Regeling ter uitvoering van de artikelen 1, onderdeel e, 2, 9, 20, 26 en 38 van het Besluit spoorverkeer (Regeling spoorverkeer)

Regeling spoorverkeer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    krachtvoertuig: spoorvoertuig met eigen voortbewegingsinrichting;

  • b.

    rijtuig: spoorvoertuig hoofdzakelijk bestemd voor het vervoer van personen, zonder eigen voortbewegingsinrichting;

  • c.

    wagen: spoorvoertuig zonder eigen voortbewegingsinrichting, bestemd voor het vervoer van goederen;

  • d.

    het remgewicht van de trein: de som van de remgewichten van de spoorvoertuigen;

  • e.

    het totale gewicht: de som van het eigen gewicht van het spoorvoertuig en het gewicht van de reizigers of van de lading;

  • f.

    het treingewicht: de som van de totale gewichten van de spoorvoertuigen;

  • g.

    vast sein: niet verplaatsbaar sein;

  • h.

    lichtsein: vast sein dat groen, geel, rood of wit licht kan uitstralen;

  • i.

    hoofdsein: lichtsein dat rood licht kan uitstralen;

  • j.

    voorsein: lichtsein dat aan een hoofdsein voorafgaat en geen rood licht kan uitstralen;

  • k.

    P-sein: lichtsein voorzien van een onderbord met het opschrift ‘P’;

  • l.

    AKI: automatische knipperlichtinstallatie;

  • m.

    AHOB: automatische halve overwegbomen;

  • n.

    AOB: automatische overpadbomen.

Hoofdstuk

2

Onderzoek treinen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De in artikel 3 bedoelde technische controle en de in artikel 4 bedoelde controle veilige loop worden tenminste uitgevoerd aan de hand van een schema dat in bijlage 1 is opgenomen. Deze bijlage bevat ook een overzicht van de te nemen maatregelen in relatie tot de geconstateerde gebreken.

§

2

Rembeproeving

Artikel

6

Hoofdstuk

3

Maximumsnelheid treinen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

7

De maximumsnelheid, waarmede treinen vervoerd mogen worden, is de laagste snelheid die door de beremming van de trein, de technische eigenschappen van een in een trein opgenomen spoorvoertuig, de samenstelling van de trein en de belasting van de trein wordt bepaald.

Artikel

8

Artikel

9

§

2

Remgewicht

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

In afwijking van artikel 10 wordt bij een rijtuig voorzien van een magneetrem en rijdend met de verstelkruk in de stand R+Mg, als remgewicht van dat rijtuig uitgegaan van het remgewicht in de stand R.

Artikel

13

Artikel

14

Bij wagens met automatische lastafremming wordt in afwijking van artikel 10 als remgewicht uitgegaan van het eigen gewicht van die wagen vermeerderd met het gewicht van de lading, met dien verstande dat de som hiervan het op de wagen vermelde maximum remgewicht niet kan overstijgen.

Artikel

15

§

3

Treingewicht

Artikel

16

Artikel

17

§

4

Bijzondere beremmingsvoorschriften

Artikel

18

Artikel

19

§

5

Kranen en krukken

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

De verstelkruk leeg/beladen wordt op ‘leeg’gesteld, indien:

  • a.

    het totaal van het gewicht van de wagen en van de lading minder is dan het verstelgewicht; of

  • b.

    het totaal van het gewicht van de wagen en van de lading onbekend is.

Hoofdstuk

4

Seinen

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

23

Artikel

24

De aard, uitvoering en betekenis van de seinen zijn opgenomen in bijlage 4.

§

2

Plaatsing van seinen

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Seinen worden zodanig geplaatst, dat de bestuurder afhankelijk van de plaatselijk toegestane maximumsnelheid in staat is deze tijdig waar te nemen en daarop op passende wijze te reageren.

§

3

Onderling verband

Artikel

28

Artikel

29

§

4

Het opvolgen van seinen

Artikel

30

Artikel

31

§

5

Gedoofde en onjuiste seinen

Artikel

32

§

6

Het passeren van rode seinen

Artikel

33

§

7

Overige bepalingen

Hoofdstuk

5

Sluitseinbord

Artikel

35

Het model, de afmetingen, het reflecterend vermogen en de plaatsing van het schild aan de achterzijde van treinen worden vastgesteld en vervaardigd overeenkomstig het model en de voorschriften opgenomen in bijlage 5.

Hoofdstuk

6

Standaardaanwijzingen

Artikel

36

De treindienstleider kan aan de bestuurder in ieder geval de volgende gestandaardiseerde aanwijzingen geven:

Artikel

37

Hoofdstuk

7

Spoorwegemplacementen

Artikel

39

Artikel

40

In afwijking van artikel 39 eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, wordt door de beheerder, indien dit voor het veilige gebruik van de spoorweg vereist is, door middel van het bord nr. 302 uit bijlage 4 aangegeven dat op dit spoor niet gerangeerd kan worden of dat beperkingen gelden ten aanzien van het rangeren.

Hoofdstuk

8

Slotbepalingen

Artikel

41

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit spoorverkeer in werking treedt.

Artikel

42

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling spoorverkeer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H.Peijs

Bijlage

1

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bijlage

2

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bijlage

3

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bijlage

4

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bijlage

5

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bijlage

6

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Bijlage

7

Ligt ter inzage bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.