Waterhuishouding (NW4) genoemd als belangrijke diffuse bron, maar de nota richt zich alleen op de problematiek van de meststoffen (N en P) en de bestrijdingsmiddelen. Er wordt dan ook overwogen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Bouwmaterialen

Ten aanzien van kopergebruik als bouwstof zijn in het besluit van 23 november 1995 (Staatsblad 567), met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen, beperkingen opgelegd aan het gebruik van koper in bouwstoffen. Er zijn in dit bouwstoffenbesluit immissie-waarden vastgesteld waarmee de uitloging van koper (naast veel andere zware metalen) naar het milieu moet worden beperkt.

Het Nederlandse emissiebeleid concentreert zich op de aanpak van verontreinigingen bij de bron en prioritering op basis van de mate van normoverschrijding. Voor de bronaanpak (zie paragraaf 3.3) geldt het toepassen van de best bestaande/toepasbare techniek voor puntbronnen en de meest milieuvriendelijkste handelswijze (MMH) voor diffuse bronnen. De MMH voor bouwmetalen is niet vastgelegd in een richtlijn of wet- en regelgeving.

In de VROM nota Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen van juni 2001 is vastgesteld dat er een grote beleidsinspanning nodig is om in 2010 de streefwaarde voor koper te halen. De minister heeft aan de Kamer gemeld dat als koper regionaal of lokaal belangrijke probleemstoffen zijn voor de waterkwaliteit en indien er sprake is van een substantieel aandeel van bouwmetalen, aanvullende eisen vanuit de lokale of regionale waterbeheerder gerechtvaardigd zijn.

In het programma Duurzaam Bouwen hebben bouwmetalen lage prioriteit vanwegewetenschappelijke onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de milieunormen voor metalen en de afwegingsdilemma’s (de alternatieven hebben ook nadelen, zoals hierboven is vermeld).

Het gebruik van koper als houtverduurzaming is inmiddels verboden.

Verkeer en vervoer

Koper-/zinkhoudende en organische biociden worden gebruikt in aangroeiwerende verven, oftewel antifoulingverven. Deze verven worden in de recreatievaart gebruikt om de scheepshuid vrij te houden van plantaardig (algen, wieren) en dierlijk materiaal (zeepokken en mosselen). Op zee en brak water is deze aangroei groot. In zoet oppervlaktewater is deze veel minder, zowel wat de aanhechting als de hoeveelheid aangehecht materiaal betreft. Om de aangroei te voorkomen, bevatten antifoulingverven biociden: koperoxide of zinkoxide om aanhechting van dierlijk materiaal te voorkomen, veelal in combinatie met organische verbindingen als diuron, dichlofluanide en zineb, om ook de aanhechting van plantaardig materiaal te voorkomen. De biociden komen vanuit de verf in het oppervlaktewater terecht.

In 1999 heeft de Commissie Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB) de toelating van koperhoudende aangroeiwerende verven voor toepassing op recreatievaartuigen in zoet en zout water ingetrokken. Door dit koperverbod zijn ook direct alle toelatingen voor de producten die in combinatie met koper andere middelen bevatten voor deze toepassing ingetrokken.

3.4.5. Nutriënten

Zowel in de regionale wateren als in de meeste grote zoete en zoute rijkswateren worden nog steeds te hoge concentraties stikstof en fosfor gemeten. Het stikstof en fosfor dat in het oppervlaktewater wordt aangetroffen, ook wel samengevat als nutriënten, meststoffen of voedingsstoffen, is voor een groot deel afkomstig uit de landbouw, van huishoudelijk en industrieel afvalwater en uit het buitenland. Hierbij moet vermeld worden dat verschillende vormen van fosfor en stikstof worden aangetroffen die in elkaar omzetbaar zijn. Wat betreft het reduceren van de belasting van het oppervlaktewater met deze stoffen wordt verwezen naar de landbouwregelgeving.

Nadere analyse nutriënten concentratie in oppervlaktewater

Om de effecten van het gevoerde meststoffenbeleid te toetsen, zijn in CIW-kader lange-termijn-monitoringgegevens (1985–2000) van nutriënten-concentraties in ruim driehonderd landelijk gespreide oppervlaktewateren verzameld, waarvan de beheerder aangaf dat ze voornamelijk door landbouw beïnvloed zijn. Voor P is een sterke daling te zien in de periode 1985–1995, daarna vlakt de curve af. De sterke daling wordt vooral toegeschreven aan de vervanging van fosfaten in wasmiddelen en de invoering van defosfatering op zuiveringsinstallaties. Sinds 1985 is in de Nota’s Waterhuishouding een 50%-reductiedoelstelling voor de nutriëntenbelasting t.o.v. 1985 opgenomen – voor fosfaat is deze reductie inmiddels bereikt, voor stikstof (nog) niet.

De laatste jaren is de vermindering van de vracht in de rivieren echter bijna tot stilstand gekomen. De nutriëntenconcentratie op de grenslocaties van de Maas daalt nauwelijks meer. De stikstofconcentratie in de Maas is zelfs licht aan het stijgen. De aanvoer vanuit het buitenland is ook aanzienlijk.

Wet en regelgeving – landbouw

Het doel van de Nederlandse Meststoffenwet is dat er minder mest op de bodem wordt gebracht. Dit wordt gerealiseerd door het instellen van verliesnormen. De Nederlandse wetgeving is in stapjes vanaf 1985 steeds strenger geworden. Niettemin voldoet de Nederlandse wetgeving niet aan de nitraatrichtlijn van de EU en zal daarom een andere vorm krijgen.

Om te kunnen voldoen aan de mestwetgeving en om te kunnen controleren of veehouders zich aan de wet houden, is het verplichte Mineralenaangiftesysteem (MINAS) ingevoerd. In 1998 startte MINAS voor de intensieve veehouderij. De grotere intensieve veehouderijen moeten door middel van het bijhouden van een mineralenboekhouding het mineralenverlies naar het milieu registreren. Daarmee tonen zij aan dat ze milieuverantwoord produceren. Naarmate er minder mest uitgereden mag worden zal er een (groter) overschot aan mest op bedrijfsniveau ontstaan, dat op andere wijze verwerkt moet gaan worden (bv. afzet elders, drogen, verbranden etc.).

In maart 2000 is het lozingenbesluit open teelt en veehouderij van kracht geworden. In dit besluit worden maatregelen voorgesteld die voor bestrijdingsmiddelen en nutriënten moeten leiden tot gereduceerde emissies naar het oppervlaktewater.

Nederland heeft een verzoek ingediend bij de EC om vrijstelling van een aantal verplichtingen van de Nitraat-richtlijn. Inmiddels heeft het Europese hof op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan in een procedure tegen Nederland inzake het niet nakomen van verplichtingen. Met deze uitspraak is definitief vastgesteld dat Nederland tot nu onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de Nitraatrichtlijn. Het Europese Hof stelt dat een stelsel van verliesnormen ontoereikend is. De eerste stap die Nederland zet om aan het Hofarrest te voldoen, is het indienen in september 2004 van een nieuw actieprogramma voor de periode 2004–2009. Dit actieprogramma bevat een overzicht van de vast te stellen wet- en regelgeving met een strak tijdpad voor de implementatie. Een belangrijke basis voor het actieprogramma is de overeenkomst die met de Europese Commissie op 1 juli 2004 is overeengekomen. Er zullen gebruiksnormen voor de totale bemesting op bedrijfsniveau ingevoerd worden, alsmede gebruiksnormen voor dierlijke mest. Het nieuwe stelsel op basis van gebruiksnormen zal met ingang van 1-1-2006 van kracht worden. Tot dan toe zal het instrumentarium op basis van MINAS van kracht blijven.

Ten aanzien van fosfaat is de realisatie van evenwichtsbemesting in 2015 als uitgangspunt overeengekomen. Dit zal wettelijk worden verankerd.. Doorvoering van deze maatregel op korte termijn zou betekenen dat er een aanzienlijk mestoverschot ontstaat. De kosten van de verwerking hiervan zijn zeer hoog, vooral voor de intensieve varkens- en pluimveehouderij. Het milieueffect kan pas over tientallen tot honderden jaren worden waargenomen.

Overige bronnen – industrie en stedelijk afvalwater

Om de doelstellingen te realiseren, zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de rijksoverheid, lagere overheden en bedrijfstakken. Bijvoorbeeld voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, de chemische industrie, de zeepindustrie, de zuivelindustrie en de glastuinbouw (zie besluit glastuinbouw). In een aantal gevallen zijn de afspraken opgenomen in een Amvb, zoals voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties (zie besluit stedelijk afvalwater). De insteek bij de overeenkomsten was dat alle bronnen een evenredige bijdrage aan de reductie moesten leveren, dus 50%, en dat is gelukt.

In het ministeriële besluit omtrent het lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater zijn beperkingen aan en regels omtrent het lozen van water en slib uit rioolwaterzuiveringsinstallaties gesteld. Het gaat hier onder meer over grenswaarden voor N en P, naast die voor CZV en BZV, die gelden bij het op oppervlaktewater brengen van afvalwater. Ook schrijft de regeling criteria voor ten aanzien van bemonsteringsregimes en de dimensionering van zuiveringsinstallaties.

Het lozingenbesluit stedelijk afvalwater betreft de implementatie van de EU Richtlijn stedelijk afwater.

3.4.6. Pesticiden/biociden

Meer dan 30 relevante stoffen voor het Maasstroomgebied kennen een toepassing als pesticide en/of biocide. Voor 3 van deze stoffen, te weten diuron, endosulfan en hexachloorbenzeen, vindt in de Maas overschrijding plaats van de daarvoor geldende milieukwaliteitseisen.

Het beleid ten aanzien van deze toepassingen is hieronder weergegeven. Het betreft generieke en deels recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn in meer of mindere mate ook in het Maasstroomgebied merkbaar zullen zijn.

Toelating van bestrijdingsmiddelen – algemeen

  • In de beleidsnota Meerjarenplan Gewasbescherming is voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een aantal taakstellingen geformuleerd waaronder de beperking van de emissies naar het milieu. Het hierover gesloten convenant MJP-G is eind 2000 afgelopen. In 2003 is als vervolg op het MJP-G het convenant Gewasbescherming ondertekend. In dit convenant zijn opnieuw doelstellingen opgenomen ten aanzien van vermindering van emissies naar het milieu en het behalen van de vigerende waterkwaliteitsdoelstellingen.

  • Op grond van het regime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt beoordeeld of toepassingen van een middel op de markt kunnen worden toegelaten.

  • Via twee algemene maatregelen van bestuur zijn eisen gesteld aan de wijze van toepassing, waarmee verliezen naar water worden beperkt:

  • Daarnaast zijn toepassingen van bestrijdingsmiddelen voor zover moet worden aangenomen dat de regulering in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden onvoldoende bescherming geeft tegen negatieve milieueffecten Wvo vergunningplichtig. In deze vergunning mogen verdergaande restrictieve maatregelen worden opgelegd aan de toepassing van het middel.

Het beschreven instrumentarium vormt in hoge mate de implementatie van de Europese harmonisatierichtlijn voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, richtlijn 91/414/EEG.

Diuron

Na grootschalige waterkwaliteitsproblemen, vooral ook ten aanzien van de drinkwaterbereiding, is in Nederland in 1999 de toelating van diuron voor gebruik in de landbouw en voor de onkruidbestrijding op verhardingen (vooral door gemeenten) beëindigd. De waterkwaliteitsproblemen zijn als gevolg hiervan sterk verminderd. Vooral in het stroomgebied van de Maas komen echter nog met regelmaat concentraties voor welke problematisch zijn voor de drinkwaterbereiding. De oorzaak ligt hoogstwaarschijnlijk vooral bij de toepassing op verhardingen in België. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor diuron zal worden aangekaart bij de International Commissie ter Bescherming van de Maas (zie paragraaf 3.6)

Endosulfan

Het gebruik van endosulfan is in Nederland al vele jaren niet meer toegelaten vanwege de grote giftigheid van de stof voor vissen en andere waterorganismen. Aangezien in veel EU landen de stof nog wel op de markt is, vormt invoer vanuit het buitenland (deels via de atmosfeer) de belangrijkste belastingsroute van het Nederlandse oppervlaktewater.

Hexachloorbenzeen

Als bestrijdingsmiddel is deze stof al lang geleden van de Europese markt verdwenen. De huidige belasting van het oppervlaktewater is daarom vooral het gevolg van industriële toepassingen en/of nalevering uit verontreinigde bodem (zie ook paragraaf 3.5).

3.5. Waterbodems en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging in het Maasstroomgebied

Verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een bron van verontreiniging van het Maasstroomgebied door met name PCB’s, PAK’s, (alleen waterbodem) organotinverbindingen (alleen waterbodem) en zware metalen. Het tegengaan van verontreiniging vanuit deze bronnen ligt primair in de aanpak van de vervuilingsbronnen die leiden tot een verontreinigde waterbodem en atmosferische depositie, te weten lozingen/verliezen naar water en emissies uit de lucht. In voorgaande paragrafen is de regulering van lozingen/verliezen naar water reeds aan de orde geweest. Emissies naar de lucht van PAK’s en PCB’s vallen onder de ‘Nederlandse Emissie Richtlijnen – Lucht’ (NER); op grond van de NER geldt voor PCB’s in principe een nul-emissie naar de lucht en voor PAK is een emissie- grenswaarde vastgesteld ter minimalisering van de emissies naar de lucht. De vergunningen op grond van de Wet milieubeheer zijn voor wat betreft emissies naar de lucht gebaseerd op de NER. PAK’s en PCB’s hebben ook de aandacht bij het beleid ten aanzien van emissies uit de lucht vanuit het verkeer (over land en water); door het gebruik van schonere motoren zijn de emissies naar de lucht van PAK vanuit het verkeer afgenomen.

In de vierde Nota waterhuishouding is aangegeven dat naast de reductie van de vervuilingsbronnen de sanering van ernstig verontreinigde waterbodems noodzakelijk is; daartoe is een tien jaren scenario waterbodem opgesteld en budget beschikbaar gemaakt. In dit tien jaren scenario worden diverse beleidsontwikkelingen genoemd.

  • Zo is er een herziening van het bestaande beleid omtrent de reguliere verspreiding van licht verontreinigde baggerspecie in voorbereiding.

  • Ook wordt gewerkt aan een nieuw beoordelingssysteem voor het verspreiden van baggerspecie in zee. Met de introductie van het nieuwe systeem Chemie Toxiciteit Toets (CTT) zou de uniforme gehalte toets (UGT) komen te vervallen. Er is nog geen beleidsmatig besluit genomen over de definitieve invoer hiervan.

  • Daarnaast wordt gewerkt aan vervanging van de klasse indeling voor zoete baggerspecie. Gedacht wordt aan het vervangen van de klasse indeling door gebruik te maken van de milieukwaliteitseis voor waterbodems in combinatie met biologische effectmetingen en omzettingscriteria.

  • In 2002 is de Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie (SVB) in werking getreden. Een deel van het landelijke budget voor het verwerken van baggerspecie wordt gebruikt ter stimulering van het gebruik van baggerspecie als bouwstof, zodat er uiteindelijk minder specie zal worden gestort.

In de eerste helft van 2002 is het LIFE-project over verontreinigd sediment afgerond. In dit deels door de Europese Unie gefinancierde project werd samengewerkt tussen Vlaanderen, Wallonië, Frankrijk en Nederland om in de Maas- en Scheldestroomgebieden de eerste stappen te zetten naar een aanpak van verontreinigde waterbodems op technisch en beleidsmatig/juridisch terrein. Het LIFE-project heeft diverse aanbevelingen opgeleverd die ingebracht zullen worden in de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Maas.

3.6. Te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor en internationale afstemming in het Maasstroomgebied

Een aantal ontwikkelingen in Europees verband leidt naar verwachting gedurende de looptijd van dit programma tot resultaten die ook consequenties zullen hebben voor de bestrijding van de verontreiniging in het Maasstroomgebied. Zodra de volgende ontwikkelingen tot concrete acties voor lidstaten leiden, zal daaraan ook in het gebied van het Maasstroomgebied zo spoedig mogelijk invulling worden gegeven.

  • 33 voor het Maasstroomgebied relevante stoffen betreffen de 33 prioritaire stoffen van annex X van de Kaderrichtlijn water (zie bijlage 1 van de Regeling). Voor deze stoffen zal de komende jaren een dochterrichtlijn ontwikkeld worden met betrekking tot milieukwaliteitseisen en maatregelen ten aanzien van bronnen.

  • In Kaderrichtlijn water verband dienen per stroomgebied de relevante stoffen in beeld gebracht te worden en de daarbij behorende milieukwaliteitseisen en bronmaatregelen vastgesteld te worden. Voor het Maasstroomgebied zal daarvoor voortgebouwd worden op de informatie die gegenereerd is bij de uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG.

  • Ook in OSPAR-verband zijn prioritaire stoffen geïdentificeerd – voor deze stoffen wordt gestreefd naar de beëindiging van de lozingen/verliezen naar water en emissies naar de lucht in 2020. Tot de OSPAR prioritaire stoffen behoren de voor het Maasstroomgebied relevante stoffen trichloorbenzenen, pentachloorfenol, kwik, lood, cadmium, PAK, lindaan, TBT, PCB’s, endosulfan, c10-13 chlooralkanen, broombrandvertragers, trifluraline. Momenteel worden in internationaal verband afspraken gemaakt over hoe het doel voor de diverse stoffen op de meest efficiënte wijze bereikt kan worden.

  • De beoordeling van een groot aantal gewasbeschermingsmiddelen in het kader van richtlijn 91/414/EEG is via de Verordeningen 451/2000 van 28/2/2000 en 2266/2000 van 12/10/2000 versneld. Van een aantal middelen, waaronder TPT en wellicht andere voor het Maasstroomgebied relevante middelen die recent nog in België en/of Nederland waren toegelaten, is de toepassing vanaf 25 juli 2003 verboden.

De lijst met de 111 voor het Maasstroomgebied relevante stoffen zal onder de aandacht worden gebracht van de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Maas. Met name voor de stof(groep) PCB’s, koper, zink, stikstof en fosfaat zal aangegeven worden dat verdere maatregelen ook stroomopwaarts noodzakelijk zijn om aan de milieukwaliteitseisen te kunnen voldoen.

3.7. Aanpassen/voortzetten monitoring programma Maas

De bestaande monitoringactiviteiten in het Maasstroomgebied worden momenteel aangepast aan de eisen die de Kaderrichtlijn water eraan stelt. Alle geïdentificeerde relevante stoffen zullen opgenomen worden in de surveillance monitoring ten behoeve van de Kaderrichtlijn water die in 2004/5 wordt uitgevoerd.

3.8. Looptijd

Dit programma loopt tot eind 2009. Het programma zal dan worden vervangen door een stroomgebiedbeheersplan voor het Maasstroomgebied op grond van de Kaderrichtlijn water.

4. Tabel met informatie in detail (relevantie en toetsing waterkwaliteit)

Toelichting bij kolom ‘EG-nr’: betreft het nummer op de lijst van aandachtsstoffen bij Richtlijn 76/464/EEG zoals die in 1982 door de Europese Commssie is opgesteld.

Toelichting bij kolom ‘KRW-nr’: betreft het nummer van de stof op bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water)

Toelichting op de symbolen gebruikt in de kolom ‘Relevantie’:

In deze kolom is met een symbool weergegeven of de stof relevant wordt geacht in het Maasstroomgebied.

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Maasstroomgebied; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. Derhalve is de stof niet relevant;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Maasstroomgebied; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Maasstroomgebied. Derhalve is de stof relevant;

?: er zijn geen meetgegevens beschikbaar m.b.t. het voorkomen van deze stof in het oppervlaktewater van het Maasstroomgebied. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

R+: de stof is relevant voor het Maasstroomgebied; de relevantie is bepaald op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater (bijv. omdat de stof is aangewezen als prioritaire stof bij de Kaderrichtlijn water). Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’;

R–: de stof is niet relevant voor het Maasstroomgebied; dit is geconcludeerd op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater. Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’.

Als de uiteindelijke conclusie luidt dat een stof relevant is voor het Maasstroomgebied is de regel met de stof gecursiveerd.

Toelichting kolom ‘Toetsingsresultaat’ en daarin gebruikte symbolen:

Toetsing op basis van metingen in oppervlaktewater aan de milieukwaliteitseisen zoals weergegeven in bijlage 1 van de Regeling.

Verklaring gebruikte symbolen:

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor alle metingen en locaties onder de milieukwaliteitseis;

>: de stof is onderzocht, en is aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor 1 of meer metingen/locaties boven de milieukwaliteitseis.

1

Aldrin

309-00-2

+

+

Aldrin is een zeer persistente stof die als insecticide al jaren verboden is in geheel Europa (richtlijn 79/117). De stof wordt in zowel de waterfase als aan zwevend stof van de Maas aangetroffen. Waarschijnlijk betreffen de metingen in de waterfase vals positieve waarnemingen. De metingen aan zwevend stof worden mogelijk veroorzaakt door opdwarrelen van sediment. Lijst I stof van 76/464/EEG.

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

?/R+

Stof kan in vrije vorm niet gemeten worden als gevolg van de hoge polariteit. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. De stof wordt als hulpstof gebruikt bij de productie van chemicaliën, vnl kleurstoffen en farmaceutische producten). In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt.

3

2

Anthraceen

120-12-7

+/R+

>/+

Zowel in de Maas als in maas rwzi effluenten aangetroffen. Belangrijkste bron in Nederland: verkeer en vervoer (vnl pak-houdende coating van schepen, recreatievaart) & atmosferische depositie; de emissies vanuit raffinaderijen en basismetaal zijn niet bekend. Er is divers EU- en NL-beleid voor PAK-emissies (brandstofgehalten, asfaltsamenstelling, luchtemissies, verbranding, overstorten, industriële BAT's, toepassing creosoot en PAK houdende scheepscoating). Als bestrijdingsmiddel verboden per 2004 (richtlijn 91/414/EC) en er is een verbod op het creosoteren van hout (richtlijn 2001/90/EC). Relevant ook mede door prioritering binnen de Kaderrichtlijn Water. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

4

arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

+

+

De stof wordt in de Maas aangetroffen. De stof kent een groot aantal toepassingen zoals: houtverduurzaming, verven, knaagdierbestrijding, termieten- en mierenbestrijding. Op EU niveau verboden als houtverduurzaming (CCA- en wolmanzouten; richtlijn 2003/2/EC) in Nederland lopen discussies bij het CTB. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

+

+

Dit bestrijdingsmiddel is in alle landen van de EU verboden sinds 1996. Mogelijk gaat het hier om illegaal gebruik. In Vlaanderen en Wallonië als niet relevant aangemerkt.

6

Azinfos-methyl

86-50-0

+

+

Dit bestrijdingsmiddel staat binnen de EU op de lijst om verboden te worden. Het enige land in het Maasstroomgebied waar de stof nog wordt gebruikt is Frankrijk. In Wallonië als niet relevant aangemerkt.

7

4

Benzeen

71-43-2

+/R+

+

De stof kent een veelheid aan industriële toepassingen en wordt in de Maas aangetroffen. Voor gebruik als oplosmiddel zijn er binnen de EU restricties (Richtlijn 99/13/EC) en ook voor het toepassen in producten (89/677/EC). Relevantie ook omdat de stof als prioritaire stof op de Kaderrichtlijn is aangemerkt. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

8

Benzidine

92-87-5

9

Benzylchloride (alfa-Chloortolueen)

100-44-7

10

Benzylideenchloride (alfa,alfa-dichloortolueen)

98-87-3

11

Bifenyl

92-52-4

+

+

In de Maas niet aangetroffen maar wel in Maas rwzi effluenten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt.

12

6

Cadmium

7440-43-9

+/R+

+

Voor diverse industriële bronnen is emissiebeleid aanwezig (EU 83/513 emissiegrenswaarden voor diverse productieprocessen). Voor diffuse bronnen (atmosferische depositie, uitloging zinken dakgoten, kunstmest etc) is nog weinig concreet beleid. De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt.

13

Tetrachloormethaan

56-23-5

Lijst I stof van 76/464/EEG.

14

Chlooralhydraat

302-17-0

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen.

15

Chloordaan

57-74-9

Dit bestrijdingsmiddel is verboden in heel Europa. Wordt niet gemeten in water vanwege de extreem hoge Logkow. Een zwevend stof norm is niet voorhanden.

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. De stof wordt gebruikt als intermediair bij de productie van carboxymethylcellulose, pesticiden en andere chemicaliën. Stof is in Wallonië als niet relevant aangemerkt

17

2-Chlooraniline

95-51-2

18

3-Chlooraniline

108-42-9

19

4-Chlooraniline

106-47-8

20

Chloorbenzeen

108-90-7

+

+

In de Maas niet aangetroffen maar wel in Maas rwzi effluenten.

21

1-Chloor-2,4-dinitrobenzeen

97-00-7

22

2-Chloorethanol

107-07-3

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

+/R+

+

Voor industriële processen is er beleid 88/347 en IPPC. Aandachtspunt is chlorering van koelwater (geen emissies beschikbaar in emissieregistratie). De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en als lijst I stof van 76/464/EEG en wordt derhalve ook als relevant aangemerkt.

24

4-Chloor-3-methylfenol

59-50-7

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt.

25

1-Chloornaftaleen

90-13-1

26

Chloornaftalenen (technisch mengsel)

27

4-Chloor-2-nitroaniline

89-63-4

28

1-Chloor-2-nitrobenzeen

88-73-3

29

1-Chloor-3-nitrobenzeen

121-73-3

30

1-Chloor-4-nitrobenzeen

100-00-5

31

4-Chloor-2-nitrotolueen

89-59-8

32

Chloornitrotoluenen (andere dan 4-Chloor-2-nitrotolueen)

33

2-Chloorfenol

95-57-8

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

34

3-Chloorfenol

108-43-0

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

35

4-Chloorfenol

106-48-9

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

36

Chloropreen (2-Chloor-1,3-butadieen)

126-99-8

(–)/R–

In Wallonië is de stof als niet relevant aangemerkt.

37

3-Chloorpropeen (allylchloride)

107-05-1

+

+

38

2-Chloortolueen

95-49-8

39

3-Chloortolueen

108-41-8

40

4-Chloortolueen

106-43-4

41

2-Chloor-p-toluidine

615-65-6

42

Chloortoluïdinen (andere dan 2-Chloor-p-toluidine)

43

Coumafos

56-72-4

+

+

De stof is in Nederland niet toegelaten voor gebruik. In EU is het gebruik eveneens verboden op basis van 91/414 (stof is niet geplaatst op Annex I). Er resteren toepassingen op veterinair gebied en in de bijenteelt.

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

?/R+

Stof is niet meetbaar met huidige technieken en verdwijnt tijdens opwerking van de mosters. In Nederland als desinfectiemiddel toegepast en daarom relevant. In Wallonië als niet relevant aangemerkt.

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

+

+

De stof is toegelaten in Nederland. In EU is in kader van 91/414/EEG de stof geplaatst op Annex I, hetgeen betekent dat de stof op de markt is toegelaten om te worden beoordeld in nationale toelatingsbeoordelingen. In vrijwel heel Europa toegelaten en in gebruik als herbicide. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt.

46

DDT

289-02-6

De toelating van DDT is reeds een zeer groot aantal jaren geleden beëindigd. De stof dan ook sedert lang in alle EU-landen van de markt verdwenen. Een Europees verbod op DDT bestaat reeds decennia op grond van richtlijn 79/117. Lijst I stof van 76/464/EEG.

47

Demeton

298-03-3

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

48

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

Toepassing als loodvanger in benzine, fumigant voor graan en fruit, oplosmiddel, in water-proofing preparaties, in de organische synthese, als insecticide, nematicide en geneesmiddel. In Nederland toepassing als pesticide niet toegestaan. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

49

Dibutyltindichloride

683-18-1

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product van tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling. Stof niet relevant in Wallonië.

50

Dibutyltinoxyde

818-08-6

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling. Stof niet relevant in Wallonië.

51

Dibutyltinzouten (andere dan dibutyltindichloride en dibutyltinoxyde)

1002-53-5

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling. Stof niet relevant in Wallonië.

52

Dichlooranilinen

53

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

+

+

Zowel in de Maas als in maas rwzi effluenten aangetroffen

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

+

+

Zowel in de Maas als in maas rwzi effluenten aangetroffen. Niet toegelaten als pesticide in Nederland en in België; werd gebruikt als fumigant en insecticide. Bij de reactie met loog wordt de stof omgezet tot chloorfenol en de stof wordt eveneens gebruikt in het PPS-polymerisatie-proces. Stof niet relevant in Wallonië.

55

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

+

+

Zowel in de Maas als in maas rwzi effluenten aangetroffen

56

Dichloorbenzidinen

91-94-1

57

Dichloordiisopropylether

108-60-1

+

+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

58

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

60

1,1-Dichloorethyleen (vinylideenchloride)

75-35-4

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

61

1,2-Dichloorethyleen

540-59-0

+

+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

+/R+

+

Er zijn industriële lozingen. Toepassing in de verfverwijdering en als oplosmiddel (ontvetting), in de productie van aërosolen, fotografische film en synthetische vezels, in farmaceutische producten en als fumigant. Er zijn emissiegrenswaarden (90/415) en IPPC voor productie en omzetting in andere producten (vinylcloride, diethyleenamine); aandacht voor tank- op en overslag In Wallonië als relevant aangemerkt. In België is de stof erkend als verdunningsmiddel bestemd voor de toepassing d.m.v. spuitbussen en thermonevelapparaten. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

63

Dichloornitrobenzenen

64

2,4-Dichloorfenol

120-83-2

+

+

In de Maas niet meetbaar maar wel in Maas rwzi effluenten voor de aangetroffen. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt.

65

1,2-Dichloorpropaan

78-87-5

In Nederland en België verboden als bestrijdingsmiddel. In Wallonië als niet relevant aangemerkt.

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

?/R+

Niet gemeten; de stof laat zich in vrije vorm niet uit het water extraheren met gangbare methodes. In verleden stof aangetoond in influenten RWZI’s. Stof in Wallonië niet als relevant aangemerkt.

67

1,3-Dichloorpropeen

542-75-6

Bestrijdingsmiddel is toegelaten in Nederland maar niet in België.

68

2,3-Dichloorpropeen

78-88-6

69

Dichloorprop

120-36-5

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

70

Dichloorvos

62-73-7

+

+

Stof was in Nederland sedert 1999 verboden ivm grote giftigheid waterorganismen. In 2003 weer toegelaten op basis van tijdelijke vrijstelling. In EU onder evaluatie in kader 91/414/EEG, plaatsing op Annex I (in beginsel toe te laten voor nationale toelatingsbeoordeling) wordt in 2004–2006 verwacht.Daarnaast geldt lozingenbesluit glastuinbouw. In België wel toegelaten. Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

71

Dieldrin

60-57-1

+

+

De stof is in Nederland al sedert lange tijd niet meer toegelaten. In EU ook volledig verboden (richtlijn 79/117). Nederlandse productiesite (nalevering riolen) via WVO-vergunningverlening gereguleerd. Lijst I stof van 76/464/EEG. De stof wordt aan zwevend stof en in water aangetroffen.

72

Diethylamine

109-89-7

73

Dimethoaat

60-51-5

+

+

Stof is in Nederland toegelaten voor gebruik. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. Besluit om stof op Annex I (in beginsel toe te laten voor nationale toelatingsbeoordeling) te zetten wordt verwacht in 2004-2006. Daarnaast algemeen beleid (lozingenbesluit open teelt) en gewasbeschermingsconvenant In zowel Nederland als België toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

74

Dimethylamine

124-40-3

Intermediair voor oplosmiddelen, farmaceutische producten en bestrijdingsmiddelen. Stof is als niet relevant aangemerkt in Wallonië.

75

Disulfoton

298-04-4

+

+

De stof heeft in Nederland geen toelating. In EU is op grond van 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen. Dit betekent dat de stof in 2003 in de gehele EU van de markt zal verdwijnen. In de Maas niet meetbaar maar wel in Maas rwzi effluenten aangetroffen (vals positief). Niet toegelaten in België.

76

14

Endosulfan

115-29-7

+/R+

>/+

In Nederland is de toelating reeds vele jaren geleden beëindigd. In EU diverse landen nog toelating, onder evaluatie 91/414 ivm toelaatbaarheid EU-markt. Vanwege onduidelijke oorzaak huidige overschrijdingen (op tamelijk groot aantal locaties) lijkt er gerede kans dat doelstelling niet bereikt wordt. Bij EU-toelating is Best Environmental Practice van belang. In België wel toegelaten. In Wallonië als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

77

Endrin

72-20-8

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

78

Epichloorhydrine

106-89-8

79

Ethylbenzeen

100-41-4

Stof wordt gebruikt als oplosmiddel en als onderdeel van asfalt en nafta. Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

80

Fenitrothion

122-14-5

+

+

De stof is voor landbouwkundige toepassing niet meer toegelaten. Mogelijk nog wel een toelating als dierbehandelingsmiddel. In EU wordt besluit in kader 91/414/EEG tot plaatsing op Annex I (in beginsel toegelaten op de markt voor nationale toelatingsbeoordeling) wordt verwacht in periode 2004-2006. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

81

Fenthion

55-38-9

+

+

In Nederland en België niet toegelaten als bestrijdingsmiddel. In EU is 2003 in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen, hetgeen betekent dat de stof in de gehele EU verboden is om op de markt te brengen. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

82

Heptachloor

76-44-8

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

82

Heptachloorepoxide

1024-57-3

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

+/R+

>/+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Boven de milieukwaliteitseis aangetroffen

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

86

Hexachloorethaan

67-72-1

87

Isopropylbenzeen

98-83-9

Toepassing bij de productie van aceton, alfa-methylstyreen, feno, polymerisatiekatalysatoren,diiso-

propylbenzeen; het is een component van brandstof; katalysator voor harsen; wordt gebruikt als oplosmiddel en ingrediënt van asfalt. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

88

Linuron

330-55-2

+

+

De stof heeft een toelating in Nederland. In EU in het kader van 91/414/EEG geplaatst op annex I, hetgeen impliceert dat er een nationale toelatingsbeoordeling kan plaatsvinden). Daarnaast is er algemeen beleid inzake toepassing bestrijdingsmiddelen (lozingenbesluit open teelt)

Toepassing ook in België toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

89

Malathion

121-75-5

+

+

De stof heeft een toelating in Nederland. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. In de periode 2004–2006 wordt een besluit verwacht over eventuele plaatsing op Annex I (hetgeen betekent dat nationale toelastingsbeoordeling kan plaatsvinden). Daarnaast is er algemeen beleid voor toepassing van bestrijdingsmiddelen (AMvB glastuinbouw). Toepassing ook België in toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

90

MCPA

94-74-6

Stof is in Nederland toegelaten voor gebruik. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. Besluit tot plaatsing op Annex I (in beginsel toe laten voor nationale beoordeling en toelating) wordt in 2005 verwacht. Daarnaast algemeen beleid (lozingenbesluit open teelt) en gewasbeschermingsconvenant. Toepassing ook in België toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

91

Mecoprop

93-65-2

Stof is toegelaten voor gebruik in Nederland (overigens de opgeschoonde isomeer). In EU in het kader van 91/414/EEG op Annex I geplaatst (hetgeen betekent dat de stof in nationale toelatingsprocedures kan worden beoordeeld en toegelaten) daarnaast algemeen beleid (lozingenbeleid openteelten) en gewasbeschermingsconvenant. Toepassing ook in België toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

92

21

Kwik

7439-97-6

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

93

Methamidophos

10265-92-6

?/R+

Stof is niet goed te meten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

94

Mevinfos

26718-65-0

+

+

In Nederland niet toegelaten als pesticide in België wel. Na 2003 mag de stof in het kader van 91/414/EEG ook in andere EU-landen niet meer op de markt worden gebracht. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

95

Monolinuron

1746-81-2

In Nederland niet toegestaan als pesticide in België wel. In EU-kader is in 2001 besloten dat de stof niet meer op de markt gebracht mag worden. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

96

22

Naftaleen

91-20-3

+/R+

>/+

Zowel in de Maas als in maas rwzi effluenten aangetroffen. Specifieke toepassingen van naftaleen (mottenballen en weekmaker in PVC) leveren naar verwachting geringe emissies naar water. Naftaleen lift mee met het beleid voor PAK in het algemeen. Daarvoor is te noemen: – productie van koolteer (basismetaal (IPPC)) en creosoot – gebruik van wegenteer (CEN-normalisatie en standaardisatie) – toepassing van koolteer en creosoot (2000/90/EC) – verbranding van fossiele brandstoffen (industrieel (IPPC), huishoudelijk (89/106/EEC) en verkeer (98/70/EC)) – emisies vanuit raffinaderijen en aluminiumproductie (IPPC) – accidentele olielozingen – afvalverwijdering en -verbranding (IPPC, 2000/76/EC). Toepassing in de productie van mottenballen, alfa- en beta-naftolen, pesticiden, fungiciden, kleurstoffen, detergenten, synthetische harsen, celluloids, oplosmiddelen etc. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt.Boven de milieukwaliteitseis aan

97

Omethoate

1113-02-6

?/(–)/R+

In Nederland niet toegestaan als pesticide in België wel. De stof is slecht meetbaar. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

98

Oxydemeton-methyl

301-12-2

(–)/R–

In Nederland niet toegestaan als pesticide in België wel. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

99

15

Fluorantheen

206-44-0

+/R+

+

In de Maas niet meetbaar maar wel in Maas rwzi effluenten voor de aangetroffen In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(ghi)peryleen

191-24-1

–/R+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(k)fluorantheen

207-08-9

+/R+

>/+

In de Maas niet meetbaar maar wel in Maas rwzi effluenten voor de aangetroffen In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.Boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

99

28

Benzo-a-pyreen (3,4-benzopyreen)

50-32-8

+/R+

+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Indenopyreen

193-39-5

–/R+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

99

3,4-benzofluorantheen

205-99-2

+/R+

+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Benz(a)anthraceen

56-55-3

–/R+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Chryseen

218-01-9

–/R+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Fenantreen

85-01-8

+/R+

+

In de Maas niet meetbaar maar wel in Maas rwzi effluenten voor de aangetroffen In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt.

100

Parathion

56-38-2

In Nederland sinds 2002 niet meer toegelaten als pesticide. Ook in EU-verband mag de stof niet meer op de markt worden gebracht. In België al langer niet toegestaan. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

100

Parathion-methyl

298-00-0

In Nederland sinds 2002 niet meer toegelaten als pesticide. Ook in EU-verband mag de stof niet meer op de markt worden gebracht. In België al langer niet toegestaan. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB (en PCT)

+

>/+

Internationale afspraken: – OSPAR: PARCOM Decision 92/3: voor 1999 uitfaseren van PCBs en gevaarlijke PCB vervangers – UN-ECE Protocol on Persistent Organic Pollutants (POPs): vernietiging of reiniging van alle apparatuur met vloeistoffen met > 50 ppm PCB uiterlijk 2015 EU-regelgeving: – Richtlijn 76/403/EEC: verbod op open toepassing (inkt, lijm, etc.) – Richtlijn 85/467/EEC (6e amendement op Richtlijn 76/769/EEC): verbod op gebruik als grondstof en tussenproduct – Richtlijn 96/59/EC: betreft toepassing met gehalte > 50 ppm en > 5 liter: – uiterlijk 1999 nventarisatie en plannen voor verwijdering PCB – uiterlijk 2010 verwijdering van alle PCB m.u.v. transformatoren met < 500 ppm PCB. Toepassing in warmte wisselaars, in de elektrische industrie, in transformatoren, adhesieven, plastics, inkten,verven. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Wordt boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

101

PCB-101

37680-73-2

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB-118

31508-00-6

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB-138

35065-28-2

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB-153

35065-27-1

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB-180

35065-29-3

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB-28

7012-37-5

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

101

PCB-52

35693-99-3

+

>/+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

+/R+

+

De stof wordt in de Maas aangetroffen. NL (ook D,B): stof mag al jaren niet meer gebruikt worden, geen lopende maatregelen. EU: Directive 91/173/EEC: restricties Richtlijn 1999/51/EC: verbod per 2008 hout- en textielbehandeling. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

103

Foxim

14816-18-3

?/R+

De stof is instabiel in water en daarom niet goed te meten. In Nederland en België toegestaan als pesticide. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

104

Propanil

709-98-8

105

Chloridazon

1698-60-8

+

+

In Nederland is de stof niet toegestaan als pesticide in België wel. In EU in het kader van 91/414/EEG moet voor 2008 beoordeeld worden of het op Annex I wordt geplaatst (in beginsel toe te laten op de markt voor nationale toelatingsbeoordeling). Tot die tijd blijft de stof in meeste lidstaten op de markt.Is effectief tegen schimmels als meeldauw. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

106

29

Simazine

122-34-9

+/R+

+

In Nederland is de stof niet toegestaan als pesticide in België wel. EU: nog in diverse andere landen toelating, staat op de 1e lijst van 91/414/EC om te worden beoordeeld op toelaatbaarheid. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

+

+

In België en Nederland niet meer toegelaten als pesticide. In EU-kader is in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen en vanaf 2003 moet de stof in de gehele EU van de markt zijn verdwenen.

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

?/R+

Toepassing bij industriële productie van butylverbindingen. Stof niet als relevant aangemerkt in Wallonië.

109

1,2,4,5-Tetrachloorbenzeen

95-94-3

110

1,1,2,2-Tetrachloorethaan

79-34-5

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

112

Tolueen

108-88-3

Toepassing als component van benzine en als oplosmiddel en verdunner. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

113

Triazophos

24017-47-8

+

+

Stof is in Nederland niet meer toegelaten In EU is in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen. Dit betekent dat de stof per 2003 in de gehele EU verboden is. De stof wordt in de Maas gemeten. Wordt als niet relevant aangemerkt in Wallonië.

114

Tributylfosfaat

126-73-8

+

+

Zowel in de Maas als in maas rwzi effluenten aangetroffen. Toepassing als extractiemiddel voor de verfijning van zeldzame metalen en voor de zuivering van fosforzuur, ontschuimer in beton-, textiel- en papierindustrie, component in hydraulische vloeistoffen. Zowel in Nederland als België geen toepassing meer als pesticide. Stof niet als relevant aangemerkt in Wallonië.

115

30

Tributyltinoxyde

818-08-6

–/R+

Voornaamste toepassing: antifouling op (zee)schepen. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

116

Trichloorfon

52-68-6

De stof heeft geen toelating voor landbouwkundig gebruik op grond van de Nederlandse BM-wet, EU-beleid – 91/414/EEG + dochters: besluit tot wel of niet plaatsen op Annex I wordt 2005–2006 verwacht. In Wallonië is de stof als niet relevant aangemerkt. In België wel toegelaten.

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

119

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

120

1,1,2-Trichloorethaan

79-00-5

Toepassing in de productie van 1,1-dichlooretheen, als oplosmiddel voor gechloreerd rubber en diverse organische materialen (vetten, olieën, harsen). Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

121

Trichloorethyleen

79-01-6

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

122

Trichloorfenolen

95-9-4 en 88-06-2

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

123

1,1,2-Trichloortrifluorethaan

76-13-1

Toepassing als koelstof, oplosmiddel in verf en vernis, warmtegeleider, schuimmiddel en oplosmiddel. Scheepswerven zijn potentiële lozers. Stof niet als relevant aangemerkt in Wallonië.

124

33

Trifluraline

1582-09-8

+/R+

+

Aangetroffen in de Maas. Bijna overal in Europa toegestaan als pesticide staat de stof op lijst 2 van 91/414, evaluatie verwacht in 2004–2006. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide, in België wel. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

126

Trifenyltinchloride

639-58-7

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide, in België wel. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide, in België wel. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

128

Vinylchloride (chloorethyleen)

75-01-4

De stof is slecht meetbaar in water. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

129

Xylenen (technisch mengsel van isomeren)

1330-20-7

Toepassing als oplosmiddel. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

130

Isodrin

465-73-6

-/R–

Lijst I stof van 76/464/EEG.

131

3

Atrazine

1912-24-9

+/R+

+

Toelating in Nederland is inmiddels beëindigd. Toelating in EU wordt zoals verwacht ook beëindigt. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

132

Bentazon

25057-89-0

+

+

In Nederland is de stof toegelaten als bestrijdingsmiddel (in EU-verband op Annex I gezet van 91/414/EEG) daarnaast loopt lozingenbeluit open teelt (spuitvrije zones) en convenant gewasbescherming. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

A

Titaan

13463-67-7

?/R+

Geen betrouwbare metingen in water beschikbaar.

B

Borium

7442-42-8

+

+

C

Uranium

7440-61-1

+

+

D

Tellurium

13494-80-9

(–)/R+

Detectiegrens erg hoog. Stof is in potentie aanwezig door b.v. ertsverwerkende activiteiten.

E

Zilver

7440-22-4

(–)/R+

Detectiegrens erg hoog. Stof is in potentie aanwezig door b.v. ertsverwerkende activiteiten.

F

Organische Siliciumverbindingen

1

Alachlor

15972-60-8

–/R+

Toelating is in NL reeds lang beëindigd; 91/414/EEG: besluit over toelating eind 2003. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

5

Brominated diphenylethers

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

8

Chlorfenvinphos

470-90-6

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

9

Clorpyrifos

2921-88-2

+/R+

+

Heeft een toelating in NL en buurlanden; EU neemt eind 2003 besluit over plaatsing op annex 1 van 91/414/EEG.

12

Di(2-ethylhexy)phthalate (DEHP)

117-81-7

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

13

Diuron

330-54-1

+/R+

>/+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

14

alfha endosulfan

959-98-8

–/R+

In Nederland is de toelating reeds vele jaren geleden beëindigd In EU diverse landen nog toelating, onder evaluatie 91/414 ivm toelaatbaarheid EU-markt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

18

Lindaan

58-89-9

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

19

Isoproturon

34123-59-6

+/R+

+

Is in Nederland en buurlanden toegelaten.Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

20

Lood

7439-92-1

+/R+

+

Emissies van lood zijn voor een groot deel diffuus. Er is een brede toepassing van lood in brandstof, bouwmaterialen en voorheen als loodhagel in de jacht. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

23

Nickel

7440-02-0

+/R+

+

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

24

(4-para)-nonylphenol

104-40-5

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

24

Nonylphenol

25154-52-3

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

(para-tert-octylphenol)

140-66-9

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

Octylphenol

1806-26-4

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

28

Benzo(b)fluorantheen

205-99-2

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

2+4 Nitrofenol

+

+

2-butanol

+

+

2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur

3653-48-3

+

+

2-methyl-4-chloorfenoxypropionzuur

7085-19-0

+

+

Aceton

+

+

Alkylfenolethoxylaten

+

+

Alkylfenoxyethoxyazijnzuur

+

+

Antimoon

7440-36-0

+

+

Barium

7440-39-3

+

+

Beryllium

7440-41-7

+

+

Chroom

18540-29-9

In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

Cyaniden

57-12-5

diethyltoluamide (DEET)

134-62-3

+

+

Zowel in de Maas als in Maas rwzi effluenten aangetroffen

Dimethyldisulfide

+

+

Fluoriden

16984-48-8

Fosfaat

+

>/+

De stof wordt aangetroffen in de Maas en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Verhoogde nutriëntenconcentraties leveren problemen op m.b.t. waterkwaliteit (eutrofiëring).

HBCD

+

+

Overige broomverbindingen

Kobalt

7440-48-4

+

+

Koper

7440-50-8

+

>/+

De emissies van koper zijn voor een groot deel diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in o.a. industrie, landbouw (mest en diervoeders) en bouwmaterialen (leidingen trein en tram). In de Maas zijn gehaltes boven de milieukwaliteitseis waargenomen. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

Methylisobutylketon

+

+

Methyl-t-butylether

+

+

Molybdeen

7439-98-7

+

+

Polybroombifenylen

+

+

P-xyleen

106-42-3

+

+

In de Maas niet meetbaar maar wel in Maas rwzi effluenten aangetroffen

Selenium

7782-49-2

+

+

Stikstof

+

>/+

De stof wordt aangetroffen in de Maas en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Verhoogde nutriëntenconcentraties leveren problemen op m.b.t. waterkwaliteit (eutrofiëring).

Synthetische musken

+

+

Voorbeelden hiervan zijn celestolide, phantolide, musk-

xyleen, traseolide, galaxolide en gonalide

Terbutylazine

+

+

Thallium

7440-28-0

+

+

Tin

7440-31-5

+

+

Vanadium

7440-62-2

+

+

Zink

7440-66-6

+

>/+

De emissies van Zink zijn diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in oa. bouwmaterialen, verkeer en landbouw. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt. In de Maas zijn gehaltes boven de milieukwaliteitseis waargenomen.

Bijlage

4

Programma voor het Nederlandse Scheldestroomgebied, ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG, gericht op de vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door gevaarlijke stoffen

September 2004

1. Inleiding

Algemeen

Op grond van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatische milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L129) zijn de Lidstaten van de Europese Unie verplicht programma’s op te stellen ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door stoffen die voorkomen op lijst II van de bijlage bij de richtlijn.

Op 10 mei 2001 werd Nederland veroordeeld door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen omdat tot dan toe niet op de juiste wijze uitvoering was gegeven aan artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG. De veroordeling van het Hof betreft geografisch gezien alleen het Nederlandse deel van het Scheldebekken, de Westerschelde. Ter implementatie van de uitspraak van het Europese Hof is in eerste instantie de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ (3 februari 2003, nr. MJZ2002085859) vastgesteld en het bijbehorende ‘Programma voor de Westerschelde ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door 120 gevaarlijke (groepen van) stoffen die staan op lijst II van de bijlage van de richtlijn’. De Regeling is in het voorjaar 2004 gewijzigd (5 april 2004, nr. MJZ 2004032007), waardoor het programma integraal onderdeel werd van de Regeling.

Om ook een juiste uitvoering te geven aan artikel 7 van de richtlijn in de overige wateren van Nederland zijn programma’s ter uitvoering van artikel 7 opgesteld voor de overige stroomgebieden (Rijn, Maas en Eems/Dollard) en is de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ d.d. 5 april 2004 vervangen door de Regeling met milieukwaliteitseisen voor heel Nederland. Met deze uitbreiding is ook het Programma voor de Westerschelde vervangen door voorliggend ‘Programma voor het Scheldestroomgebied ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464’ waarmee het programma het hele Nederlandse deel van het Scheldestroomgebied betreft.

Programma voor het Scheldestroomgebied

Het doel van voorliggend programma is het vastleggen hoe de voor het Scheldestroomgebied gewenste oppervlaktewaterkwaliteit in het kader van richtlijn 76/464/EG bereikt en/of gehandhaafd wordt. Dit is gedaan door op basis van monitoringgegevens en bestaande stoffenlijsten de relevante stoffen voor het stroomgebied te bepalen. Vervolgens is voor de relevante stoffen aangegeven en vastgesteld welke maatregelen er zijn/worden ingezet om de emissies van deze stoffen terug te dringen en welke aanvullende acties er lopen ten aanzien van stoffen die de geldende milieukwaliteitseisen overschrijden. Het programma voor de Westerschelde uit 2003 spitste zich toe op 120 stoffen die Nederland ten onrechte niet als stoffen had beschouwd die onder het regime van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG vallen. In het huidige programma voor het Scheldestroomgebied is naast deze 120 stoffen ook aandacht besteed aan de overige stoffen die onder het regime van artikel 7 vallen, inclusief de prioritaire stoffen uit bijlage X van de EU Kaderrichtlijn Water.

Bij het opstellen van het programma is de leidraad van de Europese Commissie (Guidance Document on elements for pollution reduction programmes under Article 7 of Council Directive 76/464/EEC d.d. 20-09-2000) gevolgd.

Figuur 1. Stroomgebieden van de Maas, Rijn Schelde en de Eems.

Waar in deze bijlage wordt verwezen naar de inmiddels vervallen richtlijn 76/464/EEG en die verwijzing geen onderdeel is van een beschrijving van ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, dient daaronder richtlijn 2006/11/EG begrepen te worden. Verwijzingen naar artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG dienen, conform de concordantietabel in Bijlage III van richtlijn 2006/11/EG, gelezen te worden als verwijzingen naar artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG.

2. Werkwijze

2.1. Inleiding

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen m.b.t. de vermindering van verontreiniging in het oppervlaktewater door relevante stoffen die kunnen voorkomen in een stroomgebied.

Dit programma dient:

  • Waterkwaliteitseisen te bevatten voor de relevante stoffen.

  • Resultaten weer te geven van de toetsing van meetgegevens aan deze waterkwaliteitseisen.

  • De maatregelen aan te geven die leiden tot de gestelde oppervlaktewaterkwaliteit.

De meetgegevens die ten grondslag liggen aan het bepalen van de relevantie en die zijn gebruikt voor de toetsing aan de geldende milieukwaliteitseisen zijn omschreven in paragraaf 2.2. De gehanteerde milieukwaliteitseisen zijn beschreven in paragraaf 2.4 (zie ook bijlage 1 van de Regeling). Informatie over toegepaste analysemethoden en detectielimieten staat in paragraaf 2.3. De werkwijze waarop de relevantie van stoffen voor het Scheldestroomgebied is vastgesteld is uiteengezet in paragraaf 2.5.

2.2. Meetgegevens Scheldestroomgebied

In het jaar 2001 en 2002 zijn meetcampagnes in het Scheldestroomgebied op de locatie Schaar van Oude Doel uitgevoerd in het kader van het reguliere meetnet Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). In 2003 zijn door het RIZA metingen uitgevoerd waarbij specifiek naar 76/464/EEG stoffen is gekeken, ook op andere locaties dan MWTL meetpunten. Gedetailleerde informatie over de reguliere monitoringprogramma’s en de resultaten daarvan is te vinden op website http://www.waterstat.nl. Daarnaast zijn in het kader van het RIZA onderzoek ‘vergeten stoffen’ aanvullende metingen uitgevoerd in de Schelde in 2002 op dezelfde locatie als het reguliere MWTL meetpunt. In figuur 1 is het MWTL meetpunt in het stroomgebied van de Schelde weergegeven.

2.3. Analysemethoden

De toegepaste analysemethoden berusten op het gebruik van de modernste middelen.

Het algemene patroon bij de analyse van organische verbindingen is extractie (eventueel met toevoeging van een interne standaard) en scheiding door gaschromatografie (GC) of vloeistofchromatografie (HPLC). Soms is het extract gezuiverd van storende stoffen (clean up) of is er voor dan wel na extractie een derivatiseringsstap uitgevoerd.

Vluchtige verbindingen zijn over het algemeen met een inert gas uit de vloeistof gedreven en op een adsorberend materiaal opgevangen (purge en trap). De identificatie van de stoffen heeft plaatsgevonden op basis van zowel de retentietijd in de chromatograaf als door specifieke ionmassa’s met massaspectroscopie (MS). De kwantificering is meestal gebeurd op basis van de interne standaard of een externe standaard en de terugvinding (recovery) van de toegevoegde standaarden.

Elementen/metalen worden gemeten met inductively coupled plasma (ICP) gevolgd door atomaire emissiespectrometrie (AES) of door identificatie met MS. Bij de ICP wordt met een elektromagnetisch veld een edelgas geïoniseerd waarna het monster in het plasma (5000 K) verneveld wordt. De elementen worden in het plasma geatomiseerd en/of geïoniseerd. De emissies worden gemeten met behulp van een spectrofotometer, maar de methode wordt ook wel gekoppeld aan een MS die direct de massa’s meet.

In bijlage 6 van de Regeling staat informatie over de analyse methodes voor individuele stoffen/stofgroepen weergegeven.

2.4. Milieukwaliteitseisen

Tot voor kort waren er niet voor alle mogelijk relevante stoffen milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater afgeleid in Nederland. Voor een groot aantal stoffen bevat de vierde Nota Waterhuishouding milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater en/of zwevende stof. Op 12 mei 2000 is door de Ministerraad een aanvulling en wijziging vastgesteld van de lijst van milieukwaliteitseisen uit de vierde Nota Waterhuishouding. Daarnaast zijn er voor bepaalde stoffen milieukwaliteitseisen vastgelegd in het rapport ‘Normen voor waterbeheer’ (mei 2000) van de Commissie Integraal Waterbeheer en zijn er doelstellingen afgeleid en vastgesteld door de Stuurgroep Integrale Normstelling. Voor zover er in de genoemde verbanden geen milieukwaliteitseisen voorhanden waren voor de 120 stoffen die aan de orde waren in het Schelde-arrest, zijn voorlopige milieukwaliteitseisen afgeleid (zie RIZA werkdocumenten 99.046X, 2002.046X en 2002.106X). In een enkel geval was de beschikbare informatie te gering om een (voorlopige) milieukwaliteitseis af te leiden. Voor deze stoffen is aansluiting gezocht bij vigerende milieukwaliteitseisen in de aan Nederland grenzende landen Duitsland en België (Wallonië en Vlaanderen). Voor tellurium is het niet mogelijk gebleken een adequate milieukwaliteitseis af te leiden, daarom is voor de norm voor tellurium gekozen voor aansluiting bij de detectiegrens.

Voor een aantal prioritaire stoffen uit de EU Kaderrichtlijn Water is in Nederland nog geen norm beschikbaar en is deze ook niet voorlopig afgeleid. Voor deze stoffen zullen ter zijne tijd de milieukwaliteitseisen die in EU-verband worden afgeleid en vastgesteld in de Nederlandse regelgeving verankerd worden.

De aldus beschikbaar zijnde milieukwaliteitseisen zijn samengevat in bijlage 1 van de Regeling.

De milieukwaliteitseisen zullen tijdens de looptijd van het programma worden herzien in het kader van de Kaderrichtlijn water, met het oog op het voldoen aan de eisen die de richtlijn stelt aan het afleiden van milieukwaliteitseisen. De herziening zal volgen op de in Europees verband vast te stellen milieukwaliteitseisen voor de prioritaire stoffen uit annex X van de Kaderrichtlijn water en op de op stroomgebiedniveau vast te stellen milieukwaliteitseisen voor stroomgebiedrelevante stoffen.

2.5. Methode bepaling relevantie stoffen

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen voor relevante stoffen die mogelijk kunnen voorkomen in het Scheldestroomgebied. Er is op de volgende wijze vastgesteld of een stof relevant is voor het Scheldestroomgebied:

  • Indien een stof niet aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater en de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof, dan is de stof als niet relevant aangemerkt.

  • Wanneer bij één of meer metingen en op één of meer locaties de stof aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater, dan is deze stof als relevant aangemerkt.

  • Het komt voor dat er geen meetgegevens beschikbaar zijn gekomen over de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater (bijvoorbeeld door problemen met de analyse methode). Ook komt het voor dat een stof niet aantoonbaar is in het oppervlaktewater maar dat de detectiegrens voor het aantonen van deze stof (ruim) boven de voor deze stof afgeleide milieukwaliteitseis ligt. In deze twee situaties is relevantie bepaald op basis van andere criteria dan metingen in oppervlaktewater; voorbeelden van deze criteria zijn: (potentiële) lozer/lozingsgegevens, productie, gebruikscijfers, aangemerkt als prioritaire stof op grond van Richtlijn nr. 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water, PbEG L 327).

3. Stand van zaken en maatregelen Scheldestroomgebied

In paragraaf 3.1 worden de relevante stoffen voor het Scheldestroomgebied opgesomd. Paragraaf 3.2 geeft de resultaten weer van de toetsing van meetgegevens uit de periode 2001–2003 van de relevante stoffen aan de milieukwaliteitseisen. Vervolgens is in paragraaf 3.3 nader ingegaan op de maatregelen t.a.v. bronnen van verontreiniging. Paragraaf 3.4 gaat in detail over maatregelen voor die stoffen waarvoor de milieukwaliteitseisen in het Scheldestroomgebied zijn overschreden en paragraaf 3.5 gaat over de waterbodem en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging. De tijdens de looptijd van het programma te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor het Scheldestroomgebied zijn in paragraaf 3.6 uiteengezet. Paragraaf 3.7 gaat over het voorzetten van het monitoringprogramma. Paragraaf 3.8 tenslotte preciseert de looptijd van het programma.

3.1. Relevante stoffen voor het Scheldestroomgebied

In tabel 1 zijn de relevante stoffen voor het Scheldestroomgebied weergegeven. De relevantie is bepaald aan de hand van de tabel weergegeven in bijlage 1 van dit programma en volgens de methoden zoals vermeld in hoofdstuk 2.

Tabel 1. Relevante stoffen voor het Scheldestroomgebied

1

Aldrin

309-00-2

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

3

2

Anthraceen

120-12-7

4

arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

7

4

Benzeen

71-43-2

12

6

Cadmium

7440-43-9

20

Chloorbenzeen

108-90-7

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

25

1-Chloornaftaleen

90-13-1

26

Chloornaftalenen (technisch mengsel)

28

1-Chloor-2-nitrobenzeen

88-73-3

31

4-Chloor-2-nitrotolueen

89-59-8

32

Chloornitrotoluenen (andere dan 4-Chloor-2-nitrotolueen)

33

2-Chloorfenol

95-57-8

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

48

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

49

Dibutyltindichloride

683-18-1

50

Dibutyltinoxyde

818-08-6

51

Dibutyltinzouten (andere dan dibutyltindichloride en dibutyltinoxyde)

1002-53-5

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

63

Dichloornitrobenzenen

65

1,2-Dichloorpropaan

78-87-5

69

Dichloorprop

120-36-5

71

Dieldrin

60-57-1

74

Dimethylamine

124-40-3

76

14

Endosulfan

115-29-7

77

Endrin

72-20-8

79

Ethylbenzeen

100-41-4

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

87

Isopropylbenzeen

98-83-9

88

Linuron

330-55-2

90

MCPA

94-74-6

91

Mecoprop

93-65-2

92

21

Kwik

7439-97-6

96

22

Naftaleen

91-20-3

99

15

Fluorantheen

99

28

PAK (in het byzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

101

PCB (en PCT)

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

103

Foxim

14816-18-3

105

Pyrazon (Chloridazon)

1698-60-8

106

29

Simazine

122-34-9

108

Tetrabutyltin

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

112

Tolueen

108-88-3

114

Tributylfosfaat

126-73-8

115

30

Tributyltinoxyde

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

120

1,1,2-Trichloorethaan

79-00-5

121

Trichloorethyleen

79-01-6

123

1,1,2-Trichloortrifluorethaan

76-13-1

124

33

Trifluraline

1582-09-8

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

126

Trifenyltinchloride

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

129

Xylenen (technisch mengsel van isomeren)

131

3

Atrazine

132

Bentazon

A

Titaan

B

Borium

C

Uranium

D

Tellurium

E

Zilver

F

Organische siliciumverbindingen

1

Alachlor

15972-60-8

5

Brominated diphenylethers

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

8

Chlorfenvinfos

470-90-6

9

Clorpyrifos

2921-88-2

12

Di(2-ethylhexy)phthalate (DEHP)

117-81-7

13

Diuron

330-54-1

19

Isoproturon

34123-59-6

20

Lood

7439-92-1

23

Nickel

7440-02-0

24

Nonylphenol

25154-52-3

25

octylphenol

1806-26-4

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

Chloortoluron

15545-48-9

Chroom

18540-29-9

Fosfaat

Koper

7440-50-8

Metolachloor

51218-45-2

Stikstof

Titanium

Zink

7440-66-6

In totaal zijn er 91 stoffen als relevant voor het Scheldestroomgebied aangemerkt (zie figuur 2). (N.B. de lijst van relevante stoffen in de Schelde in het kader van richtlijn 76/464/EEG is langer dan de lijst van aandachtsstoffen in het Scheldestroomgebied in het kader van de EU kaderrichtlijn Water – dit wordt veroorzaakt doordat relevantie verschillend is gedefinieerd – de laatst genoemde lijst is overigens wel een deelverzameling van de eerstgenoemde lijst).

Van deze stoffen behoren er 64 tot de door de Europese Commissie in 1982 opgestelde lijst van 132 stoffen bij de uitvoering van richtlijn 76/464/EEG. Deze 132 stoffen zijn in Nederland in 1985 als ‘zwart’ aangemerkt bij de uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid.

Van de 69 relevante zwarte-lijststoffen staan er 20 op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water. Voor de overige 27 (91–64) voor de Schelde relevante stoffen die niet op de zwarte lijst staan, staan er 13 ook op prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water.

Figuur 2. Relevante stoffen in het Scheldestroomgebied.

3.2. Toetsing aan de milieukwaliteitseisen

De resultaten van de meetcampagnes m.b.t. de 91 relevante (groepen van) stoffen zijn getoetst aan de milieukwaliteitseisen uit bijlage 1 van de Regeling. Voor het overgrote deel van de in de Schelde aangetroffen stoffen liggen de gehalten niet boven de milieukwaliteitseis. Het beeld dat uit de toetsing naar voren komt is dat er met zekerheid overschrijdingen van de milieukwaliteitseis zijn voor (zie voor de resultaten van de toetsing bijlage 1 van dit programma):

  • PCBs (EG-nr. 101)

  • PAKs (anthraceen, benzo(k)-fluorantheen (EG-nr. 99) en naftaleen (EG-nr. 96)

  • Zink

  • Koper

  • Nutriënten

  • Bestrijdingsmiddelen chlorpyrifos, diuron, isoproturon en organotinverbindingen

Voor een klein aantal stoffen is op basis van de resultaten van de meetcampagnes niet met volledige zekerheid te zeggen of aan de milieukwaliteitseis voldaan wordt in verband met het ontbreken van een goede analysemethodiek en daarmee betrouwbare meetgegevens; dit geldt voor:

  • 2-amino-4-chloorfenol (EG-nr. 2)

  • Chlooralhydraat (EG-nr. 14)

  • Chloorazijnzuur (EG-nr. 16)

  • 2-chloorethanol (EG-nr. 22)

  • Cyaanuurzuurchloride (EG-nr. 44)

  • 1,3-dichloorpropaan-2-ol (EG-nr. 66)

  • Methamidafos (EG-nr. 93)

  • Omethoate (EG-nr. 97)

  • Foxim (EG-nr. 103)

  • Tetrabutyltin (EG-nr. 108)

  • Titaan (EG-nr. A)

Voor een aantal stoffen geldt dat de milieukwaliteitseis lager of gelijk aan de detectielimiet is; dit geldt o.a. voor:

  • Azinphos-ethyl (EG-nr. 5)

  • Azinphos-methyl (EG-nr. 6)

  • Chloordaan (EG-nr. 15)

  • Chloorpyrifos

  • Chlorfenvinfos

  • Cumafos (EG-nr. 43)

  • Dichloorvos (EG-nr. 70)

  • Endosulfan (EG-nr. 76)

  • Fenitrothion (EG-nr. 80)

  • Fenthion ( EG-nr. 81)

  • Malathion (EG-nr. 89)

  • Mevinfos (EG-nr. 94)

  • Oxydemeton-methyl (EG-nr. 98)

  • Parathion-methyl (EG-nr. 100)

  • Trichloorfon (EG-nr. 116)

  • Trifluraline (EG-nr. 124)

  • Tellurium (EG-nr. D)

  • Zilver (EG-nr. E)

3.3. Maatregelen t.a.v.primaire bronnen van verontreiniging

Voor de directe lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen (waaronder alle voor het Scheldestroomgebied relevante stoffen) in oppervlaktewater is in Nederland op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) een vergunning vereist. Ook voor de meest bezwaarlijke indirecte lozingen geldt een Wvo-vergunningplicht. Voor alle overige indirecte lozingen is een vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist. De volgende leidende principes in het emissiebeleid zijn onderdeel van de vierde Nota Waterhuishouding en zijn gedetailleerd beschreven in het Handboek vergunningverlening van de Commissie Integraal Waterbeheer:

  • Vermindering van de verontreiniging.

  • Stand-still beginsel.

  • De vervuiler betaalt.

Conform de vierde Nota Waterhuishouding gelden deze uitgangspunten voor alle bronnen (diffuus, industrieel en communaal).

Bij het beoordelen van emissies t.b.v. de vergunningverlening staan deze uitgangspunten centraal. Vermindering van de verontreiniging houdt in dat verontreiniging – ongeacht de stofsoort – zoveel mogelijk wordt beperkt. Afhankelijk van de aard en schadelijkheid van de stoffen wordt op grond van eigenschappen van stoffen een saneringsinspanning bepaald, nog ongeacht het effect dat een eventuele lozing zou veroorzaken. Afhankelijk van de eigenschappen worden drie categorieën onderscheiden:

  • 4.

    emissies van stoffen in de meest milieubezwaarlijke categorie moeten worden gesaneerd conform de beste bestaande technieken (bbt) – dit betreft de zwarte-lijststoffen, waartoe de stoffen behoren die dermate schadelijk zijn voor het milieu dat de verontreiniging door deze stoffen in beginsel moet worden beëindigd (zie paragraaf 3.1 van dit programma en bijlage 4 van het CIW handboek vergunningverlening) – in het Nederlandse Scheldestroomgebied betreft het in ieder geval 64 stoffen waarvoor deze aanpak is vereist;

  • 5.

    stoffen die minder milieubezwaarlijk zijn conform de best uitvoerbare technieken (but) – onder deze stoffen vallen onder andere de zware metalen en organische micro verontreinigingen (voor zover deze niet op de zwarte lijst staan), ammoniak en nutriënten – in het Nederlandse Scheldestroomgebied betreft het momenteel 27 stoffen waarvoor deze aanpak vereist is;

  • 6.

    voor de overige stoffen (chloride, sulfaat e.d.) is de saneringsinspanning afhankelijk van de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

but: Onder de best uitvoerbare technieken wordt verstaan die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen.

bbt: Onder de beste bestaande technieken wordt verstaan die technieken waarmee tegen hogere kosten (ten opzichte van de kosten die gepaard gaan met best uitvoerbare technieken) een nog grotere reductie wordt verkregen en die in de praktijk kunnen worden toegepast.

Het ondanks het toepassen van but/bbt niet bereiken van de voor het ontvangende oppervlaktewater geldende milieukwaliteitseisen geeft conform de vierde Nota waterhuishouding aanleiding tot het overwegen van verdergaande maatregelen. Is de restlozing na toepassing van but/bbt onaanvaardbaar, dan zullen verdergaande maatregelen worden geëist. Ten behoeve van de invulling van deze immissietoets is voor de waterkwaliteitsbeheerder een gezaghebbend kader vastgesteld voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van lozingen van bepaalde stoffen in de vorm van een tweetal richtlijnen van de Commissie Integraal Waterbeheer, namelijk ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissie beleid water’ (ABM; mei 2000) en ‘Emissie – immissie’ (juni 2000). Het laatste advies bevat onder andere een methodiek om te beoordelen of een restlozing aanvaardbaar is met het oog op de te behalen milieukwaliteitseisen en geeft zo ook invulling aan de gecombineerde aanpak uit de Kaderrichtlijn water en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vanuit grote industriële installaties (richtlijn nr. 96/61/EG, PbEG L257).

Op grond van het ‘stand-still-beginsel’ kunnen conform de vierde Nota waterhuishouding aanvullende eisen (bovenop die voortvloeien uit de toepassing van het principe ‘vermindering van de verontreiniging’) noodzakelijk zijn. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen ‘zwarte-lijststoffen’ en overige stoffen. Voor zwarte-lijststoffen houdt het beginsel in: ‘voor geen der aangewezen stoffen of groepen van stoffen mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen’. Voor de overige verontreinigingen houdt het beginsel in dat: ‘de waterkwaliteit niet signifikant mag verslechteren. Waterkwaliteitsdoelstellingen mogen dus in beginsel niet worden opgevuld.’

Voor de specifieke aanpak van diffuse verontreiniging is een breed scala aan instrumentarium beschikbaar en dit is/zal waarnodig in het Scheldestroomgebied toegepast (blijven) worden bijv. ten aanzien van het op de markt brengen en wijze van toepassen van diverse producten waaronder gewasbeschermingsmiddelen. In paragraaf 3.4 wordt voor een aantal stoffen op de details ingegaan.

Artikel 8.22 van de Wet milieubeheer bevat de actualiseringplicht voor milieuvergunningen en is ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van overeenkomstige toepassing voor Wvo-vergunningen. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag regelmatig beziet of de beperkingen en voorschriften waaronder de vergunning is verleend nog toereikend zijn met het oog op de stand der techniek en de kwaliteit van het desbetreffende watersysteem; het bevoegd gezag is tot een aanscherping van beperkingen of voorschriften zelfs verplicht indien de nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater verder kunnen (in verband met technische mogelijkheden) of moeten (in verband met de ontwikkeling van de waterkwaliteit) worden beperkt.

Het voorstaande vigerende beleid ten aanzien van bronnen van verontreiniging in het Scheldestroomgebied wordt als adequaat beschouwd en zal gedurende de loop van het programma worden gecontinueerd.

3.4. Maatregelen in detail ten aanzien van emissies voor stoffen met normoverschrijding in het Scheldestroomgebied

In deze paragraaf worden in aanvulling op de in paragraaf 3.3 beschreven maatregelen met name beleid en regelgeving aangehaald met betrekking tot de toelating en het gebruik van diverse (consumenten)producten, waterbodems en atmosferische depositie van stoffen waarvoor in 2002 in het Scheldestroomgebied niet altijd aan de milieukwaliteitseis werd voldaan. Over het algemeen betreft het recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn gedurende de duur van het programma in meer of mindere mate in het Scheldestroomgebied merkbaar zullen zijn.

3.4.1. PCB’s

Op 19 augustus 1998 is de Regeling verwijdering PCB’s van kracht geworden. Deze regeling strekt tot implementatie van richtlijn 96/59/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende de verwijdering van PCB’s en PCT’s en het PARCOM Besluit 92/3 betreffende het uitfaseren van alle PCB’s en PCT’s. Via deze regeling is een verantwoorde verwijdering van een grote hoeveelheid PCB’s uit bestaande apparatuur en materialen geregeld, zodat deze niet meer ongecontroleerd in het milieu terechtkunnen komen.

De verontreiniging met PCB’s is een hardnekkig probleem in met name waterbodems (zie ook paragraaf 3.5), in heel Europa, waarbij het lijkt dat niet alle verontreiniging verklaard kan worden door bekende bronnen (uit het verleden). In EU-verband is daarom op 24 oktober 2001 een strategie aanvaard om de aanwezigheid van dioxinen en PCBs in het milieu, diervoeding en voedsel in Europa te verminderen. Het doel van de strategie is om in 10 jaar het dioxine- en PCB-probleem geheel in de beheersfase te krijgen. Mocht dit gedurende de duur van het programma tot nieuwe beheersmaatregelen leiden, dan zullen deze geïmplementeerd worden.

Ook atmosferische depositie is voor PCBs een route die leidt tot verontreiniging van oppervlaktewater – zie paragraaf 3.5 voor meer details.

3.4.2. PAK

Via een tweetal besluiten uit 1998 binnen het kader van de Wet milieugevaarlijke stoffen is in principe het gebruik, bezit en verhandelen van PAK-houdende coating verboden. Deze besluiten hebben er onder andere toe geleid dat er geen PAK-houdende coating meer aangebracht mogen worden op scheepshuiden en dat deze coatings ook niet meer toegepast mogen worden ten behoeve van houtbescherming (zoals bijv. in oeverbeschermingsmaterialen).

Met PAK verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een secundaire bron van PAK verontreiniging – zie voor meer details paragraaf 3.5.

3.4.3. Zink

In 2004 wordt er door het RIVM in het kader van de EU stof beoordelingen voor zink een uitgebreide risico-evaluatie gemaakt. Uit de eerste resultaten blijkt dat de emissies van zink naar het oppervlaktewater met name worden veroorzaakt door de industrie, de landbouw (dierlijke mest), het verkeer en via consumenten.

Industriële puntbronnen

Industriële lozers (voor aanpak zie paragraaf 3.3) zijn bijvoorbeeld galvanobedrijven, smelterijen en gieters, maar ook bedrijven die betrokken zijn bij het produceren van zinkhoudende verven en bestrijdingsmiddelen. Industriële toepassingen dragen diffuus bij aan emissies via lucht (zie ook paragraaf 3.5) en als gevolg puntlozingen aan directe emissies naar oppervlaktewater. Een groot deel van de zinkemissies naar oppervlaktewater wordt veroorzaakt door afvalwater. Via een groot scala aan producten en humane faeces gaat zink naar de waterzuivering waar het voor een deel niet wordt afgevangen. Ook spelen overstorten hier een rol. Het afkoppelen van de riolering draagt bij aan sterk verminderde zinkemissies naar oppervlaktewater.

De jaarlijkse aanvoer van zink via de grote rivieren waaronder de Maas is in de afgelopen decennia sterk gedaald. Ondanks deze daling wordt de milieukwaliteitseis in de Maas nog steeds overschreden. Het is bekend dat er in het internationale Scheldestroomgebied diverse puntbronnen zijn voor emissies van zink. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor zink zal worden aangekaart bij de Internationale Commissie ter Bescherming van de Schelde (zie paragraaf 3.6)

Bouwmaterialen

Een grote bron van zink is het afspoelen van gecorrodeerd zink via regenwater. Het gaat hierbij om verzinkte bouwconstructies zoals bijvoorbeeld vangrails en hoogspanningsmasten en over verzinkte bouwconstructie in de particuliere sector zoals bijvoorbeeld dakgoten. De Wet milieubeheer (Wm) en de Wet verontreiniging oppervlaktewater (Wvo) geven de lagere overheden handvatten om de doelstellingen uit de vierde Nota waterhuishouding voor water en sediment te bereiken (zie paragraaf 3.3). Bouwmetalen worden in de vierde Nota waterhuishouding als belangrijke diffuse bron genoemd.

In de VROM nota Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen van juni 2001 is vastgesteld dat er een grote beleidsinspanning nodig is om in 2010 de streefwaarde voor zink te halen. In het besluit van 23 november 1995 (Staatsblad 567) worden, met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen, beperkingen opgelegd aan het gebruik van zink in bouwstoffen. Er zijn in dit bouwstoffenbesluit immissie-waarden vastgesteld waarmee de uitloging van zink (naast veel andere zware metalen) naar het milieu moet worden beperkt.

In de genoemde nota is aan de Kamer gemeld dat als zink regionaal of lokaal een belangrijke probleemstof is voor de waterkwaliteit en indien er sprake is van een substantieel aandeel van bouwmetalen, aanvullende eisen vanuit de lokale of regionale waterbeheerder gerechtvaardigd zijn. De waterkwaliteitsbeheerders in het Scheldestroomgebied zullen waarnodig deze aanvullende eisen stellen.

In het programma Duurzaam Bouwen hebben bouwmetalen lage prioriteit vanwege wetenschappelijke onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de milieunormen voor metalen en de afwegingsdilemma’s (de alternatieven hebben ook nadelen).

Agrarische sector

In het besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen (Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen), zijn voor zink eisen opgenomen ten aanzien van de maximale gehaltes die organische meststoffen mogen bevatten.

Landbouw wordt in de vierde Nota waterhuishouding genoemd als belangrijke diffuse bron, maar de nota richt zich alleen op de problematiek van de meststoffen (N en P) en de bestrijdingsmiddelen. De uitspoeling van zware metalen uit de landbouwbodem krijgt hier dus geen aparte aandacht. Uit recent onderzoek is gebleken dat afspoeling van mest van de landbouwgrond naar het oppervlaktewater een veel belangrijkere rol speelt bij zinkemissies naar water dan tot nu toe werd aangenomen. Er wordt overwogen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Verkeer en vervoer

De zinkemissies veroorzaakt door verkeer kunnen voor een groot deel worden teruggevoerd naar zink dat in autobanden en remmen wordt toegepast en door de emissies van brandstof en olie. De Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) geeft aan dat emissies door wegverkeer gereduceerd moeten worden door generieke (landelijke, internationale) maatregelen om de uitstoot te verminderen. Als maatregel geldt de aanleg van ZOAB-wegdek. In kwetsbare gebieden kan behandeling en infiltratie overwogen worden. Het reguliere rijksbeleid om gebruik van ZOAB op het hoofdwegennet te stimuleren, werkt gunstig voor het tegengaan van emissies. Momenteel is ongeveer 50% van de snelwegen voorzien van ZOAB. In een aantal gevallen zijn snelwegen voorzien van een riool, met name in grondwaterbeschermingsgebieden. Ook bij tunnels en viaducten wordt vaak riolering aangelegd. Soms wordt het ingezamelde water geloosd via een helofytenfilter, soms via bezinking of ongezuiverd.

Het CIW advies voor het omgaan met run-off is in april 2002 gepubliceerd. Het advies is dat wegwater gecontroleerd dient te worden geïnfiltreerd. De organisch stofgehaltes van wegwater zijn dusdanig dat bij infiltratie de verontreiniging aan het bovenste deel van de bodem adsorbeert en het grondwater dus niet wordt belast. Impliciet betekent dit advies dat wegwater niet op de riolering wordt aangesloten. Het advies is met name gericht op waterbeheerders en provincies als bevoegd gezag voor (grond)water en bodem (Wvo en Wbb). In de Rijksvisie Omgaan met hemelwater (VROM) zal aandacht besteed worden aan deze problematiek.

Ook vanuit de scheepvaart worden zinkemissies veroorzaakt. De belasting van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt door het gebruik van zinkopofferanodes. Er wordt overwogen of maatregelen noodzakelijk zijn.

3.4.4. Koper

De voornaamste emissies van koper naar het milieu worden veroorzaakt door landbouw/veeteelt en de industrie. Daarnaast zijn er nog bronnen te identificeren zoals koperen waterleidingen, leidingen van trams en treinen, bouwstoffen, anodes en aangroeiwerende verf in de scheepvaart, koperhoudende bestrijdingsmiddelen of biociden en de verbranding van fossiele brandstof.

Industrie

Emissies vanuit industrieel gebruik (voor aanpak zie paragraaf 3.3) vinden o.a. plaats als gevolg van galvaniseren, gieten, beitsen en etsen. Voor de verschillende takken van industrie zijn via het vergunningenstelsel maatregelen mogelijk. Voor galvanische bedrijven zijn procesgeïntegreerde maatregelen als spaarbaden geïntroduceerd en wordt afvalwater door middel van ontgiftiging, neutralisatie, ontwatering (ONO) gereinigd.

Ondanks dat de emissies van koper naar het milieu zijn gedaald in de afgelopen jaren wordt in het Scheldestroomgebied de milieukwaliteitseis overschreden. Er zijn puntbronnen geïdentificeerd voor koper in het internationale Scheldestroomgebied. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor koper zal worden aangekaart bij de Internationale Commissie ter Bescherming van de Schelde (zie paragraaf 3.6)

Agrarische sector

Via de landbouw vinden emissies plaats naar het oppervlaktewater door koperhoudende bestrijdingsmiddelen. Daarnaast wordt koper aan veevoeder toegevoegd om de groei van vee te bevorderen. Indien de mest van deze dieren op de landbouwbodem wordt gebracht kan deze afspoelen naar het oppervlaktewater. Uit recent onderzoek is gebleken dat afspoeling van mest van de landbouwgrond naar het oppervlaktewater een veel belangrijkere rol speelt bij koper emissies naar water dan tot nu toe werd aangenomen.

In het besluit van 30 januari 1998, houdende regels met betrekking tot de kwaliteit en het op of in de bodem brengen van overige organische meststoffen (Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen), zijn voor koper eisen opgenomen ten aanzien van de maximale gehaltes die organische meststoffen mogen bevatten. Ook wordt koper toegevoegd aan kunstmest dat zowel in de particuliere als agrarische sector wordt toegepast.

Landbouw wordt in de Vierde nota Waterhuishouding (NW4) genoemd als belangrijke diffuse bron, maar de nota richt zich alleen op de problematiek van de meststoffen (N en P) en de bestrijdingsmiddelen. Er wordt dan ook overwogen of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

Bouwmaterialen

Ten aanzien van koper gebruik als bouwstof zijn in het besluit van 23 november 1995 (Staatsblad 567), met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen, beperkingen opgelegd aan het gebruik van koper in bouwstoffen. Er zijn in dit bouwstoffenbesluit immissie-waarden vastgesteld waarmee de uitloging van koper (naast veel andere zware metalen) naar het milieu moet worden beperkt.

Het Nederlandse emissiebeleid concentreert zich op de aanpak van verontreinigingen bij de bron en prioritering op basis van de mate van normoverschrijding. Voor de bronaanpak (zie paragraaf 3.3) geldt het toepassen van de best bestaande/toepasbare techniek voor puntbronnen en de meest milieuvriendelijkste handelswijze (MMH) voor diffuse bronnen. De MMH voor bouwmetalen is niet vastgelegd in een richtlijn of wet- en regelgeving.

In de VROM nota Emissiereductiedoelstellingen prioritaire stoffen van juni 2001 is vastgesteld dat er een grote beleidsinspanning nodig is om in 2010 de streefwaarde voor koper te halen. De minister heeft aan de Kamer gemeld dat als koper regionaal of lokaal belangrijke probleemstoffen zijn voor de waterkwaliteit en indien er sprake is van een substantieel aandeel van bouwmetalen, aanvullende eisen vanuit de lokale of regionale waterbeheerder gerechtvaardigd zijn.

In het programma Duurzaam Bouwen hebben bouwmetalen lage prioriteit vanwege wetenschappelijke onduidelijkheden, bijvoorbeeld over de milieunormen voor metalen en de afwegingsdilemma’s (de alternatieven hebben ook nadelen, zoals hierboven is vermeld).

Het gebruik van koper als houtverduurzaming is inmiddels verboden.

Verkeer en vervoer

Koper-/zinkhoudende en organische biociden worden gebruikt in aangroeiwerende verven, oftewel antifoulingverven. Deze verven worden in de recreatievaart gebruikt om de scheepshuid vrij te houden van plantaardig (algen, wieren) en dierlijk materiaal (zeepokken en mosselen). Op zee en brak water is deze aangroei groot. In zoet oppervlaktewater is deze veel minder, zowel wat de aanhechting als de hoeveelheid aangehecht materiaal betreft. Om de aangroei te voorkomen, bevatten antifoulingverven biociden: koperoxide of zinkoxide om aanhechting van dierlijk materiaal te voorkomen, veelal in combinatie met organische verbindingen als diuron, dichlofluanide en zineb, om ook de aanhechting van plantaardig materiaal te voorkomen. De biociden komen vanuit de verf in het oppervlaktewater terecht.

In 1999 heeft de Commissie Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB) de toelating van koperhoudende aangroeiwerende verven voor toepassing op recreatievaartuigen in zoet en zout water ingetrokken. Door dit koperverbod zijn ook direct alle toelatingen voor de producten die in combinatie met koper andere middelen bevatten voor deze toepassing ingetrokken.

3.4.5. Nutriënten

Zowel in de regionale wateren als in de meeste grote zoete en zoute rijkswateren worden nog steeds te hoge concentraties stikstof en fosfor gemeten. Het stikstof en fosfor dat in het oppervlaktewater wordt aangetroffen, ook wel samengevat als nutriënten, meststoffen of voedingsstoffen, is voor een groot deel afkomstig uit de landbouw, van huishoudelijk en industrieel afvalwater en uit het buitenland. Hierbij moet vermeld worden dat verschillende vormen van fosfor en stikstof worden aangetroffen die in elkaar omzetbaar zijn. Wat betreft het reduceren van de belasting van het oppervlaktewater met deze stoffen wordt verwezen naar de landbouwregelgeving.

Nadere analyse nutriënten concentratie in oppervlaktewater

Om de effecten van het gevoerde meststoffenbeleid te toetsen, zijn in CIW-kader lange-termijn-monitoringgegevens (1985–2000) van nutriënten-concentraties in ruim driehonderd landelijk gespreide oppervlaktewateren verzameld, waarvan de beheerder aangaf dat ze voornamelijk door landbouw beïnvloed zijn. Voor P is een sterke daling te zien in de periode 1985–1995, daarna vlakt de curve af. De sterke daling wordt vooral toegeschreven aan de vervanging van fosfaten in wasmiddelen en de invoering van defosfatering op zuiveringsinstallaties. Sinds 1985 is in de Nota’s Waterhuishouding een 50%-reductiedoelstelling voor de nutriëntenbelasting t.o.v. 1985 opgenomen – voor fosfaat is deze reductie inmiddels bereikt, voor stikstof (nog) niet.

De laatste jaren is de vermindering van de vracht in de rivieren echter bijna tot stilstand gekomen. De nutriëntenconcentratie op de grenslocaties van de Schelde daalt nauwelijks meer. De stikstofconcentratie in de Schelde is zelfs licht aan het stijgen, waarbij toetsing van deze concentratie(s) aan de milieukwaliteitseisen normoverschrijding aangeeft.

De aanvoer vanuit het buitenland is ook aanzienlijk.

Wet en regelgeving – landbouw

Het doel van de Nederlandse Meststoffenwet is dat er minder mest op de bodem wordt gebracht. Dit wordt gerealiseerd door het instellen van verliesnormen. De Nederlandse wetgeving is in stapjes vanaf 1985 steeds strenger geworden. Niettemin voldoet de Nederlandse wetgeving niet aan de nitraatrichtlijn van de EU en zal daarom een andere vorm krijgen.

Om te kunnen voldoen aan de mestwetgeving en om te kunnen controleren of veehouders zich aan de wet houden, is het verplichte Mineralenaangiftesysteem (MINAS) ingevoerd. In 1998 startte MINAS voor de intensieve veehouderij. De grotere intensieve veehouderijen moeten door middel van het bijhouden van een mineralenboekhouding het mineralenverlies naar het milieu registreren. Daarmee tonen zij aan dat ze milieuverantwoord produceren. Naarmate er minder mest uitgereden mag worden zal er een (groter) overschot aan mest op bedrijfsniveau ontstaan, dat op andere wijze verwerkt moet gaan worden (bv. afzet elders, drogen, verbranden etc.).

In maart 2000 is het lozingenbesluit open teelt en veehouderij van kracht geworden. In dit besluit worden maatregelen voorgesteld die voor bestrijdingsmiddelen en nutriënten moeten leiden tot gereduceerde emissies naar het oppervlaktewater.

Nederland heeft een verzoek ingediend bij de EC om vrijstelling van een aantal verplichtingen van de Nitraat-richtlijn. Inmiddels heeft het Europese hof op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan in een procedure tegen Nederland inzake het niet nakomen van verplichtingen. Met deze uitspraak is definitief vastgesteld dat Nederland tot nu onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de Nitraatrichtlijn. Het Europese Hof stelt dat een stelsel van verliesnormen ontoereikend is. De eerste stap die Nederland zet om aan het Hofarrest te voldoen, is het indienen in september 2004 van een nieuw actieprogramma voor de periode 2004–2009. Dit actieprogramma bevat een overzicht van de vast te stellen wet- en regelgeving met een strak tijdpad voor de implementatie. Een belangrijke basis voor het actieprogramma is de overeenkomst die met de Europese Commissie op 1 juli 2004 is overeengekomen. Er zullen gebruiksnormen voor de totale bemesting op bedrijfsniveau ingevoerd worden, alsmede gebruiksnormen voor dierlijke mest. Het nieuwe stelsel op basis van gebruiksnormen zal met ingang van 1-1-2006 van kracht worden. Tot dan toe zal het instrumentarium op basis van MINAS van kracht blijven.

Ten aanzien van fosfaat is de realisatie van evenwichtsbemesting in 2015 als uitgangspunt overeengekomen. Dit zal wettelijk worden verankerd. Doorvoering van deze maatregel op korte termijn zou betekenen dat er een aanzienlijk mestoverschot ontstaat. De kosten van de verwerking hiervan zijn zeer hoog, vooral voor de intensieve varkens- en pluimveehouderij. Het milieueffect kan pas over tientallen tot honderden jaren worden waargenomen.

Overige bronnen – industrie en stedelijk afvalwater

Om de doelstellingen te realiseren, zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de rijksoverheid, lagere overheden en bedrijfstakken. Bijvoorbeeld voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, de chemische industrie, de zeepindustrie, de zuivelindustrie en de glastuinbouw (zie besluit glastuinbouw). In een aantal gevallen zijn de afspraken opgenomen in een Amvb, zoals voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties (zie besluit stedelijk afvalwater). De insteek bij de overeenkomsten was dat alle bronnen een evenredige bijdrage aan de reductie moesten leveren, dus 50%, en dat is gelukt.

In het ministeriële besluit omtrent het lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater zijn beperkingen aan en regels omtrent het lozen van water en slib uit rioolwaterzuiveringsinstallaties gesteld. Het gaat hier onder meer over grenswaarden voor N en P, naast die voor CZV en BZV, die gelden bij het op oppervlaktewater brengen van afvalwater. Ook schrijft de regeling criteria voor ten aanzien van bemonsteringsregimes en de dimensionering van zuiveringsinstallaties.

Het lozingenbesluit stedelijk afvalwater betreft de implementatie van de EU Richtlijn stedelijk afwater.

3.4.6. Pesticiden/biociden

Meer dan 30 relevante stoffen voor het Scheldestroomgebied kennen een toepassing als pesticide en/of biocide. Voor 4 van deze stoffen/stofgroepen, te weten chlorpyrifos, diuron, isoproturon en organotinverbindingen, vindt in het Scheldestroomgebied overschrijding plaats van de daarvoor geldende milieukwaliteitseisen.

Het beleid ten aanzien van deze toepassingen is hieronder weergegeven. Het betreft generieke en deels recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn in meer of mindere mate ook in het Scheldestroomgebied merkbaar zullen zijn.

Toelating van bestrijdingsmiddelen – algemeen

  • In de beleidsnota Meerjarenplan Gewasbescherming is voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een aantal taakstellingen geformuleerd waaronder de beperking van de emissies naar het milieu. Het hierover gesloten convenant MJP-G is eind 2000 afgelopen. In 2003 is als vervolg op het MJP-G het convenant Gewasbescherming ondertekend. In dit convenant zijn opnieuw doelstellingen opgenomen ten aanzien van vermindering van emissies naar het milieu en het behalen van de vigerende waterkwaliteitsdoelstellingen.

  • Op grond van het regime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt beoordeeld of toepassingen van een middel op de markt kunnen worden toegelaten.

  • Via twee algemene maatregelen van bestuur zijn eisen gesteld aan de wijze van toepassing, waarmee verliezen naar water worden beperkt:

    • Besluit Glastuinbouw (voorjaar 2002, integratie van eerdere besluiten op grond van de Wet Milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren);

    • Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (voorjaar 2000, op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

  • Daarnaast zijn toepassingen van bestrijdingsmiddelen voor zover moet worden aangenomen dat de regulering in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden onvoldoende bescherming geeft tegen negatieve milieueffecten Wvo vergunningplichtig. In deze vergunning mogen verdergaande restrictieve maatregelen worden opgelegd aan de toepassing van het middel.

Het beschreven instrumentarium vormt in hoge mate de implementatie van de Europese harmonisatierichtlijn voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, richtlijn 91/414/EEG.

Chlorpyrifos

De toelating van chloorpyrifos is in 1999 beëindigd; gebruik mocht nog plaatsvinden tot in het jaar 2001. In de periode 1999–2001 werd de stof af en toe in de Nederlandse oppervlaktewateren boven de milieukwaliteitseis aangetroffen. Uit 2002 (een jaar waarin in Nederland geen gebruik was toegestaan) zijn geen normoverschrijdingen meer bekend. Het is momenteel niet bekend of deze situatie in 2003 gewijzigd is, als gevolg van het verlenen van vrijstelling voor het opnieuw gebruiken van deze stof in een aantal teelten. De concentratie in oppervlaktewater zal blijvend gevolgd worden. Mochten de vrijstellingen leiden tot normoverschrijding, dan zullen de vrijstellingen opnieuw geëvalueerd worden en zullen er verdere specifieke maatregelen overwogen worden in de wijze van toepassing (Beste Milieuvriendelijke Handelwijze).

Diuron

Na grootschalige waterkwaliteitsproblemen, vooral ook ten aanzien van de drinkwaterbereiding, is in Nederland in 1999 de toelating van diuron voor gebruik in de landbouw en voor de onkruidbestrijding op verhardingen (vooral door gemeenten) beëindigd. Toch komen er echter nog met regelmaat concentraties voor die leiden tot normoverschrijding. De oorzaak ligt hoogstwaarschijnlijk vooral bij de toepassing op verhardingen in België. Het probleem van het niet voldoen aan de milieukwaliteitseis voor diuron zal worden aangekaart bij de International Commissie ter Bescherming van de Schelde (zie paragraaf 3.6)

Isoproturon

Het valt niet te voorzien dat de toepassing van isoproturon binnen afzienbare tijd in NL of in andere EU landen verboden zal zijn.

De specifieke aard van het huidige waterkwaliteitsprobleem bestaat uit de combinatie van

  • 1.

    toepassingstijdstip (wintermaanden),

  • 2.

    af- en uitspoeling in natte winterperioden,

  • 3.

    de trage afbreekbaarheid van de stof bij lage winterse temperatuur,

Pieken komen vooral voor in het winterhalfjaar. Dit hangt waarschijnlijk samen met tijdstip van toepassing. In de grote rivieren is er ook een correlatie geconstateerd met regenval. Dit duidt erop dat af- en uitspoeling de belangrijkste emissieroute is.

Er zullen specifieke toepassingsrestricties en/of teeltmaatregelen ter vermindering van de af- en uitspoeling van isoproturon in natte perioden overwogen worden (hetzij via instrumenten van het bestrijdingsmiddelenbeleid, dan wel via het waterkwaliteitsinstrumentarium). Zo mogelijkheid Best Environmental Practice vaststellen in EU verband

Organotinverbindingen

  • Op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is de toelating van organotin (TPT) als gewasbeschermingsmiddel sinds 2000 ingetrokken.

  • Het gebruik van organotin (TBT/TPT) als antifouling voor (zeil)jachten met een lengte van minder dan 25 meter en de verkoop van verpakkingen met organotin met een inhoud van minder dan 20 liter is al langere tijd niet toegestaan op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (en ook verankerd in Europese regelgeving).

  • In het voorjaar van 1999 is een convenant gesloten tussen de overheid en de visserij-branche om niet langer organotin-antifouling op visserij-schepen toe te passen.

De implementatie van de IMO-conventie uit 2001 met betrekking tot een algemeen verbod op de toepassing van organotin-antifouling per 1 januari 2003 vormt een belangrijk instrument om de verontreiniging met organotin tegen te gaan. In Nederland vindt de implementatie van de IMO-conventie momenteel plaats in het kader van het toelatingenregime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit strekt dan tevens tot implementatie van EU-richtlijn 2002/62/EG van 9 juli 2002.

3.5. Waterbodems en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging in het Scheldestroomgebied

Verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een bron van verontreiniging van het Scheldestroomgebied door met name PCB’s, PAK’s, (alleen waterbodem) organotinverbindingen (alleen waterbodem) en zware metalen. Het tegengaan van verontreiniging vanuit deze bronnen ligt primair in de aanpak van de vervuilingsbronnen die leiden tot een verontreinigde waterbodem en atmosferische depositie, te weten lozingen/verliezen naar water en emissies uit de lucht. In voorgaande paragrafen is de regulering van lozingen/verliezen naar water reeds aan de orde geweest. Emissies naar de lucht van PAK’s en PCB’s vallen onder de ‘Nederlandse Emissie Richtlijnen – Lucht’ (NER); op grond van de NER geldt voor PCB’s in principe een nul-emissie naar de lucht en voor PAK is een emissie- grenswaarde vastgesteld ter minimalisering van de emissies naar de lucht. De vergunningen op grond van de Wet milieubeheer zijn voor wat betreft emissies naar de lucht gebaseerd op de NER. PAK’s en PCB’s hebben ook de aandacht bij het beleid ten aanzien van emissies uit de lucht vanuit het verkeer (over land en water); door het gebruik van schonere motoren zijn de emissies naar de lucht van PAK vanuit het verkeer afgenomen.

In de vierde Nota waterhuishouding is aangegeven dat naast de reductie van de vervuilingsbronnen de sanering van ernstig verontreinigde waterbodems noodzakelijk is; daartoe is een tien jaren scenario waterbodem opgesteld en budget beschikbaar gemaakt. In dit tien jaren scenario worden diverse beleidsontwikkelingen genoemd.

  • Zo is er een herziening van het bestaande beleid omtrent de reguliere verspreiding van licht verontreinigde baggerspecie in voorbereiding.

  • Ook wordt gewerkt aan een nieuw beoordelingssysteem voor het verspreiden van baggerspecie in zee. Met de introductie van het nieuwe systeem Chemie Toxiciteit Toets (CTT) zou de uniforme gehalte toets (UGT) komen te vervallen. Er is nog geen beleidsmatig besluit genomen over de definitieve invoer hiervan.

  • Daarnaast wordt gewerkt aan vervanging van de klasse indeling voor zoete baggerspecie. Gedacht wordt aan het vervangen van de klasse indeling door gebruik te maken van de milieukwaliteitseis voor waterbodems in combinatie met biologische effectmetingen en omzettingscriteria.

  • In 2002 is de Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie (SVB) in werking getreden. Een deel van het landelijke budget voor het verwerken van baggerspecie wordt gebruikt ter stimulering van het gebruik van baggerspecie als bouwstof, zodat er uiteindelijk minder specie zal worden gestort.

In de eerste helft van 2002 is het LIFE-project over verontreinigd sediment afgerond. In dit deels door de Europese Unie gefinancierde project werd samengewerkt tussen Vlaanderen, Wallonië, Frankrijk en Nederland om in de Maas- en Schelde stroomgebieden de eerste stappen te zetten naar een aanpak van verontreinigde waterbodems op technisch en beleidsmatig/juridisch terrein.

3.6. Te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor en internationale afstemming in het Scheldestroomgebied

Een aantal ontwikkelingen in Europees verband leidt naar verwachting gedurende de looptijd van dit programma tot resultaten die ook consequenties zullen hebben voor de bestrijding van de verontreiniging in het Scheldestroomgebied. Zodra de volgende ontwikkelingen tot concrete acties voor lidstaten leiden, zal daaraan ook in het gebied van het Scheldestroomgebied zo spoedig mogelijk invulling worden gegeven.

  • 33 voor het Scheldestroomgebied relevante stoffen betreffen de 33 prioritaire stoffen van annex X van de Kaderrichtlijn water (zie bijlage 1 van de Regeling). Voor deze stoffen zal de komende jaren een dochterrichtlijn ontwikkeld worden met betrekking tot milieukwaliteitseisen en maatregelen ten aanzien van bronnen.

  • In Kaderrichtlijn water verband dienen per stroomgebied de relevante stoffen in beeld gebracht te worden en de daarbij behorende milieukwaliteitseisen en bronmaatregelen vastgesteld te worden. Voor het Scheldestroomgebied zal daarvoor voortgebouwd worden op de informatie die gegenereerd is bij de uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG.

  • Ook in OSPAR-verband zijn prioritaire stoffen geïdentificeerd – voor deze stoffen wordt gestreefd naar de beëindiging van de lozingen/verliezen naar water en emissies naar de lucht in 2020. Tot de OSPAR prioritaire stoffen behoren de voor het Scheldestroomgebied relevante stoffen trichloorbenzenen, pentachloorfenol, kwik, lood, cadmium, PAK, lindaan, TBT, PCB’s, endosulfan, c10-13 chlooralkanen, broombrandvertragers, trifluraline. Momenteel worden in internationaal verband afspraken gemaakt over hoe het doel voor de diverse stoffen op de meest efficiënte wijze bereikt kan worden.

  • De beoordeling van een groot aantal gewasbeschermingsmiddelen in het kader van richtlijn 91/414/EEG is via de Verordeningen 451/2000 van 28/2/2000 en 2266/2000 van 12/10/2000 versneld. Van een aantal middelen, waaronder TPT en wellicht andere voor het Scheldestroomgebied relevante middelen die recent nog in België en/of Nederland waren toegelaten, is de toepassing vanaf 25 juli 2003 verboden.

De lijst met de 91 voor het Scheldestroomgebied relevante stoffen zal onder de aandacht worden gebracht van de Internationale Commissie voor de Bescherming van de Schelde. Met name voor de stof(groep) PCB’s, koper, zink, stikstof, fosfaat en een aantal bestrijdingsmiddelen zal aangegeven worden dat verdere maatregelen ook stroomopwaarts noodzakelijk zijn om aan de milieukwaliteitseisen te kunnen voldoen.

3.7. Aanpassen/voortzetten monitoring programma Schelde

De bestaande monitoringactiviteiten in het Scheldestroomgebied worden momenteel aangepast aan de eisen die de Kaderrichtlijn water eraan stelt. Alle geïdentificeerde relevante stoffen zullen opgenomen worden in de surveillance monitoring ten behoeve van de Kaderrichtlijn water die in 2004/5 wordt uitgevoerd.

3.8. Looptijd

Dit programma loopt tot eind 2009. Het programma zal dan worden vervangen door een stroomgebiedbeheersplan voor het Scheldestroomgebied op grond van de Kaderrichtlijn water.

4. Tabel met informatie in detail (relevantie en toetsing waterkwaliteit)

Toelichting bij kolom ‘EG-nr’: betreft het nummer op de lijst van aandachtsstoffen bij Richtlijn 76/464/EEG zoals die in 1982 door de Europese Commssie is opgesteld.

Toelichting bij kolom ‘KRW-nr’: betreft het nummer van de stof op bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water)

Toelichting op de symbolen gebruikt in de kolom ‘Relevantie’:

In deze kolom is met een symbool weergegeven of de stof relevant wordt geacht in het Scheldestroomgebied.

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Scheldestroomgebied; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. Derhalve is de stof niet relevant;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Scheldestroomgebied; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Scheldestroomgebied. Derhalve is de stof relevant;

?: er zijn geen meetgegevens beschikbaar m.b.t. het voorkomen van deze stof in het oppervlaktewater van het Scheldestroomgebied. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

R+: de stof is relevant voor het Scheldestroomgebied; de relevantie is bepaald op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater (bijv. omdat de stof is aangewezen als prioritaire stof bij de Kaderrichtlijn water). Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’;

R–: de stof is niet relevant voor het Scheldestroomgebied; dit is geconcludeerd op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater. Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’.

Als de uiteindelijke conclusie luidt dat een stof relevant is voor het Scheldestroomgebied is de regel met de stof gecursiveerd.

Toelichting kolom ‘Toetsingsresultaat’ en daarin gebruikte symbolen:

Toetsing op basis van metingen in oppervlaktewater aan de milieukwaliteitseisen zoals weergegeven in bijlage 1 van de Regeling.

Verklaring gebruikte symbolen:

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor alle metingen en locaties onder de milieukwaliteitseis;

>: de stof is onderzocht, en is aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor 1 of meer metingen/locaties boven de milieukwaliteitseis.

1

Aldrin

309-00-2

+

+

Aldrin is een zeer persistente stof die als insecticide al jaren verboden is in geheel Europa (richtlijn 79/117). De stof wordt in zowel de waterfase als aan zwevend stof van de Schelde aangetroffen. Waarschijnlijk betreffen de metingen in de waterfase vals positieve waarnemingen. De metingen aan zwevend stof worden mogelijk veroorzaakt door opdwarrelen van sediment. Lijst I stof van 76/464/EEG.

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

?/R+

Niet gemeten; de stof is te polair en laat zich in vrije vorm niet uit het water extraheren met gangbare methodes. Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde (hulpstof bij productie chemicaliën, vnl kleurstoffen en farmaceutische producten). In Wallonië is stof als relevant aangemerkt.

3

2

Anthraceen

120-12-7

+/R+

+ (>)

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde; diffuus: verven (houtbescherming, scheepshuiden). In Wallonië is stof als relevant aangemerkt; in Vlaanderen wordt milieunormgeëvalueerd en zijn diverse lozers geïdentificeerd. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

4

arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

+

+

Vijf potentiële industriële lozers nabij Westerschelde (fosfaatproductie, cokesfabrieken, non-ferro; diffuus: herbicide (behang, houtbescherming, verven, knaagdierbestrijding, termietenbestrijding, mierenlokdozen). In Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt. In Vlaanderen worden milieunorm en lozingsvergunningen geëvalueerd.

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

Toepassing als pesticide is verboden (ook in België).

6

Azinfos-methyl

86-50-0

Toepassing als pesticide is verboden (ook in België).

7

4

Benzeen

71-43-2

+/R+

+

Producent (één) en drie potentiële industriële lozers nabij Westerschelde; gebruikt in synthetisch rubber, farmaceutica verf, explosieven, nylon intermediairen en fotografische chemicaliën. In Wallonië is stof als relevant aangmerkt. In Vlaanderen zijn diverse lozers geïdentificeerd. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

8

Benzidine

92-87-5

9

Benzylchloride (alfa-Chloortolueen)

100-44-7

Diverse (potentiële) lozers geïdentificeerd, ook in Vlaanderen.

10

Benzylideenchloride (alfa,alfa-dichloortolueen)

98-87-3

11

Bifenyl

92-52-4

Eén potentiële industriële lozer geïdentificeerd. Stof is als relevant aangemerkt in Wallonië. De toepassing als pesticide is verboden (ook in België).

12

6

Cadmium

7440-43-9

+/R+

+

Voor diverse industriële bronnen is emisiebeleid aanwezig (EU 83/513 emissiegrenswaarden voor diverse productieprocessen). Voor diffuse bronnen (atmosferische depositie, uitloging zinken dakgoten, kunstmest etc) is nog weinig concreet beleid. De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt.

14

Chlooralhydraat

302-17-0

Toepassing als pesticide is verboden (ook in België).

15

Chloordaan

57-74-9

Toepassing als pesticide is verboden (ook in België).

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

? /R–

Toepassing als intermediair bij de productie van carboxymethylcellulose, pesticiden en andere chemicaliën; geen potentiële lozers nabij Westerschelde geïdentificeerd. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

17

2-Chlooraniline

95-51-2

18

3-Chlooraniline

108-42-9

Eén potentiële industriële lozer nabij Westerschelde geïdentificeerd.

19

4-Chlooraniline

106-47-8

20

Chloorbenzeen

108-90-7

+

+

Toepassing bij het terugwinnen van oplosmiddelen en in de productie van aniline, pesticiden, fenol en chloornitrobenzeen. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

21

1-Chloor-2,4-dinitrobenzeen

97-00-7

Eén potentiële industriële lozer nabij Westerschelde geïdentificeerd.

22

2-Chloorethanol

107-07-3

?/R–

Niet gemeten; de stof is te polair en laat zich in vrije vorm niet uit het water extraheren met gangbare methodes. Geen potentiële lozers geïdentificeerd. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

+/R+

+

Voor industriële processen is er beleid 88/347 en IPPC. Aandachtspunt is chlorering van koelwater (geen emissies beschikbaar in emissieregistratie). De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en als lijst I stof van 76/464/EEG en wordt derhalve ook als relevant aangemerkt.

24

4-Chloor-3-methylfenol

59-50-7

In Vlaanderen industriële lozer geïdentificeerd; in Wallonië is stof als relevant aangemerkt.

25

1-Chloornaftaleen

90-13-1

+

+

Toepassing als immersievloeistof bij de microscopische bepaling van de refractie-index van kristallen en als oplosmiddel voor oliën en vetten; in Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt; geen potentiële industriële lozers geïdentificeerd.

26

Chloornaftalenen (technisch mengsel)

+

+

Toepassing in de industrie voor elektrische uitrustingen en als additief in verschillende producten; in Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt; geen potentiële industriële lozers geïdentificeerd.

27

4-Chloor-2-nitroaniline

89-63-4

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde geïdentificeerd.

28

1-Chloor-2-nitrobenzeen

88-73-3

+

+

Toepassing als intermediar bij synthese in organische chemie. In Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt en in Vlaanderen geen industriële lozers geïdentificeerd.

29

1-Chloor-3-nitrobenzeen

121-73-3

30

1-Chloor-4-nitrobenzeen

100-00-5

Eén potentiële industriële lozer nabij Westerschelde geïdentificeerd.

31

4-Chloor-2-nitrotolueen

89-59-8

+

+

In Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt

32

Chloornitrotoluenen (andere dan 4-Chloor-2-nitrotolueen)

+

+

In Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt

33

2-Chloorfenol

95-57-8

+

+

Toepassing in organische synthese. Geen potentiële industriële lozers geïdentificeerd. In Wallonië is stof als relevant aangemerkt en in Vlaanderen diverse lozers geïdentificeerd.

34

3-Chloorfenol

108-43-0

In Wallonië is stof als relevant aangemerkt.

35

4-Chloorfenol

106-48-9

In Wallonië is stof als relevant aangemerkt en in Vlaanderen een lozer geïdentificeerd.

36

Chloropreen (2-Chloor-1,3-butadieen)

126-99-8

(–)/R–

Grondstof voor de productie van polychloorpropeen, een synthetisch rubber (kabels, adhesieven). Geen potentiële industriële lozers geïdentificeerd. In Wallonië is stof niet als relevant aangemerkt en in Vlaanderen geen industriële lozers geïdentificeerd.

37

3-Chloorpropeen (allylchloride)

107-05-1

Eén potentiële industriële lozer nabij Westerschelde geïdentificeerd.

38

2-Chloortolueen

95-49-8

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde geïdentificeerd. In Vlaanderen 1 lozer.

39

3-Chloortolueen

108-41-8

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde geïdentificeerd.

40

4-Chloortolueen

106-43-4

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde geïdentificeerd.

41

2-Chloor-p-toluidine

615-65-6

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde geïdentificeerd.

42

Chloortoluïdinen (andere dan 2-Chloor-p-toluidine)

43

Cumafos

56-72-4

In Nederland (en in België) niet toegelaten voor toepassing als pesticide.

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

?/R+

Bij oppervlaktewatermetingen problemen met ijken. In Nederland alleen toepassing als desinfectiemiddel toegestaan en daarom relevant. Geen toelating in België en niet als relevant aangemerkt in Wallonië en geen lozers geïdentificeerd in Vlaanderen.

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

+

+

Toepassing als selectief systemisch herbicide; toegelaten op zowel Nederlandse als Belgische markt. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

47

Demeton

298-03-3

Zowel in Nederland als in België niet toegelaten als pesticide (systemisch insecticide en acaricide); in Wallonië als relevant aangemerkt.

48

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

+

+

Toepassing als loodvanger in benzine, fumigant voor graan en fruit, oplosmiddel, in water-proofing preparaties, in de organische synthese, als insecticide, nematicide en geneesmiddel. Eén potentiële industriële lozer nabij Westerscheldel. In Nederland toepassing als pesticide niet toegestaan. In Vlaanderen 1 lozer geïdentificeerd. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

49

Dibutyltindichloride

683-18-1

+

+ (>)

Alleen gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Mogelijke overschrijding van de norm (onzekerheid i.v.m. aannames bij het omrekenen van zwevend stof naar opgeloste waarde). Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Eén producent in Scheldegebied en twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde. Dibutyltin ook afbraak product van tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling. Stof niet relevant in Wallonië.

50

Dibutyltinoxyde

818-08-6

+

+ (>)

Alleen gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Eén otentiële lozer nabij Westerschelde. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling. Stof niet relevant in Wallonië.

51

Dibutyltinzouten (andere dan dibutyltindichloride en dibutyltinoxyde)

1002-53-5

+

+ (>)

Alleen gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Producent in Scheldegebied: Atofina. Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling. Stof niet relevant in Wallonië.

52

Dichlooranilinen

Diverse Vlaamse lozers

53

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

Eén industriële lozer in Vlaanderen geïdentificeerd.

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

+

+

Niet toegelaten als pesticide in Nederland en in België; werd gebruikt als fumigant en insecticide. Bij de reactie met loog wordt de stof omgezet tot chloorfenol en de stof wordt eveneens gebruikt in het PPS-polymerisatie-proces. Stof niet relevant in Wallonië en in Vlaanderen en geen industriële lozers geïdentificeerd.

55

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

Twee potentiële industriële lozers nabij Westerschelde, één lozer in Vlaanderen.

56

Dichloorbenzidinen

91-94-1

57

Dichloordiisopropylether

108-60-1

In Wallonië als relevant aangemerkt.

58

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

In Vlaanderen industriële lozer geïdentificeerd.

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

60

1,1-Dichloorethyleen (vinylideenchloride)

75-35-4

Voormalige productie gestopt. In Wallonië als relevant aangemerkt.

61

1,2-Dichloorethyleen

540-59-0

In Wallonië als relevant aangemerkt.

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

+/R+

+

Er zijn industriële lozingen. Toepassing in de verfverwijdering en als oplosmiddel (ontvetting), in de productie van aërosolen, fotografische film en synthetische vezels, in farmaceutische producten en als fumigant. In Wallonië als relevant aangemerkt. In België is de stof erkend als verdunningsmiddel bestemd voor de toepassing d.m.v. spuitbussen en thermonevelapparaten. Diverse industriële lozers in Vlaanderen – in Vlaanderen wordt milieunorm vastgesteld. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

63

Dichloornitrobenzenen

+

+

Eén producent in Scheldegebied. Gebruikt als intermediair in de chemische industrie en als laboratoriumchemicaliën. Stof in Wallonië niet als relevant aangemerkt.

64

2,4-Dichloorfenol

120-83-2

In Wallonië als relevant aangemerkt; industriële lozer in Vlaanderen.

65

1,2-Dichloorpropaan

78-87-5

+

+

In Nederland en België niet toegelaten als pesticide. Eén potentiële lozer nabij Westerschelde. Gebruikt als intermediair voor de productie van perchloorethyleen en tetrachloormethaan, als loodvanger voor anti-klopvloeistoffen, oplosmiddel. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

?/R–

Niet gemeten; de stof laat zich in vrije vorm niet uit het water extraheren met gangbare methodes. In verleden stof aangetoond in influenten RWZI’s, maar momenteel geen (potentiële) lozers; daarom als niet relevant geïndiceerd. Stof in Wallonië niet als relevant aangemerkt en in Vlaanderen geen industriële lozers

67

1,3-Dichloorpropeen

542-75-6

Niet toegelaten als pesticide in Nederland, wel in België.

68

2,3-Dichloorpropeen

78-88-6

Industriële lozer in Vlaanderen.

69

Dichloorprop

120-36-5

+

+

Niet toegelaten als pesticide in Nederland, wel in België. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

70

Dichloorvos

62-73-7

In België algemeen toegelaten als pesticide, in Nederland een zeer beperkte toepassing. In Vlaanderen wordt milieunorm vastgesteld. Stof is in Wallonië als relevant aangemerkt.

71

Dieldrin

60-57-1

+

+

De stof is in nederland al sedert lange tijd niet meer toegelaten. In EU ook volledig verboden (richtlijn 79/117). Nederlandse productiesite (nalevering riolen) via WVO-vergunningverlening gereguleerd. Lijst I stof van 76/464/EEG. De stof wordt aan zwevend stof en in water aangetroffen.

72

Diethylamine

109-89-7

Eén potentiële industriële lozer nabij Westerschelde. Vlaamse industriële lozer.

73

Dimethoaat

60-51-5

Wordt gebruikt als systemisch en contact insecticide/arcaricide, is toegelaten in Nederland en België en was in verleden een probleem in Zeeuwse wateren. In Vlaanderen wordt milieunorm herzien en in Wallonië wordt stof als relevant beschouwd.

74

Dimethylamine

124-40-3

+

+

Intermediair voor oplosmiddelen, farmaceutische producten en pesticiden. Eén potentiële industriële lozer nabij Westerschelde. Stof niet relevant in Wallonië.

75

Disulfoton

298-04-4

In Nederland en België niet toegelaten als pesticide.

76

14

Endosulfan

115-29-7

–/R+

Op grond van oppervlaktewatermetingen niet relevant. In Nederland niet toegelaten als pesticide, in België wel. In Vlaanderen wordt pesticidenreductie-programma herzien, in Wallonië is stof als relevant aangemerkt. Aangezien stof prioritaire stof is bij EU kaderrichtlijn water wordt stof toch als relevant aangemerkt.

77

Endrin

72-20-8

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

78

Epichloorhydrine

106-89-8

Drie potentiële industriële lozers nabij Westerschelde.

79

Ethylbenzeen

100-41-4

+

+

Eén producent in Scheldegebied. Stof wordt gebruikt als solvent en als onderdeel van asfalt en nafta. Stof is als relevant aangemerkt in Wallonië. Diverse industriële lozers in Vlaanderen, waar milieunorm wordt herzien.

80

Fenitrothion

122-14-5

In Nederland zeer beperkt toegelaten als biocide, in België alle toepassingen toegelaten. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

81

Fenthion

55-38-9

?/R–

Zowel in Nederland als in België niet toegelaten als pesticide. Daarom als niet relevant geïdentificeerd. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië

82

Heptachloor

76-44-8

Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

82

Heptachloorepoxide

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

86

Hexachloorethaan

67-72-1

87

Isopropylbenzeen

98-83-9

+

+

Eén producent in Scheldegebied. Toepassing bij de productie van aceton, alfa-methylstyreen, fenol, polymerisatiekatalysatoren, diisopropylbenzeen; het is een component van brandstof; katalysator voor harsen; wordt gebruikt als oplosmiddel en ingrediënt van asfalt. In Vlaanderen industriële lozers geïdentificeerd. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

88

Linuron

330-55-2

+

+

Toepassing als pesticide toegestaan in zowel Nederland als België.

89

Malathion

121-75-5

Toepassing als pesticide toegestaan in zowel Nederland als België. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

90

MCPA

94-74-6

+

+

Toepassing als pesticide toegestaan in zowel Nederland als België. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

91

Mecoprop

93-65-2

+

+

Toepassing als pesticide toegestaan in zowel Nederland als België. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

92

21

Kwik

7439-97-6

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

93

Methamidophos

10265-92-6

?/R–

In voorjaar 2002 niet meegenomen in metingen. Bij eerdere metingen in oppervlaktewater niet aangetoond, daarom als niet relevant geïdentificeerd. In Nederland niet toegestaan als pesticide, in België wel toegelaten. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

94

Mevinfos

26718-65-0

In Nederland niet toegestaan als pesticide, in België wel toegelaten. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

95

Monolinuron

1746-81-2

In Nederland niet toegestaan als pesticide, in België wel toegelaten. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

96

22

Naftaleen

91-20-3

+/R+

+

Toepassing in de productie van motteballen, alfa- en beta-naftolen, pesticiden, fungiciden, kleurstoffen, detergenten, synthetische harsen, celluloids, oplosmiddelen etc. Diverse industriële lozers in Vlaanderen, waar milieunorm wordt aangepast. In Wallonië als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

97

Omethoate

1113-02-6

(–)/R–

Bij eerdere metingen in oppervlaktewater ook niet aangetoond. In Nederland niet toegestaan als pesticide, daarom als niet relevant geïdentificeerd. In België wel toegelaten. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

98

Oxydemeton-methyl

301-12-2

(–)/R–

Bij eerdere metingen in oppervlaktewater ook niet aangetoond. In Nederland niet toegestaan als pesticide daarom als niet relevant geïdentificeerd. In België wel toegelaten.

99

15

Fluorantheen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(ghi)peryleen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo-a-pyreen (3,4-benzopyreen)

50-32-8

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo-k-fluorantheen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Indenopyreen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

+/R+

+

Komt vrij bij koolteerprocessing, petroleumverfijning, kool- en cokesprocessing, productie van kerosine etc. Diverse industriële lozers nabij Westerschelde en diverse diffuse bronnen. In Vlaanderen diverse industriële lozers aanwezig; milieunorm Vlaanderen wordt aangepast. Stofgroep als relevant aangemerkt in Wallonië. Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant

99

3,4-benzofluorantheen

205-99-2

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Benzo(k)fluorantheen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Chryseen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Fenantreen

+/R+

+

Prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

100

Parathion

56-38-2

100

Parathion-methyl

298-00-0

101

PCB (en PCT)

+

+ (>)

Toepassing in warmte wisselaars, in de elektrische industrie, in transformatoren, adhesieven, plastics, inkten,verven. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië, aanpassing milieunorm in Vlaanderen, saneringsbleid producten via Vlaams PCB-plan.

101

PCB-101

+

+ (>)

101

PCB-118

+

+ (>)

101

PCB-138

+

+ (>)

101

PCB-153

+

+ (>)

101

PCB-180

+

+ (>)

101

PCB-28

+

+

101

PCB-52

+

+ (>)

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

+/R+

+

De stof wordt in de Schelde aangetroffen. NL (ook D,B): stof mag al jaren niet meer gebruikt worden, geen lopende maatregelen. EU: Directive 91/173/EEC: restricties Directive 1999/51/EC: verbod per 2008 hout- en textielbehandeling. Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

103

Foxim

14816-18-3

?/R+

Deze stof is niet goed te meten i.v.m. instabiliteit. Bepaalde toepassingen in Nederland en België toegestaan. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

104

Propanil

709-98-8

105

Pyrazon (Chloridazon)

1698-60-8

+

+

In Nederland niet toegestaan als pesticide, in België wel – effectief tegen bladschimmels zoals meeldauw. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

106

29

Simazine

122-34-9

+/R+

+

In Nederland niet toegestaan als pesticide, in België wel. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

Zowel in Nederland als in België niet meer toegelaten als pesticide.

108

Tetrabutyltin

?/R+

Toepassing bij industriële productie van butylverbindingen; vindt o.a. plaats nabij Westerschelde. Stof niet als relevant aangemerkt in Wallonië.

109

1,2,4,5-Tetra-

chloorbenzeen

95-94-3

Potentiële industriële lozer nabij Westerschelde geïdentificeerd.

110

1,1,2,2-Tetra-

chloorethaan

79-34-5

Potentiële industriële lozer nabij Westerschelde (stof niet aangetoond in afvalwater van betreffende bedrijf).

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

112

Tolueen

108-88-3

+

+

Toepassing als component van benzine en als oplosmiddel en verdunner. Industriële lozingen in Scheldebekken, ook in Vlaanderen. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

113

Triazophos

24017-47-8

114

Tributylfosfaat

126-73-8

+

+

Toepassing als extractiemiddel voor de verfijning van zeldzame metalen en voor de zuivering van fosforzuur, ontschuimer in beton-, textiel- en papierindustrie, component in hydraulische vloeistoffen. Zowel in Nederland als België geen toepassing meer als pesticide. In Schelde bekken potentiële industriële lozers. Ook lozer in Vlaanderen. Stof niet als relevant aangemerkt in Wallonië.

115

30

Tributyltinoxyde

+/R+

+ (>)

Voornaamste toepassing: antifouling op (zee)schepen. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

116

Trichloorfon

52-68-6

In Nederland niet en in België wel toegelaten als pesticide. In Wallonië niet als relevant aangemerkt.

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

119

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

Lozing in Scheldebekken. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

120

1,1,2-Trichloorethaan

79-00-5

+

+

Toepassing in de productie van 1,1-dichlooretheen, als oplosmiddel voor gechloreerd rubber en diverse organische materialen (vetten, olieën, harsen). Industriële lozingen in Schelde bekken en in Vlaanderen. Stof als relevant aangemerkt in Wallonië.

121

Trichloorethyleen

79-01-6

+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG.

122

Trichloorfenolen

95-9-4 en 88-06-2

Industriële lozers in Vlaanderen.

123

1,1,2-Trichloortri-

fluorethaan

76-13-1

+

+

Toepassing als koelstof, oplosmiddel in verf en vernis, warmtegeleider, schuimmiddel en oplosmiddel. Scheepswerven zijn potentiële lozers. Stof niet als relevant aangemerkt in Wallonië.

124

33

Trifluraline

1582-09-8

(–)/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en daarom in ieder geval relevant.

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

+

+ (>)

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide, in België wel. Producent loost in Scheldebekken. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

126

Trifenyltinchloride

+

+ (>)

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide, in België wel. Producent loost in Scheldebekken. Stof in Wallonië niet als relevant aangemerkt.

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

+

+ (>)

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide, in België wel. Producent loost in Scheldebekken. Stof in Wallonië niet als relevant aangemerkt.

128

Vinylchloride (chloorethyleen)

75-01-4

Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

129

Xylenen (technisch mengsel van isomeren)

+

+

Toepassing als oplosmiddel. Industriële lozingen in Schelde bekken en in Vlaanderen. Stof in Wallonië als relevant aangemerkt.

131

3

Atrazine

+/R+

+

Toepassing als pesticide in Nederland verboden, in België toegestaan. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

132

Bentazon

+

+

Toepassing als pesticide in zowel Nederland als België.

A

Titaan

?/R+

Geen betrouwbare oppervlaktewater metingen beschikbaar. Er zijn in Schelde gebied wel lozingen bekend, zeker bij ertsverwerkers – daarom als relevant aangemerkt.

B

Borium

+

+

Stof is aantoonbaar aanwezig. Dit wordt echter met name veroorzaakt door de hoge lokale achtergrondconcentratie door invloed van zee. Op zee is natuurlijke achtergrondconcentratie 4440 µg/l

C

Uranium

+

+ (>)

Stof is aantoonbaar aanwezig. Op zich overschrijding norm, maar bij norm moet lokale achtergrondconcentratie nog worden opgeteld.

D

Tellurium

(–)/R+

Detectiegrens ligt hoog. Stof in potentie wel aanwezig door bijv. ertsverwerkende activiteiten

E

Zilver

(–)/R+

Detectiegrens ligt hoog. Stof wel aanwezig in lozingen, bijv. ertsverwerkende activiteiten

F

Organische siliciumverbindingen

+

+

Stoffen niet in handel verkrijgbaar. Kwalitatief aangetoond, maar niet gekwantificeerd. Geen potentiële lozers geïdentificeerd.

1

Alachlor

15972-60-8

+/R+

+

Toelating in NL reeds lang beëindigd; 91/414/EEG: besluit over toelating eind 2003. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en daarom relevant.

5

Brominated diphenylethers

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

8

Chlorfenvinfos

470-90-6

+/R+

+

Aangetroffen gehalten zijn beneden de detectielimiet waarbij het MTR toch overschreden kan zijn. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

9

Clorpyrifos

2921-88-2

+/R+

>/+

Heeft een toelating in NL en buurlanden; EU neemt eind 2003 besluit over plaatsing op annex 1 van 91/414/EEG. Aangetroffen gehalten zijn beneden de detectielimiet waarbij het MTR toch overschreden kan zijn. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

12

Di(2-ethylhexy)-

phthalate (DEHP)

117-81-7

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

13

Diuron

330-54-1

+/R+

>/+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

18

Lindaan

58-89-9

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

19

Isoproturon

34123-59-6

+/R+

>/+

Is in Nederland en buurlanden toegelaten. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

20

Lood

7439-92-1

+/R+

+

Emissies van lood zijn voor een groot deel diffuus. Er is een brede toepassing van lood in brandstof, bouwmaterialen en voorheen als loodhagel in de jacht. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en daarom relevant.

23

Nickel

7440-02-0

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

24

Nonylphenol

25154-52-3

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

octylphenol

1806-26-4

–/R+

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

Chloortoluron

15545-48-9

+

+

Chroom

18540-29-9

+

+

Fosfaat

+

>/+

Eutrofiëring is reeds sinds enige decennia een hardnekkig probleem met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het beleid heeft zich de afgelopen decennia toegespitst op het terugdringen van zowel puntbronnen (industriële en communale bronnen), als diffuse bronnen (voornamelijk uit- en afspoeling vanuit de landbouw).

De huidige meststoffenwet is gericht op het terugdringen van de bijdrage van de landbouw door het opleggen van mestverliesnormen. De stof wordt als totaal P boven de milieukwaliteitseis aangetroffen in de Schelde en wordt derhalve als relevant aangemerkt.

Koper

7440-50-8

+

>/+

De emissies van koper zijn voor een groot deel diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in oa. industrie, landbouw (mest en diervoeders) en bouwmaterialen (leidingen trein en tram). In de Schelde zijn gehaltes boven de milieukwaliteitseis waargenomen. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

Metolachloor

51218-45-2

+

+

Stikstof

+

>/+

Eutrofiëring is reeds sinds enige decennia een hardnekkig probleem met betrekking tot de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het beleid heeft zich de afgelopen decennia toegespitst op het terugdringen van zowel puntbronnen (industriële en communale bronnen), als diffuse bronnen (voornamelijk uit- en afspoeling vanuit de landbouw).

De huidige meststoffenwet is gericht op het terugdringen van de bijdrage van de landbouw door het opleggen van mestverliesnormen. De stof wordt als totaal N boven de Milieukwaliteitseis aangetroffen in de Schelde en wordt derhalve als relevant aangemerkt.

Titanium

+

+

Zink

7440-66-6

+

>/+

De emissies van Zink zijn diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in oa. bouwmaterialen, verkeer en landbouw. In de Schelde zijn gehaltes boven de milieukwaliteitseis waargenomen.

Bijlage

5

Programma voor het Nederlandse Eems/Dollardstroomgebied, ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG, gericht op de vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door gevaarlijke stoffen

September 2004

1. Inleiding

Algemeen

Op grond van artikel 7 van richtlijn nr. 76/464/EEG van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatische milieu van de Gemeenschap worden geloosd (PbEG L 129) zijn de Lid-Staten van de Europese Unie verplicht programma’s op te stellen ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door stoffen die voorkomen op lijst II van de bijlage bij de richtlijn.

Op 10 mei 2001 werd Nederland veroordeeld door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen omdat tot dan toe niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG. De veroordeling van het Hof betreft geografisch gezien alleen het Nederlandse deel van het Scheldebekken, de Westerschelde. Ter implementatie van de uitspraak van het Europese Hof is in eerste instantie de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ (3 februari 2003, nr. MJZ2002085859) vastgesteld en het bijbehorende ‘Programma voor de Westerschelde ter uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG ter vermindering van de verontreiniging van oppervlaktewater door 120 gevaarlijke (groepen van) stoffen die staan op lijst II van de bijlage van de richtlijn’. De Regeling is in het voorjaar 2004 gewijzigd (5 april 2004, nr. MJZ 2004032007), waardoor het programma integraal onderdeel werd van de Regeling

Om ook een juiste uitvoering te geven aan artikel 7 van de richtlijn in de overige wateren van Nederland zijn programma’s ter uitvoering van artikel 7 opgesteld voor de overige stroomgebieden (waaronder voorliggend programma voor de Eems/Dollard) en is de ‘Regeling inzake milieukwaliteitseisen voor het Scheldebekken’ dd 5 april 2004 vervangen door de Regeling met milieukwaliteitseisen voor heel Nederland, waarvan het programma voor de Eems/Dollard deel van is.

Programma voor het Eems/Dollardstroomgebied

Het doel van voorliggend programma is het vastleggen hoe de voor het Eems/Dollardstroomgebied gewenste oppervlaktewaterkwaliteit in het kader van richtlijn 76/464/EG bereikt en/of gehandhaafd wordt. Dit is gedaan door op basis van monitoringgegevens en bestaande stoffenlijsten de relevante stoffen voor het stroomgebied te bepalen. Vervolgens is voor de relevante stoffen aangegeven en vastgesteld welke maatregelen er zijn/worden ingezet om de emissies van deze stoffen terug te dringen en welke aanvullende acties er lopen ten aanzien van stoffen die de geldende milieukwaliteitseisen overschrijden. Het programma voor de Westerschelde uit 2003 spitste zich toe op 120 stoffen die Nederland ten onrechte niet als stoffen had beschouwd die onder het regime van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG vallen. In het programma voor het Eems/Dollardstroomgebied is naast deze 120 stoffen ook aandacht besteed aan de overige stoffen die onder het regime van artikel 7 vallen, inclusief de prioritaire stoffen uit bijlage X van de EU Kaderrichtlijn Water.

Bij het opstellen van het programma is de leidraad van de Europese Commissie (Guidance Document on elements for pollution reduction programmes under Article 7 of Council Directive 76/464/EEC d.d. 20-09-2000) gevolgd.

Figuur 1. Stroomgebieden van de Maas, Rijn Schelde en de Eems.

Waar in deze bijlage wordt verwezen naar de inmiddels vervallen richtlijn 76/464/EEG en die verwijzing geen onderdeel is van een beschrijving van ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden, dient daaronder richtlijn 2006/11/EG begrepen te worden. Verwijzingen naar artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG dienen, conform de concordantietabel in Bijlage III van richtlijn 2006/11/EG, gelezen te worden als verwijzingen naar artikel 6 van richtlijn 2006/11/EG.

2. Werkwijze

2.1. Inleiding

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen m.b.t. de vermindering van verontreiniging in het oppervlaktewater door relevante stoffen die kunnen voorkomen in een stroomgebied.

Dit programma dient:

  • Waterkwaliteitseisen te bevatten voor de relevante stoffen.

  • Resultaten weer te geven van de toetsing van meetgegevens aan deze waterkwaliteitseisen.

  • De maatregelen aan te geven die leiden tot de gestelde oppervlaktewaterkwaliteit.

De meetgegevens die ten grondslag liggen aan het bepalen van de relevantie en die zijn gebruikt voor de toetsing aan de geldende milieukwaliteitseisen zijn omschreven in paragraaf 2.2. De gehanteerde milieukwaliteitseisen zijn beschreven in paragraaf 2.4 (zie ook bijlage 1 van de Regeling). Informatie over toegepaste analysemethoden en detectielimieten staat in paragraaf 2.3. De werkwijze waarop de relevantie van stoffen voor het Eems/Dollardstroomgebied is vastgesteld is uiteengezet in paragraaf 2.5.

2.2. Meetgegevens Eems/Dollardstroomgebied

In het jaar 2001 zijn meetcampagnes in het Eems/Dollardstroomgebied uitgevoerd in het kader van het reguliere meetnet Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). Gedetailleerde informatie over de reguliere monitoringprogramma’s en de resultaten daarvan is te vinden op website http://www.waterstat.nl. In figuur 1 is het stroomgebied van de Eems/Dollard weergegeven.

2.3. Analysemethoden

De toegepaste analysemethoden berusten op het gebruik van de modernste middelen.

Het algemene patroon bij de analyse van organische verbindingen is extractie (eventueel met toevoeging van een interne standaard) en scheiding door gaschromatografie (GC) of vloeistofchromatografie (HPLC). Soms is het extract gezuiverd van storende stoffen (clean up) of is er voor dan wel na extractie een derivatiseringsstap uitgevoerd.

Vluchtige verbindingen zijn over het algemeen met een inert gas uit de vloeistof gedreven en op een adsorberend materiaal opgevangen (purge en trap). De identificatie van de stoffen heeft plaats gevonden op basis van zowel de retentietijd in de chromatograaf als door specifieke ionmassa’s met massaspectroscopie (MS). De kwantificering is meestal gebeurd op basis van de interne standaard of een externe standaard en de terugvinding (recovery) van de toegevoegde standaarden.

Elementen/metalen worden gemeten met inductively coupled plasma (ICP) gevolgd door atomaire emissiespectrometrie (AES) of door identificatie met MS. Bij de ICP wordt met een elektromagnetisch veld een edelgas geïoniseerd waarna het monster in het plasma (5000 K) verneveld wordt. De elementen worden in het plasma geatomiseerd en/of geïoniseerd. De emissies worden gemeten met behulp van een spectrofotometer, maar de methode wordt ook wel gekoppeld aan een MS die direct de massa’s meet.

In bijlage 6 van de Regeling staat informatie over de analyse methodes voor individuele stoffen/stofgroepen weergegeven.

2.4. Milieukwaliteitseisen

Tot voor kort waren er niet voor alle mogelijk relevante stoffen milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater afgeleid in Nederland. Voor een groot aantal stoffen bevat de vierde Nota Waterhuishouding milieukwaliteitseisen voor oppervlaktewater en/of zwevende stof. Op 12 mei 2000 is door de Ministerraad een aanvulling en wijziging vastgesteld van de lijst van milieukwaliteitseisen uit de vierde Nota Waterhuishouding. Daarnaast zijn er voor bepaalde stoffen milieukwaliteitseisen vastgelegd in het rapport ‘Normen voor waterbeheer’ (mei 2000) van de Commissie Integraal Waterbeheer en zijn er doelstellingen afgeleid en vastgesteld door de Stuurgroep Integrale Normstelling. Voor zover er in de genoemde verbanden geen milieukwaliteitseisen voorhanden waren voor de 120 stoffen die aan de orde waren in het Schelde-arrest, zijn voorlopige milieukwaliteitseisen afgeleid (zie RIZA werkdocumenten 99.046X, 2002.046X en 2002.106X). In een enkel geval was de beschikbare informatie te gering om een (voorlopige) milieukwaliteitseis af te leiden. Voor deze stoffen is aansluiting gezocht bij vigerende milieukwaliteitseisen in de aan Nederland grenzende landen Duitsland en België (Wallonië en Vlaanderen). Voor tellurium is het niet mogelijk gebleken een adequate milieukwaliteitseis af te leiden, daarom is voor de norm voor tellurium gekozen voor aansluiting bij de detectiegrens.

Voor een aantal prioritaire stoffen uit de EU Kaderrichtlijn Water is in Nederland nog geen norm beschikbaar en is deze ook niet voorlopig afgeleid. Voor deze stoffen zullen ter zijne tijd de milieukwaliteitseisen die in EU-verband worden afgeleid en vastgesteld in de Nederlandse regelgeving verankerd worden.

De aldus beschikbaar zijnde milieukwaliteitseisen zijn samengevat in bijlage 1 van de Regeling.

De milieukwaliteitseisen zullen tijdens de looptijd van het programma worden herzien in het kader van de Kaderrichtlijn water, met het oog op het voldoen aan de eisen die de richtlijn stelt aan het afleiden van milieukwaliteitseisen. De herziening zal volgen op de in Europees verband vast te stellen milieukwaliteitseisen voor de prioritaire stoffen uit annex X van de Kaderrichtlijn water en op de op stroomgebiedniveau vast te stellen milieukwaliteitseisen voor stroomgebiedrelevante stoffen.

2.5. Methode bepaling relevantie stoffen

Richtlijn 76/464/EEG vraagt om een programma op te stellen voor relevante stoffen die mogelijk kunnen voorkomen in het Eems/Dollardstroomgebied. Er is op de volgende wijze vastgesteld of een stof relevant is voor het Eems/Dollardstroomgebied:

  • Indien een stof niet aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater en de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof, dan is de stof als niet relevant aangemerkt.

  • Wanneer bij één of meer metingen en op één of meer locaties de stof aantoonbaar aanwezig is in oppervlaktewater, dan is deze stof als relevant aangemerkt.

  • Het komt voor dat er geen meetgegevens beschikbaar zijn gekomen over de aanwezigheid van een stof in oppervlaktewater (bijvoorbeeld door problemen met de analyse methode). Ook komt het voor dat een stof niet aantoonbaar is in het oppervlaktewater maar dat de detectiegrens voor het aantonen van deze stof (ruim) boven de voor deze stof afgeleide milieukwaliteitseis ligt. In deze twee situaties is relevantie bepaald op basis van andere criteria dan metingen in oppervlaktewater; voorbeelden van deze criteria zijn: (potentiële) lozer/lozingsgegevens, productie, gebruikscijfers, aangemerkt als prioritaire stof op grond van Richtlijn nr. 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Kaderrichtlijn water, PbEG L 327).

3. Stand van zaken en maatregelen Eems/Dollardstroomgebied

In paragraaf 3.1 worden de relevante stoffen voor het Eems/Dollardstroomgebied opgesomd. Paragraaf 3.2 geeft de resultaten weer van de toetsing van meetgegevens uit de periode 2001–2003 van de relevante stoffen aan de milieukwaliteitseisen. Vervolgens is in paragraaf 3.3 nader ingegaan op de maatregelen t.a.v. bronnen van verontreiniging. Paragraaf 3.4 gaat in detail over maatregelen voor die stoffen waarvoor de milieukwaliteitseisen in het Eems/Dollardstroomgebied zijn overschreden en paragraaf 3.5 gaat over de waterbodem en atmosferische depositie als secundaire bronnen van verontreiniging. De tijdens de looptijd van het programma te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor het Eems/Dollardstroomgebied zijn in paragraaf 3.6 uiteengezet. Paragraaf 3.7 gaat over het voorzetten van het monitoringprogramma. Paragraaf 3.8 tenslotte preciseert de looptijd van het programma.

3.1. Relevante stoffen voor het Eems/Dollardstroomgebied

In tabel 1 zijn de relevante stoffen voor het Eems/Dollardstroomgebied weergegeven. De relevantie is bepaald aan de hand van de tabel weergegeven in bijlage 1 van dit programma en volgens de methoden zoals vermeld in hoofdstuk 2.

Tabel 1. Relevante stoffen voor het Eems/Dollardstroomgebied

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

3

2

Anthraceen

120-12-7

4

Arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

7

4

Benzeen

71-43-2

12

6

Cadmium

7440-43-9

22

2-Chloorethanol

107-07-3

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

76

14

Endosulfan

115-29-7

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

92

21

Kwik

7439-97-6

93

Methamidophos

10265-92-6

96

22

Naftaleen

91-20-3

97

Omethoate

1113-02-6

99

15

Fluorantheen

206-44-0

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

101

PCB (en PCT)

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

106

29

Simazine

122-34-9

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

115

30

Tributyltinoxyde

818-08-6

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

124

33

Trifluraline

1582-09-8

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

126

Trifenyltinchloride

639-58-7

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

131

3

Atrazine

1912-24-9

132

Bentazon

25057-89-0

A

Titaan

13463-67-7

D

Tellurium

13494-80-9

E

Zilver

7440-22-4

1

Alachlor

15972-60-8

5

Brominated diphenylethers

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

8

Chlorfenvinphos

470-90-6

9

Chlorpyrifos

2921-88-2

12

Di(2-ethylhexy)phthalate (DEHP)

117-81-7

13

Diuron

330-54-1

19

Isoproturon

34123-59-6

20

Lood

7439-92-1

23

Nickel

7440-02-0

24

Nonylphenol

25154-52-3

25

Octylphenol

1806-26-4

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

Carbendazim

10605-21-7

Chroom

18540-29-9

Chloorprofam

Diazinon

333-41-5

Fosfaat

23560-59-0

Heptenofos

Koper

7440-50-8

MCPA

3653-48-3

MCPP

Methabenzthiazuron

Metolachloor

Stikstof

Terbutylazine

Zink

7440-66-6

In totaal zijn er 64 stoffen als relevant voor het Eems/Dollardstroomgebied aangemerkt (zie figuur 2). (N.B. de lijst van relevante stoffen in de Eems/Dollard in het kader van richtlijn 76/464/EEG is langer dan de lijst van aandachtsstoffen in het Eems/Dollardstroomgebied in het kader van de EU kaderrichtlijn Water – dit wordt veroorzaakt doordat relevantie verschillend is gedefinieerd – de laatst genoemde lijst is overigens wel een deelverzameling van de eerstgenoemde lijst).

Van deze stoffen behoren er 34 tot de door de Europese Commissie in 1982 opgestelde lijst van 132 stoffen bij de uitvoering van richtlijn 76/464/EEG. Deze 132 stoffen zijn in Nederland in 1985 als ‘zwart’ aangemerkt bij de uitvoering van het waterkwaliteitsbeleid.

Van de 34 relevante zwarte lijst stoffen staan er 20 op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water. Voor de overige 30 (64–34) voor de Eems/Dollard relevante stoffen die niet op de zwarte lijst staan, staan er 13 ook op prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water.

Figuur 2. Relevante stoffen in het Eems/Dollardstroomgebied

3.2. Toetsing aan de milieukwaliteitseisen

De resultaten van de meetcampagnes m.b.t. de 64 relevante (groepen van) stoffen zijn getoetst aan de milieukwaliteitseisen uit bijlage 1 van de Regeling. Voor het overgrote deel van de in de Eems/Dollard aangetroffen stoffen liggen de gehalten niet boven de milieukwaliteitseis. Het beeld dat uit de toetsing naar voren komt is dat er met zekerheid overschrijdingen van de milieukwaliteitseis zijn voor (zie voor de resultaten van de toetsing bijlage 1 van dit programma):

  • Nutriënten

  • Trifenyltin verbindingen (EG-Nr. 125, 126 en 127)

  • Tributyltin-oxide (EG-nr. 115)

Voor een klein aantal stoffen is op basis van de resultaten van de meetcampagnes niet met volledige zekerheid te zeggen of aan de milieukwaliteitseis voldaan wordt in verband met het ontbreken van een goede analysemethodiek en daarmee betrouwbare meetgegevens; dit geldt voor:

  • 2-amino-4-chloorfenol (EG-nr. 2)

  • Chlooralhydraat (EG-nr. 14)

  • Chloorazijnzuur (EG-nr. 16)

  • 2-chloorethanol (EG-nr. 22)

  • Cyaanuurzuurchloride (EG-nr. 44)

  • 1,3-dichloorpropaan-2-ol (EG-nr. 66)

  • Methamidafos (EG-nr. 93)

  • Omethoate (EG-nr. 97)

  • Foxim (EG-nr. 103)

  • Tetrabutyltin (EG-nr. 108)

  • Titaan (EG-nr. A)

Voor een aantal stoffen geldt dat de milieukwaliteitseis lager of gelijk aan de detectielimiet is; dit geldt o.a. voor:

  • Azinphos-ethyl (EG-nr. 5)

  • Azinphos-methyl (EG-nr. 6)

  • Chloordaan (EG-nr. 15)

  • Chloorpyrifos

  • Chlorfenvinfos

  • Cumafos (EG-nr. 43)

  • Dichloorvos (EG-nr. 70)

  • Endosulfan (EG-nr. 76)

  • Fenitrothion (EG-nr. 80)

  • Fenthion ( EG-nr. 81)

  • Malathion (EG-nr. 89)

  • Mevinfos (EG-nr. 94)

  • Oxydemeton-methyl (EG-nr. 98)

  • Parathion-methyl (EG-nr. 100)

  • Trichloorfon (EG-nr. 116)

  • Trifluraline (EG-nr. 124)

  • Tellurium (EG-nr. D)

  • Zilver (EG-nr. E)

3.3. Maatregelen t.a.v. primaire bronnen van verontreiniging

Voor de directe lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen (waaronder alle voor het Eems/Dollardstroomgebied relevante stoffen) in oppervlaktewater is in Nederland op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) een vergunning vereist. Ook voor de meest bezwaarlijke indirecte lozingen geldt een Wvo-vergunningplicht. Voor alle overige indirecte lozingen is een vergunning op grond van de Wet milieubeheer vereist. De volgende leidende principes in het emissiebeleid zijn onderdeel van de vierde Nota Waterhuishouding en zijn gedetailleerd beschreven in het Handboek vergunningverlening van de Commissie Integraal Waterbeheer:

  • Vermindering van de verontreiniging.

  • Stand-still beginsel.

  • De vervuiler betaalt.

Conform de vierde Nota Waterhuishouding gelden deze uitgangspunten voor alle bronnen (diffuus, industrieel en communaal).

Bij het beoordelen van emissies t.b.v. de vergunningverlening staan deze uitgangspunten centraal. Vermindering van de verontreiniging houdt in dat verontreiniging – ongeacht de stofsoort – zoveel mogelijk wordt beperkt. Afhankelijk van de aard en schadelijkheid van de stoffen wordt op grond van eigenschappen van stoffen een saneringsinspanning bepaald, nog ongeacht het effect dat een eventuele lozing zou veroorzaken. Afhankelijk van de eigenschappen worden drie categorieën onderscheiden:

  • 5.

    emissies van stoffen in de meest milieubezwaarlijke categorie moeten worden gesaneerd conform de beste bestaande technieken (bbt) – dit betreft de zwarte-lijststoffen, waartoe de stoffen behoren die dermate schadelijk zijn voor het milieu dat de verontreiniging door deze stoffen in beginsel moet worden beëindigd (zie paragraaf 3.1 van dit programma en bijlage 4 van het CIW handboek vergunningverlening) – in het Nederlandse Eems/Dollardstroomgebied betreft het in ieder geval 33 stoffen waarvoor deze aanpak is vereist;

  • 6.

    stoffen die minder milieubezwaarlijk zijn conform de best uitvoerbare technieken (but) – onder deze stoffen vallen onder andere de zware metalen en organische micro verontreinigingen (voor zover deze niet op de zwarte lijst staan), ammoniak en nutriënten – in het Nederlandse Eems/Dollardstroomgebied betreft het momenteel 25 stoffen waarvoor deze aanpak vereist is;

  • 7.

    voor de overige stoffen (chloride, sulfaat e.d.) is de saneringsinspanning afhankelijk van de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater.

but: Onder de best uitvoerbare technieken wordt verstaan die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit kostenoogpunt aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen.

bbt: Onder de beste bestaande technieken wordt verstaan die technieken waarmee tegen hogere kosten (ten opzichte van de kosten die gepaard gaan met best uitvoerbare technieken) een nog grotere reductie wordt verkregen en die in de praktijk kunnen worden toegepast.

Het ondanks het toepassen van but/bbt niet bereiken van de voor het ontvangende oppervlaktewater geldende milieukwaliteitseisen geeft conform de vierde Nota waterhuishouding aanleiding tot het overwegen van verdergaande maatregelen. Is de restlozing na toepassing van but/bbt onaanvaardbaar, dan zullen verdergaande maatregelen worden geëist.Ten behoeve van de invulling van deze immissietoets is voor de waterkwaliteitsbeheerder een gezaghebbend kader vastgesteld voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van lozingen van bepaalde stoffen in de vorm van een tweetal richtlijnen van de Commissie Integraal Waterbeheer, namelijk ‘Het beoordelen van stoffen en preparaten voor de uitvoering van het emissie beleid water’ (ABM; mei 2000) en ‘Emissie – immissie’ (juni 2000). Het laatste advies bevat onder andere een methodiek om te beoordelen of een restlozing aanvaardbaar is met het oog op de te behalen milieukwaliteitseisen en geeft zo ook invulling aan de gecombineerde aanpak uit de Kaderrichtlijn water en de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging vanuit grote industriële installaties (richtlijn nr. 96/61/EG, PbEG L257).

Op grond van het‘stand-still-beginsel’ kunnen conform de vierde Nota waterhuishouding aanvullende eisen (bovenop die voortvloeien uit de toepassing van het principe ‘vermindering van de verontreiniging’) noodzakelijk zijn. Ook hier wordt onderscheid gemaakt tussen ‘zwarte-lijststoffen’ en overige stoffen. Voor zwarte-lijststoffen houdt het beginsel in: ‘voor geen der aangewezen stoffen of groepen van stoffen mag het totaal van de lozingen in een bepaald beheersgebied toenemen’. Voor de overige verontreinigingen houdt het beginsel in dat: ‘de waterkwaliteit niet signifikant mag verslechteren. Waterkwaliteitsdoelstellingen mogen dus in beginsel niet worden opgevuld.’

Voor de specifieke aanpak van diffuse verontreiniging is een breed scala aan instrumentarium beschikbaar en dit is/zal waarnodig in het Eems/Dollardstroomgebied toegepast (blijven) worden bijv. ten aanzien van het op de markt brengen en wijze van toepassen van diverse producten waaronder gewasbeschermingsmiddelen. In paragraaf 3.4 wordt voor een aantal stoffen op de details ingegaan.

Artikel 8.22 van de Wet milieubeheer bevat de actualiseringplicht voor milieuvergunningen en is ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren van overeenkomstige toepassing voor Wvo-vergunningen. Dat wil zeggen dat het bevoegd gezag regelmatig moet bezien of de beperkingen en voorschriften waaronder de vergunning is verleend nog toereikend zijn met het oog op de stand der techniek en de kwaliteit van het desbetreffende watersysteem; het bevoegd gezag is tot een aanscherping van beperkingen of voorschriften zelfs verplicht indien de nadelige gevolgen voor het oppervlaktewater verder kunnen (in verband met technische mogelijkheden) of moeten (in verband met de ontwikkeling van de waterkwaliteit) worden beperkt.

Het voorstaande vigerende beleid ten aanzien van bronnen van verontreiniging in het Eems/Dollardstroomgebied wordt als adequaat beschouwd en zal gedurende de loop van het programma worden gecontinueerd.

3.4. Maatregelen in detail ten aanzien van emissies voor stoffen met normoverschrijding in het Eems/Dollardstroomgebied

In deze paragraaf worden in aanvulling op de in paragraaf 3.3 beschreven maatregelen met name beleid en regelgeving aangehaald met betrekking tot de toelating en het gebruik van diverse (consumenten)producten, waterbodems en atmosferische depositie van stoffen waarvoor in 2002 in het Eems/Dollardstroomgebied niet altijd aan de milieukwaliteitseis werd voldaan. Over het algemeen betreft het recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn gedurende de duur van het programma in meer of mindere mate in het Eems/Dollardstroomgebied merkbaar zullen zijn.

3.4.1. Nutriënten

Zowel in de regionale wateren als in de meeste grote zoete en zoute rijkswateren worden nog steeds te hoge concentraties stikstof en fosfor gemeten. Het stikstof en fosfor dat in het oppervlaktewater wordt aangetroffen, ook wel samengevat als nutriënten, meststoffen of voedingsstoffen, is voor een groot deel afkomstig uit de landbouw, van huishoudelijk en industrieel afvalwater en uit het buitenland. Hierbij moet vermeld worden dat verschillende vormen van fosfor en stikstof worden aangetroffen die in elkaar omzetbaar zijn. Wat betreft het reduceren van de belasting van het oppervlaktewater met deze stoffen wordt verwezen naar de landbouwregelgeving.

Nadere analyse nutriënten concentratie in oppervlaktewater

Om de effecten van het gevoerde meststoffenbeleid te toetsen, zijn in CIW-kader lange-termijn-monitoringgegevens (1985–2000) van nutriënten-concentraties in ruim driehonderd landelijk gespreide oppervlaktewateren verzameld, waarvan de beheerder aangaf dat ze voornamelijk door landbouw beïnvloed zijn. Voor P is een sterke daling te zien in de periode 1985–1995, daarna vlakt de curve af. De sterke daling wordt vooral toegeschreven aan de vervanging van fosfaten in wasmiddelen en de invoering van defosfatering op zuiveringsinstallatie. Sinds 1985 is in de Nota’s Waterhuishouding een 50%-reductiedoelstelling voor de nutriëntenbelasting t.o.v. 1985 opgenomen – voor fosfaat is deze reductie inmiddels bereikt, voor stikstof (nog) niet. De laatste jaren is de vermindering van de vracht in de rivieren echter bijna tot stilstand gekomen. De nutriëntenconcentratie op de grenslocaties van de Eems/Dollard daalt nauwelijks meer. De stikstofconcentratie in de Eems/Dollard is zelfs licht aan het stijgen.

Daarnaast vindt aanvoer plaats vanuit het buitenland.

Wet en regelgeving – landbouw

Het doel van de Nederlandse Meststoffenwet is dat er minder mest op de bodem wordt gebracht. Dit wordt gerealiseerd door het instellen van verliesnormen. De Nederlandse wetgeving is in stapjes vanaf 1985 steeds strenger geworden. Niettemin voldoet de Nederlandse wetgeving niet aan de nitraatrichtlijn van de EU en zal daarom een andere vorm krijgen.

Om te kunnen voldoen aan de mestwetgeving en om te kunnen controleren of veehouders zich aan de wet houden, is het verplichte Mineralenaangiftesysteem (MINAS) ingevoerd. In 1998 startte MINAS voor de intensieve veehouderij. De grotere intensieve veehouderijen moeten door middel van het bijhouden van een mineralenboekhouding het mineralenverlies naar het milieu registreren. Daarmee tonen zij aan dat ze milieuverantwoord produceren. Naarmate er minder mest uitgereden mag worden zal er een (groter) overschot aan mest op bedrijfsniveau ontstaan, dat op andere wijze verwerkt moet gaan worden (bv. afzet elders, drogen, verbranden etc.).

In maart 2000 is het lozingenbesluit open teelt en veehouderij van kracht geworden. In dit besluit worden maatregelen voorgesteld die voor bestrijdingsmiddelen en nutriënten moeten leiden tot gereduceerde emissies naar het oppervlaktewater.

Nederland heeft een verzoek ingediend bij de EC om vrijstelling van een aantal verplichtingen van de Nitraat-richtlijn. Inmiddels heeft het Europese hof op 3 oktober 2003 uitspraak gedaan in een procedure tegen Nederland inzake het niet nakomen van verplichtingen. Met deze uitspraak is definitief vastgesteld dat Nederland tot nu onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan de Nitraatrichtlijn. Het Europese Hof stelt dat een stelsel van verliesnormen ontoereikend is. De eerste stap die Nederland zet om aan het Hofarrest te voldoen, is het indienen in september 2004 van een nieuw actieprogramma voor de periode 2004–2009. Dit actieprogramma bevat een overzicht van de vast te stellen wet- en regelgeving met een strak tijdpad voor de implementatie. Een belangrijke basis voor het actieprogramma is de overeenkomst die met de Europese Commissie op 1 juli 2004 is vereengekomen. Er zullen gebruiksnormen voor de totale bemesting op bedrijfsniveau ingevoerd worden, alsmede gebruiksnormen voor dierlijke mest. Het nieuwe stelsel op basis van gebruiksnormen zal met ingang van 1-1-2006 van kracht worden. Tot dan toe zal het instrumentarium op basis van MINAS van kracht blijven.

Ten aanzien van fosfaat is de realisatie van evenwichtsbemesting in 2015 als uitgangspunt overeengekomen. Dit zal wettelijk worden verankerd.. Doorvoering van deze maatregel op korte termijn zou betekenen dat er een aanzienlijk mestoverschot ontstaat. De kosten van de verwerking hiervan zijn zeer hoog, vooral voor de intensieve varkens- en pluimveehouderij. Het milieueffect kan pas over tientallen tot honderden jaren worden waargenomen.

Overige bronnen – industrie en stedelijk afvalwater

Om de doelstellingen te realiseren, zijn diverse overeenkomsten gesloten tussen de rijksoverheid, lagere overheden en bedrijfstakken. Bijvoorbeeld voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties, de chemische industrie, de zeepindustrie, de zuivelindustrie en de glastuinbouw (zie besluit glastuinbouw). In een aantal gevallen zijn de afspraken opgenomen in een Amvb, zoals voor de rioolwaterzuiveringsinstallaties (zie besluit stedelijk afvalwater). De insteek bij de overeenkomsten was dat alle bronnen een evenredige bijdrage aan de reductie moesten leveren, dus 50%, en dat is gelukt.

In het ministeriële besluit omtrent het lozingenbesluit Wvo stedelijk afvalwater zijn beperkingen aan en regels omtrent het lozen van water en slib uit rioolwaterzuiveringsinstallaties gesteld. Het gaat hier onder meer over grenswaarden voor N en P, naast die voor CZV en BZV, die gelden bij het op oppervlaktewater brengen van afvalwater. Ook schrijft de regeling criteria voor ten aanzien van bemonsteringsregimes en de dimensionering van zuiveringsinstallaties.

Het lozingenbesluit stedelijk afvalwater betreft de implementatie van de EU Richtlijn stedelijk afvalwater.

3.4.2. Pesticiden/biociden

Circa 20 relevante stoffen voor het Eems/Dollardstroomgebied kennen een toepassing als pesticide en/of biocide. Alleen voor organotinverbindingen vindt in de Eems/Dollard overschrijding plaats van de daarvoor geldende milieukwaliteitseisen. Het beleid ten aanzien van de toepassingen als biocide en pesticide is hieronder weergegeven. Het betreft generieke en deels recente regelgeving waarvan de gevolgen op kortere of langere termijn in meer of mindere mate ook in het Eems/Dollardstroomgebied merkbaar zullen zijn.

Toelating van bestrijdingsmiddelen – algemeen

  • In de beleidsnota Meerjarenplan Gewasbescherming is voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een aantal taakstellingen geformuleerd waaronder de beperking van de emissies naar het milieu. Het hierover gesloten convenant MJP-G is eind 2000 afgelopen. In 2003 is als vervolg op het MJP-G het convenant Gewasbescherming ondertekend. In dit convenant zijn opnieuw doelstellingen opgenomen ten aanzien van vermindering van emissies naar het milieu en het behalen van de vigerende waterkwaliteitsdoelstellingen.

  • Op grond van het regime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt beoordeeld of toepassingen van een middel op de markt kunnen worden toegelaten.

  • Via twee algemene maatregelen van bestuur zijn eisen gesteld aan de wijze van toepassing, waarmee verliezen naar water worden beperkt:

    • Besluit Glastuinbouw (voorjaar 2002, integratie van eerdere besluiten op grond van de Wet Milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren);

    • Lozingenbesluit open teelt en veehouderij (voorjaar 2000, op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden).

      • Daarnaast zijn toepassingen van bestrijdingsmiddelen voor zover moet worden aangenomen dat de regulering in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden onvoldoende bescherming geeft tegen negatieve milieueffecten Wvo vergunningplichtig. In deze vergunning mogen verdergaande restrictieve maatregelen worden opgelegd aan de toepassing van het middel.

Het beschreven instrumentarium vormt in hoge mate de implementatie van de Europese harmonisatierichtlijn voor het op de markt brengen van gewas-beschermingsmiddelen, richtlijn 91/414/EEG.

Organotinverbindingen

  • Op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is de toelating van organotin (TPT) als gewasbeschermingsmiddel sinds 2000 ingetrokken.

  • Het gebruik van organotin (TBT/TPT) als antifouling voor (zeil)jachten met een lengte van minder dan 25 meter en de verkoop van verpakkingen met organotin met een inhoud van minder dan 20 liter is al langere tijd niet toegestaan op grond van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (en ook verankerd in Europese regelgeving).

  • In het voorjaar van 1999 is een convenant gesloten tussen de overheid en de visserij-branche om niet langer organotin-antifouling op visserij-schepen toe te passen.

De implementatie van de IMO-conventie uit 2001 met betrekking tot een algemeen verbod op de toepassing van organotin-antifouling per 1 januari 2003 vormt een belangrijk instrument om de verontreiniging met organotin tegen te gaan. In Nederland vindt de implementatie van de IMO-conventie momenteel plaats in het kader van het toelatingenregime van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit strekt dan tevens tot implementatie van EU-richtlijn 2002/62/EG van 9 juli 2002.

3.5. Waterbodems en atmosferische depositie als bronnen van verontreiniging in het Eems/Dollardstroomgebied

Verontreinigde waterbodems en atmosferische depositie vormen een bron van verontreiniging van het Eems/Dollardstroomgebied. Het tegengaan van verontreiniging vanuit deze bronnen ligt primair in de aanpak van de vervuilingsbronnen die leiden tot een verontreinigde waterbodem en atmosferische depositie, te weten lozingen/verliezen naar water en emissies uit de lucht. In voorgaande paragrafen is de regulering van lozingen/verliezen naar water reeds aan de orde geweest. Emissies naar de lucht van PAK’s en PCB’s vallen onder de ‘Nederlandse Emissie Richtlijnen – Lucht’ (NER); op grond van de NER geldt voor PCB’s in principe een nul-emissie naar de lucht en voor PAK is een emissiegrenswaarde vastgesteld ter minimalisering van de emissies naar de lucht. De vergunningen op grond van de Wet milieubeheer zijn voor wat betreft emissies naar de lucht gebaseerd op de NER. PAK’s en PCB’s hebben ook de aandacht bij het beleid ten aanzien van emissies uit de lucht vanuit het verkeer (over land en water); door het gebruik van schonere motoren zijn de emissies naar de lucht van PAK vanuit het verkeer afgenomen.

In de vierde Nota waterhuishouding is aangegeven dat naast de reductie van de vervuilingsbronnen de sanering van ernstig verontreinigde waterbodems noodzakelijk is; daartoe is een tien jaren scenario waterbodem opgesteld en budget beschikbaar gemaakt. In dit tien jaren scenario worden diverse beleidsontwikkelingen genoemd.

  • Zo is er een herziening van het bestaande beleid omtrent de reguliere verspreiding van licht verontreinigde baggerspecie in voorbereiding.

  • Ook wordt gewerkt aan een nieuw beoordelingssysteem voor het verspreiden van baggerspecie in zee. Met de introductie van het nieuwe systeem Chemie Toxiciteit Toets (CTT) zou de uniforme gehalte toets (UGT) komen te vervallen. Er is nog geen beleidsmatig besluit genomen over de definitieve invoer hiervan.

  • Daarnaast wordt gewerkt aan vervanging van de klasse indeling voor zoete baggerspecie. Gedacht wordt aan het vervangen van de klasse indeling door gebruik te maken van de milieukwaliteitseis voor waterbodems in combinatie met biologische effectmetingen en omzettingscriteria.

  • In 2002 is de Stimuleringsregeling Verwerking Baggerspecie (SVB) in werking getreden. Een deel van het landelijke budget voor het verwerken van baggerspecie wordt gebruikt ter stimulering van het gebruik van baggerspecie als bouwstof, zodat er uiteindelijk minder specie zal worden gestort.

3.6. Te verwachten ontwikkelingen in Europees verband voor en internationale afstemming in het Eems/Dollardstroomgebied

Een aantal ontwikkelingen in Europees verband leidt naar verwachting gedurende de looptijd van dit programma tot resultaten die ook consequenties zullen hebben voor de bestrijding van de verontreiniging in het Eems/Dollardstroomgebied. Zodra de volgende ontwikkelingen tot concrete acties voor lidstaten leiden, zal daaraan ook in het gebied van het Eems/Dollardstroomgebied zo spoedig mogelijk invulling worden gegeven.

  • 33 voor het Eems/Dollardstroomgebied relevante stoffen betreffen de 33 prioritaire stoffen van annex X van de Kaderrichtlijn water (zie bijlage 1 van de Regeling). Voor deze stoffen zal de komende jaren een dochterrichtlijn ontwikkeld worden met betrekking tot milieukwaliteitseisen en maatregelen ten aanzien van bronnen

  • In Kaderrichtlijn water verband dienen per stroomgebied de relevante stoffen in beeld gebracht te worden en de daarbij behorende milieukwaliteitseisen en bronmaatregelen vastgesteld te worden. Voor het Eems/Dollardstroomgebied zal daarvoor voortgebouwd worden op de informatie die gegenereerd is bij de uitvoering van artikel 7 van richtlijn 76/464/EEG.

  • Ook in OSPAR-verband zijn prioritaire stoffen geïdentificeerd – voor deze stoffen wordt gestreefd naar de beëindiging van de lozingen/verliezen naar water en emissies naar de lucht in 2020. Tot de OSPAR prioritaire stoffen behoren de voor het Eems/Dollardstroomgebied relevante stoffen lindaan en TBT. Momenteel worden in internationaal verband afspraken gemaakt over hoe het doel voor de diverse stoffen op de meest efficiënte wijze bereikt kan worden.

  • De beoordeling van een groot aantal gewasbeschermingsmiddelen in het kader van richtlijn 91/414/EEG is via de Verordeningen 451/2000 van 28/2/2000 en 2266/2000 van 12/10/2000 versneld. Van een aantal middelen voor het Eems/Dollardstroomgebied relevante middelen wordt verwacht dat toepassing vanaf 25 juli 2003 verboden zal zijn.

De lijst met de 64 voor het Eems/Dollardstroomgebied relevante stoffen zal onder de aandacht worden gebracht in contacten met Duitsland over de bescherming van de Eems/Dollard. Met name voor de stof(groep) nutriënten tributyltinoxide en trifenyltinverbindingen zal aangegeven worden dat verdere maatregelen ook stroomopwaarts noodzakelijk zijn om aan de milieukwaliteitseisen te kunnen voldoen.

3.7. Aanpassen/voortzetten monitoring programma Eems/Dollard

De bestaande monitoringactiviteiten in het Eems/Dollardstroomgebied worden momenteel aangepast aan de eisen die de Kaderrichtlijn water eraan stelt. Alle geïdentificeerde relevante stoffen zullen opgenomen worden in de surveillance monitoring ten behoeve van de Kaderrichtlijn water die in 2004/5 wordt uitgevoerd.

3.8. Looptijd

Dit programma loopt tot eind 2009. Het programma zal dan worden vervangen door een stroomgebiedbeheersplan voor het Eems/Dollardstroomgebied op grond van de Kaderrichtlijn water.

4. Tabel met informatie in detail (relevantie en toetsing waterkwaliteit)

Toelichting kolom ‘EG-nr’: betreft het nummer op de lijst van aandachtsstoffen bij Richtlijn 76/464/EEG zoals die in 1982 door de Europese Commssie is opgesteld.

Toelichting kolom ‘KRW-nr’: betreft het nummer van de stof op bijlage X van Richtlijn 2000/60/EG (Kaderrichtlijn Water).

Toelichting op de symbolen gebruikt in de kolom ‘Relevantie’:

In deze kolom is met een symbool weergegeven of de stof relevant wordt geacht in het Eems/Dollardstroomgebied.

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Eems/Dollardstroomgebied; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. Derhalve is de stof niet relevant;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Eems/Dollardstroomgebied; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater van het Eems/Dollardstroomgebied. Derhalve is de stof relevant;

?: er zijn geen meetgegevens beschikbaar m.b.t. het voorkomen van deze stof in het oppervlaktewater van het Eems/Dollardstroomgebied. In deze gevallen is de relevantie bepaald op basis van andere gronden dan oppervlaktewaterkwaliteitsmetingen (zie hieronder bij R+ en R–);

R+: de stof is relevant voor het Eems/Dollardstroomgebied; de relevantie is bepaald op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater (bijv. omdat de stof is aangewezen als prioritaire stof bij de Kaderrichtlijn water). Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’;

R–: de stof is niet relevant voor het Eems/Dollardstroomgebied; dit is geconcludeerd op andere gronden dan metingen in oppervlaktewater. Een toelichting is opgenomen in de kolom ‘opmerkingen’.

Als de uiteindelijke conclusie luidt dat een stof relevant is voor het Eems/Dollardstroomgebied is de regel met de stof gecursiveerd.

Toelichting kolom ‘Toetsingsresultaat’ en daarin gebruikte symbolen:

Toetsing op basis van metingen in oppervlaktewater aan de milieukwaliteitseisen zoals weergegeven in bijlage 1 van de Regeling.

Verklaring gebruikte symbolen:

–: de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de detectiegrens is lager dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

(–): de stof is onderzocht, maar is niet aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; echter, de detectiegrens is hoger dan de milieukwaliteitseis voor deze stof;

+: de stof is onderzocht, en is bij 1 of meer metingen en op 1 of meer locaties aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor alle metingen en locaties onder de milieukwaliteitseis;

>: de stof is onderzocht, en is aantoonbaar aanwezig in het oppervlaktewater; de concentraties liggen voor 1 of meer metingen/locaties boven de milieukwaliteitseis.

1

Aldrin

309-00-2

Aldrin is een zeer persistente stof die als insecticide al jaren verboden is in geheel Europa (richtlijn 79/117). De stof wordt in zowel de waterfase als aan zwevend stof van de Eems/Dollard aangetroffen. Waarschijnlijk betreffen de metingen in de waterfase vals positieve waarnemingen. De metingen aan zwevend stof worden mogelijk veroorzaakt door opdwarrelen van sediment. Lijst I stof van 76/464/EEG.

2

2-amino-4-chloorfenol

95-85-2

?/R+

Stof kan in vrije vorm niet gemeten worden als gevolg van de hoge polariteit. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. De stof wordt als hulpstof gebruikt bij de productie van chemicaliën, vnl kleurstoffen en farmaceutische producten).

3

2

Anthraceen

120-12-7

+/R+

+

Belangrijkste bron in Nederland: verkeer en vervoer (vnl pak-houdende coating van schepen, recreatievaart) & atmosferische depositie; de emissies vanuit raffinaderijen en basismetaal zijn niet bekend. Er is divers EU- en NL-beleid voor PAK-emissies (brandstofgehalten, asfaltsamenstelling, luchtemissies, verbranding, overstorten, industriële BAT's, toepassing creosoot en PAK houdende scheepscoating). Als bestrijdingsmiddel verboden per 2004 (richtlijn 91/414/EC) en er is een verbod op het creosoteren van hout (richtlijn 2001/90/EC). Relevant ook mede door prioritering binnen de Kaderrichtlijn Water.

4

arseen (en anorganische verbindingen daarvan)

7440-38-2

+

+

De stof kent een groot aantal toepassingen zoals: houtverduurzaming, verven, knaagdierbestrijding, termieten- en mierenbestrijding. Op EU niveau verboden als houtverduurzaming (CCA- en wolmanzouten; richtlijn 2003/2/EC) in Nederland lopen discussies bij het CTB.

5

Azinfos-ethyl

2642-71-9

Dit bestrijdingsmiddel is in alle landen van de EU verboden sinds 1996. Mogelijk gaat het hier om illegaal gebruik.

6

Azinfos-methyl

86-50-0

Dit bestrijdingsmiddel staat binnen de EU op de lijst om verboden te worden.

7

4

Benzeen

71-43-2

–/R+

De stof kent een veelheid aan industriële toepassingen. Voor gebruik als oplosmiddel zijn er binnen de EU restricties (Richtlijn 99/13/EC) en ook voor het toepassen in producten (89/677/EC). Relevantie ook omdat de stof als prioritaire stof op de Kaderrichtlijn is aangemerkt.

8

Benzidine

92-87-5

9

Benzylchloride (alfa-Chloortolueen)

100-44-7

10

Benzylideenchloride (alfa,alfa-dichloortolueen)

98-87-3

11

Bifenyl

92-52-4

12

6

Cadmium

7440-43-9

+/R+

+

Voor diverse industriële bronnen is emissiebeleid aanwezig (EU 83/513 emissiegrenswaarden voor diverse productieprocessen). Voor diffuse bronnen (atmosferische depositie, uitloging zinken dakgoten, kunstmest etc.) is nog weinig concreet beleid. De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt.

13

Tetrachloormethaan

56-23-5

Lijst I stof van 76/464/EEG.

14

Chlooralhydraat

302-17-0

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen.

15

Chloordaan

57-74-9

Dit bestrijdingsmiddel is verboden in heel Europa. Wordt niet gemeten in water vanwege de extreem hoge Logkow. Een zwevend stof norm is niet voorhanden.

16

Chloorazijnzuur

79-11-8

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen. De stof wordt gebruikt als intermediair bij de productie van carboxymethylcellulose, pesticiden en andere chemicaliën.

17

2-Chlooraniline

95-51-2

18

3-Chlooraniline

108-42-9

19

4-Chlooraniline

106-47-8

20

Chloorbenzeen

108-90-7

21

1-Chloor-2,4-dinitrobenzeen

97-00-7

22

2-Chloorethanol

107-07-3

?/R+

Stof kan niet gemeten worden. Bij het RIZA loopt een onderzoek om de stof in oppervlaktewater kwantificeerbaar te maken zodat uitsluitsel gegeven kan worden over het voorkomen.

23

32

Trichloormethaan

67-66-3

–/R+

Voor industriële processen is er beleid 88/347 en IPPC. Aandachtspunt is chlorering van koelwater (geen emissies beschikbaar in emissieregistratie). De stof staat op de prioriteitslijst van de Kaderrichtlijn Water en als lijst I stof van 76/464/EEG en wordt derhalve ook als relevant aangemerkt.

24

4-Chloor-3-methylfenol

59-50-7

25

1-Chloornaftaleen

90-13-1

26

Chloornaftalenen (technisch mengsel)

27

4-Chloor-2-nitroaniline

89-63-4

28

1-Chloor-2-nitrobenzeen

88-73-3

29

1-Chloor-3-nitrobenzeen

121-73-3

30

1-Chloor-4-nitrobenzeen

100-00-5

31

4-Chloor-2-nitrotolueen

89-59-8

32

Chloornitrotoluenen (andere dan 4-Chloor-2-nitrotolueen)

33

2-Chloorfenol

95-57-8

34

3-Chloorfenol

108-43-0

35

4-Chloorfenol

106-48-9

36

Chloropreen (2-Chloor-1,3-butadieen)

126-99-8

37

3-Chloorpropeen (allylchloride)

107-05-1

38

2-Chloortolueen

95-49-8

39

3-Chloortolueen

108-41-8

40

4-Chloortolueen

106-43-4

41

2-Chloor-p-toluidine

615-65-6

42

Chloortoluïdinen (andere dan 2-Chloor-p-toluidine)

43

Coumafos

56-72-4

De stof is in Nederland niet toegelaten voor gebruik. In EU is het gebruik eveneens verboden op basis van 91/414 (stof is niet geplaatst op Annex I). Er resteren toepassingen op veterinair gebied en in de bijenteelt.

44

Cyaanuurzuurchloride (2,4,6-trichloor-1,3,5-triazine)

108-77-0

?/R+

Stof is niet meetbaar met huidige technieken en verdwijnt tijdens opwerking van de mosters. In Nederland als desinfectiemiddel toegepast en daarom relevant.

45

2,4-D (en zouten en esters van 2,4-D)

94-75-5

De stof is toegelaten in Nederland. In EU is in kader van 91/414/EEG de stof geplaatst op Annex I, hetgeen betekent dat de stof op de markt is toegelaten om te worden beoordeld in nationale toelatingsbeoordelingen. In vrijwel heel Europa toegelaten en in gebruik als herbicide.

46

DDT

289-02-6

De toelating van DDT is reeds een zeer groot aantal jaren geleden beëindigd. De stof dan ook sedert lang in alle EU-landen van de markt verdwenen. Een Europees verbod op DDT bestaat reeds decennia op grond van richtlijn 79/117. Lijst I stof van 76/464/EEG.

47

Demeton

298-03-3

48

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

Toepassing als loodvanger in benzine, fumigant voor graan en fruit, oplosmiddel, in water-proofing preparaties, in de organische synthese, als insecticide, nematicide en geneesmiddel. In Nederland toepassing als pesticide niet toegestaan.

49

Dibutyltindichloride

683-18-1

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product van tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling.

50

Dibutyltinoxyde

818-08-6

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling.

51

Dibutyltinzouten (andere dan dibutyltindichloride en dibutyltinoxyde)

1002-53-5

Wordt gemeten als totaal dibutyltin, waarmee geen onderscheid gemaakt kan worden tussen de dichlorides, oxyden en overige zouten. Zie ook no. 49. Vooral gebruikt als hittestabilisator voor PVC. Dibutyltin ook afbraak product tributyltin, dat in hoge mate aanwezig kan zijn i.v.m. toepassing als antifouling.

52

Dichlooranilinen

53

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

54

1,3-Dichloorbenzeen

541-73-1

Niet toegelaten als pesticide in Nederland ; Werd gebruikt als fumigant en insecticide. Bij de reactie met loog wordt de stof omgezet tot chloorfenol en de stof wordt eveneens gebruikt in het PPS-polymerisatie-proces.

55

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

56

Dichloorbenzidinen

91-94-1

57

Dichloordiisopropylether

108-60-1

58

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

59

10

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

–/R+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

60

1,1-Dichloorethyleen (vinylideenchloride)

75-35-4

61

1,2-Dichloorethyleen

540-59-0

62

11

Dichloormethaan

75-09-2

–/R+

Er zijn industriële lozingen. Toepassing in de verfverwijdering en als oplosmiddel (ontvetting), in de productie van aërosolen, fotografische film en synthetische vezels, in farmaceutische producten en als fumigant. Er zijn emissiegrenswaarden (90/415) en IPPC voor productie en omzetting in andere producten (vinylcloride, diethyleenamine); aandacht voor tank- op en overslag. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

63

Dichloornitrobenzenen

64

2,4-Dichloorfenol

120-83-2

65

1,2-Dichloorpropaan

78-87-5

In Nederland verboden als bestrijdingsmiddel.

66

1,3-Dichloorpropaan-2-ol

96-23-1

?/R+

Niet gemeten; de stof laat zich in vrije vorm niet uit het water extraheren met gangbare methodes. In verleden stof aangetoond in influenten RWZI’s.

67

1,3-Dichloorpropeen

542-75-6

Bestrijdingsmiddel is toegelaten in Nederland.

68

2,3-Dichloorpropeen

78-88-6

69

Dichloorprop

120-36-5

70

Dichloorvos

62-73-7

Stof was in Nederland sedert 1999 verboden ivm grote giftigheid waterorganismen. In 2003 weer toegelaten op basis van tijdelijke vrijstelling. In EU onder evaluatie in kader 91/414/EEG, plaatsing op Annex I (in beginsel toe te laten voor nationale toelatingsbeoordeling) wordt in 2004–2006 verwacht. Daarnaast geldt lozingenbesluit glastuinbouw.

71

Dieldrin

60-57-1

De stof is in Nederland al sedert lange tijd niet meer toegelaten. In EU ook volledig verboden (richtlijn 79/117). Nederlandse productiesite (nalevering riolen) via WVO-vergunningverlening gereguleerd. Lijst I stof van 76/464/EEG. De stof wordt aan zwevend stof en in water aangetroffen.

72

Diethylamine

109-89-7

73

Dimethoaat

60-51-5

Stof is in Nederland toegelaten voor gebruik. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. Besluit om stof op Annex I (in beginsel toe te laten voor nationale toelatingsbeoordeling) te zetten wordt verwacht in 2004–2006. Daarnaast algemeen beleid (lozingenbesluit open teelt) en gewasbeschermingsconvenant.

74

Dimethylamine

124-40-3

Intermediair voor oplosmiddelen, farmaceutische producten en bestrijdingsmiddelen.

75

Disulfoton

298-04-4

De stof heeft in Nederland geen toelating. In EU is op grond van 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen. Dit betekent dat de stof in 2003 in de gehele EU van de markt zal verdwijnen.

76

14

Endosulfan

115-29-7

–/R+

In Nederland is de toelating reeds vele jaren geleden beëindigd. In EU diverse landen nog toelating, onder evaluatie 91/414 ivm toelaatbaarheid EU-markt. Vanwege onduidelijke oorzaak huidige overschrijdingen (op tamelijk groot aantal locaties) lijkt er gerede kans dat doelstelling niet bereikt wordt. Bij EU-toelating is Best Environmental Practice van belang. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

77

Endrin

72-20-8

Lijst I stof van 76/464/EEG.

78

Epichloorhydrine

106-89-8

79

Ethylbenzeen

100-41-4

Stof wordt gebruikt als oplosmiddel en als onderdeel van asfalt en nafta.

80

Fenitrothion

122-14-5

De stof is voor landbouwkundige toepassing niet meer toegelaten. Mogelijk nog wel een toelating als dierbehandelingsmiddel. In EU wordt besluit in kader 91/414/EEG tot plaatsing op Annex I (in beginsel toegelaten op de markt voor nationale toelatingsbeoordeling) wordt verwacht in periode 2004–2006. I

81

Fenthion

55-38-9

In Nederland niet toegelaten als bestrijdingsmiddel. In EU is 2003 in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen, hetgeen betekent dat de stof in de gehele EU verboden is om op de markt te brengen.

82

Heptachloor

76-44-8

82

Heptachloorepoxide

1024-57-3

83

16

Hexachloorbenzeen

118-74-1

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

84

17

Hexachloorbutadieen

87-68-3

–/R+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

85

18

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

86

Hexachloorethaan

67-72-1

87

Isopropylbenzeen

98-83-9

Toepassing bij de productie van aceton, alfa-methylstyreen, feno, polymerisatiekatalysatoren,diiso-

propylbenzeen; Het is een component van brandstof; katalysator voor harsen; Wordt gebruikt als oplosmiddel en ingrediënt van asfalt.

88

Linuron

330-55-2

De stof heeft een toelating in Nederland. In EU in het kader van 91/414/EEG geplaatst op annex I, hetgeen impliceert dat er een nationale toelatingsbeoordeling kan plaatsvinden. Daarnaast is er algemeen beleid inzake toepassing bestrijdingsmiddelen (lozingenbesluit open teelt)

89

Malathion

121-75-5

De stof heeft een toelating in Nederland. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. In de periode 2004–2006 wordt een besluit verwacht over eventuele plaatsing op Annex I (hetgeen betekent dat nationale toelastingsbeoordeling kan plaatsvinden). Daarnaast is er algemeen beleid voor toepassing van bestrijdingsmiddelen (AmvB glastuinbouw).

90

MCPA

94-74-6

Stof is in Nederland toegelaten voor gebruik. In EU in het kader van 91/414/EEG onder evaluatie. Besluit tot plaatsing op Annex I (in beginsel toe laten voor nationale beoordeling en toelating) wordt in 2005 verwacht. Daarnaast algemeen beleid (lozingenbesluit open teelt) en gewasbeschermingsconvenant. Toepassing ook in België toegelaten. In Wallonië is de stof als relevant aangemerkt

91

Mecoprop

93-65-2

Stof is toegelaten voor gebruik in Nederland (overigens de opgeschoonde isomeer). In EU in het kader van 91/414/EEG op Annex I geplaatst (hetgeen betekent dat de stof in nationale toelatingsprocedures kan worden beoordeeld en toegelaten) daarnaast algemeen beleid (lozingenbeleid openteelten) en gewasbeschermingsconvenant.

92

21

Kwik

7439-97-6

+/R+

+

Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

93

Methamidophos

10265-92-6

?/R+

Stof is niet goed te meten.

94

Mevinfos

26718-65-0

In Nederland en Duitsland niet toegelaten als pesticide. Na 2003 mag de stof in het kader van 91/414/EEG ook in andere EU-landen niet meer op de markt worden gebracht.

95

Monolinuron

1746-81-2

In Nederland niet toegestaan als pesticide. In EU-kader is in 2001 besloten dat de stof niet meer op de markt gebracht mag worden.

96

22

Naftaleen

91-20-3

–/R+

Specifieke toepassingen van naftaleen (motteballen en weekmaker in PVC) leveren naar verwachting geringe emissies naar water. Naftaleen lift mee met het beleid voor PAK in het algemeen. Daarvoor is te noemen: – productie van koolteer (basismetaal (IPPC)) en creosoot – gebruik van wegenteer (CEN-normalisatie en standaardisatie) – toepassing van koolteer en creosoot (2000/90/EC) – verbranding van fossiele brandstoffen (industrieel (IPPC), huishoudelijk (89/106/EEC) en verkeer (98/70/EC)) – emisies vanuit raffnaderijen en aluminiumproductie (IPPC) – accidentele olielozingen – afvalverwijdering en -verbranding (IPPC, 2000/76/EC). Toepassing in de productie van motteballen, alfa- en beta-naftolen, pesticiden, fungiciden, kleurstoffen, detergenten, synthetische harsen, celluloids, oplosmiddelen etc. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

97

Omethoate

1113-02-6

?/(–)/R+

In Nederland niet toegestaan. De stof is slecht meetbaar.

98

Oxydemeton-methyl

301-12-2

(–)/R–

In Nederland niet toegestaan.

99

15

Fluorantheen

206-44-0

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(ghi)peryleen

191-24-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo(k)fluorantheen

207-08-9

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Benzo-a-pyreen (3,4-benzopyreen)

50-32-8

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

Indenopyreen

193-39-5

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

28

PAK (in het bijzonder 3,4-benzopyreen en 3,4-benzofluorantheen)

99

3,4-benzofluorantheen

205-99-2

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Benz(a)anthraceen

56-55-3

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Chryseen

218-01-9

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

99

Fenantreen

85-01-8

+/R+

+

Als lijst I stof van 76/464/EEG als relevant aangemerkt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

100

Parathion

56-38-2

In Nederland sinds 2002 niet meer toegelaten als pesticide. Ook in EU-verband mag de stof niet meer op de markt worden gebracht.

100

Parathion-methyl

298-00-0

In Nederland sinds 2002 niet meer toegelaten als pesticide. Ook in EU-verband mag de stof niet meer op de markt worden gebracht.

101

PCB (en PCT)

+

+

Internationale afspraken: – OSPAR: PARCOM Decision 92/3: voor 1999 uitfaseren van PCBs en gevaarlijke PCB vervangers – UN-ECE Protocol on Persistent Organic Pollutants (POPs): vernietiging of reiniging van alle apparatuur met vloeistoffen met > 50 ppm PCB uiterlijk 2015 EU-regelgeving: – Richtlijn 76/403/EEC: verbod op open toepassing (inkt, lijm, etc.) – Richtlijn 85/467/EEC (6e amendement op Richtlijn 76/769/EEC): verbod op gebruik als grondstof en tussenproduct – Richtlijn 96/59/EC: betreft toepassing met gehalte > 50 ppm en > 5 liter: – uiterlijk 1999 inventarisatie en plannen voor verwijdering PCB – uiterlijk 2010 verwijdering van alle PCB m.u.v. transformatoren met < 500 ppm PCB. Toepassing in warmte wisselaars, in de elektrische industrie, in transformatoren, adhesieven, plastics, inkten, verven.

101

PCB-101

37680-73-2

+

+

101

PCB-118

31508-00-6

+

+

101

PCB-138

35065-28-2

+

+

101

PCB-153

35065-27-1

+

+

101

PCB-180

35065-29-3

+

+

101

PCB-28

7012-37-5

+

+

101

PCB-52

35693-99-3

+

+

102

27

Pentachloorfenol

87-86-5

–/R+

De stof wordt in de Eems/Dollard aangetroffen. NL (ook D,B): stof mag al jaren niet meer gebruikt worden, geen lopende maatregelen. EU: Directive 91/173/EEC: restricties Directive 1999/51/EC: verbod per 2008 hout- en textielbehandeling. Lijst I stof van 76/464/EEG. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

103

Foxim

14816-18-3

?/R+

De stof is instabiel in water en daarom niet goed te meten. In Nederland toegestaan als pesticide.

104

Propanil

709-98-8

105

Chloridazon

1698-60-8

In Nederland is de stof niet toegestaan als pesticide. In EU in het kader van 91/414/EEG moet voor 2008 beoordeeld worden of het op Annex I wordt geplaatst (in beginsel toe te laten op de markt voor nationale toelatingsbeoordeling). Tot die tijd blijft de stof in meeste lidstaten op de markt. Is effectief tegen schimmels als meeldauw.

106

29

Simazine

122-34-9

+/R+

+

In Nederland en Duitsland is de stof niet toegestaan als pesticide. EU: nog in diverse andere landen toelating, staat op de 1e lijst van 91/414/EC om te worden beoordeeld op toelaatbaarheid. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

107

2,4,5-T (en zouten en esters van 2,4,5-T)

93-76-5

In Nederland niet meer toegelaten als pesticide. In EU-kader is in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen en vanaf 2003 moet de stof in de gehele EU van de markt zijn verdwenen.

108

Tetrabutyltin

1461-25-2

?/R+

Toepassing bij industriële productie van butylverbindingen.

109

1,2,4,5-Tetra-

chloorbenzeen

95-94-3

110

1,1,2,2-Tetra-

chloorethaan

79-34-5

111

Tetrachloorethyleen

127-18-4

Lijst I stof van 76/464/EEG.

112

Tolueen

108-88-3

Toepassing als component van benzine en als oplosmiddel en verdunner.

113

Triazophos

24017-47-8

Stof is in Nederland niet meer toegelaten In EU is in kader 91/414/EEG besloten de stof niet op Annex I te plaatsen. Dit betekent dat de stof per 2003 in de gehele EU verboden is.

114

Tributylfosfaat

126-73-8

Toepassing als extractiemiddel voor de verfijning van zeldzame metalen en voor de zuivering van fosforzuur, ontschuimer in beton-, textiel- en papierindustrie, component in hydraulische vloeistoffen. In Nederland geen toepassing meer als pesticide.

115

30

Tributyltinoxyde

818-08-6

+/R+

>/+

Voornaamste toepassing: antifouling op (zee)schepen. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Stof wordt aan zwevend stof boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

116

Trichloorfon

52-68-6

De stof heeft geen toelating voor landbouwkundig gebruik op grond van de Nederlandse BM-wet, EU-beleid – 91/414/EEG + dochters: besluit tot wel of niet plaatsen op Annex I wordt 2005–2006 verwacht.

117

31

Trichloorbenzeen (alle isom.)

12002-48-1

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

118

31

1,2,4- Trichloorbenzeen

120-82-1

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Lijst I stof van 76/464/EEG.

119

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

120

1,1,2-Trichloorethaan

79-00-5

Toepassing in de productie van 1,1-dichlooretheen, als oplosmiddel voor gechloreerd rubber en diverse organische materialen (vetten, olieën, harsen).

121

Trichloorethyleen

79-01-6

Lijst I stof van 76/464/EEG.

122

Trichloorfenolen

95-9-4 en 88-06-2

123

1,1,2-Trichloortri-

fluorethaan

76-13-1

Toepassing als koelstof, oplosmiddel in verf en vernis, warmtegeleider, schuimmiddel en oplosmiddel. Scheepswerven zijn potentiële lozers.

124

33

Trifluraline

1582-09-8

–/R+

Bijna overal in Europa toegestaan als pesticide staat de stof op lijst 2 van 91/414, evaluatie verwacht in 2004–2006. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

125

Trifenyltinacetaat

900-95-8

+

>/+

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide. In de Eems Dollard wordt de stof wordt aan zwevend stof boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

126

Trifenyltinchloride

639-58-7

+

>/+

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide. In de Eems Dollard wordt de stof wordt aan zwevend stof boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

127

Trifenyltinhydroxide

76-87-9

+

>/+

Voornaamste toepassing als schimmelbestrijder. In Nederland sinds 2000 niet toegelaten als pesticide. In de Eems Dollard wordt de stof wordt aan zwevend stof boven de milieukwaliteitseis aangetroffen.

128

Vinylchloride (chloorethyleen)

75-01-4

De stof is slecht meetbaar in water.

129

Xylenen (technisch mengsel van isomeren)

1330-20-7

Toepassing als oplosmiddel.

130

Isodrin

465-73-6

Lijst I stof van 76/464/EEG.

131

3

Atrazine

1912-24-9

+/R+

+

Toelating in Nederland is inmiddels beëindigd. Toelating in EU wordt zoals verwacht ook beëindigd. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

132

Bentazon

25057-89-0

+

+

In Nederland is de stof toegelaten als bestrijdingsmiddel (in EU-verband op Annex I gezet van 91/414/EEG) daarnaast loopt het lozingenbeluit open teelt (spuitvrije zones) en convenant gewasbescherming.

A

Titaan

13463-67-7

?/R+

Geen betrouwbare metingen in water beschikbaar.

B

Borium

7442-42-8

C

Uranium

7440-61-1

D

Tellurium

13494-80-9

(–)/R+

Detectiegrens erg hoog. Stof is in potentie aanwezig door b.v. ertsverwerkende activiteiten.

E

Zilver

7440-22-4

(–)/R+

Detectiegrens erg hoog. Stof is in potentie aanwezig door b.v. ertsverwerkende activiteiten.

F

Organische Siliciumverbindingen

1

Alachlor

15972-60-8

+/R+

+

Toelating is in NL reeds lang beëindigd; 91/414/EEG: besluit over toelating eind 2003. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

5

Brominated diphenylethers

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

7

C10-13-chloroalkanes

85535-84-8

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

8

Chlorfenvinphos

470-90-6

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

9

Clorpyrifos

2921-88-2

–/R+

Heeft een toelating in NL en buurlanden; EU neemt eind 2003 besluit over plaatsing op annex 1 van 91/414/EEG.

12

Di(2-ethylhexy)phthalate (DEHP)

117-81-7

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

13

Diuron

330-54-1

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

14

alfha endosulfan

959-98-8

–/R+

In Nederland is de toelating reeds vele jaren geleden beëindigd In EU diverse landen nog toelating, onder evaluatie 91/414 ivm toelaatbaarheid EU-markt. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

18

Lindaan

58-89-9

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

19

Isoproturon

34123-59-6

+/R+

+

Is in Nederland en buurlanden toegelaten. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

20

Lood

7439-92-1

+/R+

+

Emissies van lood zijn voor een groot deel diffuus. Er is een brede toepassing van lood in brandstof, bouwmaterialen en voorheen als loodhagel in de jacht. Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

23

Nickel

7440-02-0

+/R+

+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

24

(4-para)-nonylphenol

104-40-5

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

24

Nonylphenol

25154-52-3

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

(para-tert-octylphenol)

140-66-9

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

25

Octylphenol

1806-26-4

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

26

Pentachloorbenzeen

608-93-5

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant.

28

Benzo(b)fluorantheen

205-99-2

–/R+

Aangewezen als prioritaire stof EU kaderrichtlijn water en ook daarom relevant. Geen norm aanwezig.

1,2,4-trimethylbenzeen

95-63-6

2-hexanon

2-methyl-4-chloorfenoxyazijnzuur

3653-48-3

2-methyl-4-chloorfenoxypro-

pionzuur

7085-19-0

Aceton

Alkylfenolethoxylaten

Alkylfenoxyethoxyazijnzuren

Antimoon

7440-36-0

Barium

7440-39-3

Beryllium

7440-41-7

Butanon

78-93-3

Butylacetaat

123-86-4

Carbendazim

10605-21-7

+

+

Chloorprofam

101-21-3

+

+

Chroom

18540-29-9

+

+

Cyaniden

57-12-5

Dettol

Diazinon

333-41-5

+

+

Dibutylphtalaat

Diethylether

Diethyltoluamide (DEET)

134-62-3

Dimethoxymethaan

Ethylacetaat

141-78-6

Fluoriden

16984-48-8

Fosfaat

+

>/+

De stof wordt aangetroffen in de Eems/Dollard en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Verhoogde nutriëntenconcentraties leveren problemen op m.b.t. waterkwaliteit (eutrofiëring).

Heptenofos

23560-59-0

+

+

Kobalt

7440-48-4

Koper

7440-50-8

+

+

De emissies van koper zijn voor een groot deel diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in o.a. industrie, landbouw (mest en diervoeders) en bouwmaterialen (leidingen trein en tram).

MCPA

3653-48-3

+

+

MCPP

+

+

Metazachloor

67129-08-2

Methabenzthiazuron

18691-97-9

+

+

Methylisobutylketon

Methyl-t-butylether

Metolachloor

51218-45-2

+

+

Molybdeen

7439-98-7

Pirimicarb

23103-48-2

Polybroombifenylen

Propoxur

114-26-1

P-xyleen

106-42-3

Selenium

7782-49-2

Stikstof

+

>/+

De stof wordt aangetroffen in de Eems/Dollard en wordt derhalve als relevant aangemerkt. Verhoogde nutriëntenconcentraties leveren problemen op m.b.t. waterkwaliteit (eutrofiëring).

Styreen

100-42-5

Synthetische musken

Celestolide, phantolide, traseolide, galaxolide en gonalide.

Terbutylazine

+

+

Thallium

7440-28-0

Tin

7440-31-5

Tolclofos methyl

57018-04-9

Vanadium

7440-62-2

Zink

7440-66-6

+

+

De emissies van Zink zijn diffuus. Er is een breed toepassingsgebied in oa. bouwmaterialen, verkeer en landbouw.

Bijlage

6

Informatie over gangbare analysemethoden voor individuele stoffen en stofgroepen waarvoor in bijlage 1 milieukwaliteitseisen zijn opgenomen

1. Chloorfenolen

Interne standaard: 13C-gelabelde chloorfenolen (interne standaard)

Extractie: middel: hexaan; met clean-up en derivatisering met azijnzuuranhydride.

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard en de terugvinding van de toegevoegde interne standaarden.

2. Chloorbenzenen

Interne standaard: 13C-gelabelde chloorbenzenen (interne standaard)

Extractie: middel: hexaan

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard en de terugvinding van de toegevoegde interne standaarden.

3. Chlooraromaten

Interne standaard: 13C6-gelabelde chloorbenzenen als surrogaat interne standaard

Extractie: middel: hexaan

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard

4. Chlooranilinen

Interne standaard: geen

Extractie: middel: dichloormethaan bij twee pH waarden (< 4 resp. > 12) van het waterige monster

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

5. Pesticiden

Interne standaard: surrogaat interne standaard: 13C-PCB, 2D10-ethylparathion en 6-methylchryseen

Extractie: middel: dichloormethaan

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

6. Alkylamines

Interne standaard: geen

Extractie: middel: dichloormethaan na in situ derivatisering met pentafluorbenzylchloride

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

7. Vluchtige organische componenten

Interne standaard: Fluorbenzeen en 2D-1,2 Dichloorbenzeen

Isolatie: purge en trap (Tenax)

Analyse: off-line analyse van de adsorptiebuizen GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard en terugvinding van de interne standaard.

8. Chlooralhydraat

Interne standaard: 13C-gelabelde interne standaard trichloorazijnzuur.

Extractie: middel: diethylether bij pH = 7

Derivatisering: diazomethaan (na extractie)

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard en terugvinding van de interne standaard (alleen trichloorazijnzuur).

9. Bestrijdingsmiddelen GC-MS

Interne standaard: Hexachloorbenzeen

Extractie: middel: SPE

Derivatisering: geen

Analyse: GC/MS std + extra

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard en terugvinding van de interne standaard (wordt op einde toegevoegd)

10. Bestrijdingsmiddelen HPLC-MS

Interne standaard: Diuron-D6

Extractie: middel: on-line SPE

Derivatisering: geen

Analyse: HPLC-MS/MS 1

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke overgang (MS/MS)

Kwantificering: op basis van een externe standaard en terugvinding van de interne standaard

11. Zuurherbiciden

Interne standaard: Hexachloorbenzeen

Extractie: middel: SPE na aanzuren

Derivatisering: diazomethaan

Analyse: GC-MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard en terugvinding van de interne standaard.

12. Polycyclisch aromatische koolwaterstoffen

Interne standaard: Controle analyse gehalten in blanco < 2 maal detectiegrens Controle serie: gemiddeld rendement (over alle componenten) bij opwerking van een standaard moet tussen 85–115% zijn. Controle elk monster: terugvinding van D12Peryleen tussen 80–120%. Controle juistheid: 90% van de [z-score] bij analyses van IRM < 2 (z-score = ([meting] – Extractie: aceton/dichloormethaan

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

13. Polychloorbifenylen

Interne standaard: Controle analyse gehalten in blanco < 2 maal detectiegrens.

Controle serie: gemiddeld rendement (over alle componenten) bij opwerking van een standaard moet tussen 85–115% zijn.

Controle elk monster: terugvinding van PCB28 en PCB155 tussen 80–120%

Controle juistheid: 90% van de [z-score] bij analyses van IRM < 2 (z-score = ([meting] – [gemiddelde referentie]/[target error])

Extractie: Soxlet extractie met n-hexaan, Clean up met aluminium oxide kolom.

Analyse: GC ECD (electron capture detectie)

Identificatie: op basis van retentietijd van twee chromatografische kolommen.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

14. Butyltin verbindingen

Interne standaard: Controle analyse gehalten in blanco < 5 maal detectiegrens

Controle serie: gemiddeld rendement TBT en TPhT bij opwerking van een standaard moet tussen 65–125% zijn. Controle elk monster: terugvinding van monopropyltin en tripropyltin tussen 650–125% Controle juistheid: 90% van de [z-score] bij analyses van IRM < 2 (z-score = ([meting] – [gemiddelde referentie]/[target error]). Deelname aan internationale ringonderzoeken

Extractie:

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

15. Fenyltinverbindingen en butyltinverbindigen

Interne standaard: zie voor controle butyltinverbindingen.

Extractie: uit sediment: hextaan/aceton (9:1) soxhlet extractie??(pH )? ?

Derivatisering: alkylering met Grignard reagens; Cean up; geactiveerd aluminiumoxide elutie met hexaan/diethylether (8:2)

Analyse: GC/MS

Identificatie: op basis van retentietijd en specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

16. Elementen

Interne standaard: geen

Extractie: Aanzuring met HNO3 na filtratie of destructie met HNO3 met magnetron

Analyse: ICP MS

Identificatie: op basis van specifieke ionmassa’s.

Kwantificering: op basis van een externe standaard.

17. Elementen

Interne standaard: geen

Destructie: Koningswater (mengsel HCl en HNO3) met magnetron

Analyse: ICP AES

Identificatie: op basis van emissiespectra.

18. Nutriënten

Interne standaard: geen

Analyse: Fotometrische bepaling (CFA)

Totaal P direct te bepalen

Totaal N is totaal Kjedahl + nitraat/nitriet.