Besluit van 19 februari 2005, houdende nadere regels met betrekking tot de verstrekking van subsidies door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking (Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken)

Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 22 juli 1999, nr. DJZ/BR/1257-99, gedaan mede namens Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking;
De Raad van State gehoord (advies van 11 november 1999, nr. W02.99.0422/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Buitenlandse Zaken van 11 februari 2005, nr. DJZ/BR/0074-05, uitgebracht mede namens Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Afdeling

1

Algemeen

Paragraaf

1

Begripsomschrijving; reikwijdte

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    activiteitensubsidie: subsidie ten behoeve van activiteiten, gericht op vooraf omschreven doelstellingen en resultaten;

  • b.

    instellingssubsidie: subsidie ten behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling.

Artikel

2

Subsidie kan worden verstrekt voor bij ministeriële regeling aangeduide activiteiten. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de in dit besluit geregelde onderwerpen en kunnen de bedragen, genoemd in dit besluit, worden gewijzigd.

Artikel

3

De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de verstrekking van subsidies door Onze Minister, voor zover bij ministeriële regeling niet anders is bepaald.

Paragraaf

2

Subsidieontvangers

Artikel

4

Paragraaf

3

Beleidsregels; subsidieplafond; verdeling

Artikel

6

Artikel

7

Paragraaf

4

Beoordeling

Artikel

8

Artikel

9

Subsidie wordt geweigerd indien de aanvraag wordt ingediend na aanvang van de activiteiten.

Artikel

10

Onverminderd het overigens bij of krachtens de wet bepaalde kan Onze Minister de verlening van subsidie weigeren indien verlening niet verenigbaar is met het beleid van Onze Minister ten aanzien van de buitenlandse betrekkingen en de ontwikkelingssamenwerking, zoals onder andere kenbaar uit de memorie van toelichting bij de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, uit het verkeer tussen Onze Minister en de Staten-Generaal, uit de bekendmaking van zijn beleidsregels op grond van artikel 6, eerste lid, of uit andere geschikte vormen van bekendmaking of mededeling.

Artikel

11

Subsidie wordt slechts verleend indien de aanvrager aannemelijk maakt dat de hem ten dienste staande financiële middelen, met inbegrip van de subsidie, voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

Paragraaf

5

Subsidieverleningstijdvak; begrotingsvoorbehoud

Artikel

12

Subsidie wordt verleend voor een bij de subsidieverlening vast te stellen tijdvak, maar niet langer dan voor de duur van de activiteiten. Onze Minister kan op aanvraag van de subsidieontvanger het subsidieverleningstijdvak verlengen, zonder aanpassing van het subsidiebedrag, indien de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend niet binnen het oorspronkelijke tijdvak konden worden voltooid.

Paragraaf

6

Subsidiabele kosten

Artikel

14

Artikel

15

Bij de subsidieverlening kan worden bepaald dat de kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 14, eerste lid, op normatieve grondslag worden berekend op voet van de gerealiseerde resultaten van de activiteiten of op een andere bij de subsidieverlening bepaalde grondslag en dat in het subsidiebedrag een genormeerde vergoeding voor de personele en materiële kosten van de subsidieontvanger is begrepen.

Paragraaf

7

Vaststelling; voorschotten

Artikel

16

Subsidieverlening gaat vooraf aan subsidievaststelling.

Artikel

17

Onze Minister kan aan de hand van een door de aanvrager verstrekte liquiditeitsprognose met betrekking tot de te subsidiëren activiteiten voorafgaand aan de subsidievaststelling voorschotten verlenen tot ten hoogste een bij de subsidieverlening vast te stellen bedrag.

Artikel

18

Onze Minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling, onverminderd artikel 32, vierde lid. Onze Minister kan deze termijn verlengen met ten hoogste dertien weken.

Paragraaf

8

Verplichtingen voor de subsidieontvanger

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

In de beschikking tot subsidieverlening kunnen ten aanzien van goederen die met de subsidie worden aangeschaft voorschriften worden gegeven omtrent gebruik en bestemming daarvan na afloop van het subsidieverleningstijdvak of na uitvoering van de activiteiten waarvoor de goederen zijn verworven. Onze Minister kan daarbij bepalen dat de goederen om niet of tegen een door hem te bepalen vergoeding worden overgedragen aan hem of aan door hem aan te wijzen derden.

Artikel

23

In de beschikking tot subsidieverlening kan worden bepaald dat de subsidieontvanger Onze Minister in de gelegenheid stelt om ten behoeve van de doelstellingen waarvoor de subsidie is verleend vrijelijk en om niet gebruik te maken van alle auteurs- of andere intellectuele eigendomsrechten die het resultaat zijn van geheel of gedeeltelijk met de subsidie bekostigde activiteiten.

Artikel

24

De subsidieontvanger maakt bij publicaties inzake gesubsidieerde activiteiten en in correspondentie met derden die bij de uitvoering van de activiteiten zijn betrokken melding van de omstandigheid dat de activiteiten geheel of gedeeltelijk bekostigd zijn uit een subsidie verleend door Onze Minister, tenzij de aard van de activiteiten, de hoedanigheid van de ontvanger of andere gewichtige omstandigheden zich daartegen verzetten.

Afdeling

2

Activiteitensubsidies

Artikel

25

Artikel

26

Het activiteitenplan omvat een overzicht van activiteiten, naar aard, omvang, fasering en onderling verband, in relatie tot de daarmee beoogde doelstellingen en resultaten en verwachte effecten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak. Doelstellingen, resultaten en effecten worden waar mogelijk uitgedrukt in meetbare grootheden. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat het activiteitenplan vergezeld van een globaal overzicht van werkzaamheden, doelstellingen, resultaten en verwachte effecten voor de resterende periode van het subsidieverleningstijdvak.

Artikel

27

De begroting geeft inzicht in de inkomsten, daaronder begrepen bijdragen van derden, en uitgaven gerelateerd aan de voorgenomen activiteiten voor de eerstvolgende twaalf maanden van het subsidieverleningstijdvak en is voorzien van een postgewijze toelichting. Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan twaalf maanden uitstrekken gaat de begroting vergezeld van een financiële raming voor de daaropvolgende periode.

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Indien de activiteiten zich over een tijdvak van meer dan een kalenderjaar uitstrekken kan bij de subsidieverlening worden bepaald dat de vaststelling van de subsidie plaats vindt per kalenderjaar.

Artikel

31

De aanvraag tot vaststelling van een activiteitensubsidie geschiedt binnen zes maanden na afloop van het subsidieverleningstijdvak dan wel na afloop van de activiteiten dan wel, indien toepassing is gegeven aan artikel 30, telkens binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar.

Artikel

32

Artikel

33

Voorschotten die blijkens de vaststelling te veel betaald zijn, worden onverwijld aan Onze Minister terugbetaald.

Afdeling

3

Instellingssubsidies

Artikel

34

Artikel

35

Artikel

36

Wijzigingen van activiteitenplan en begroting worden vooraf schriftelijk aan Onze Minister ter goedkeuring voorgelegd. Indien binnen acht weken na indiening van het verzoek om goedkeuring Onze Minister niet van bedenkingen heeft blijk gegeven, is het verzoek goedgekeurd.

Artikel

37

Voor de beschikbaarstelling van goederen aan derden of het verrichten van diensten voor derden brengt de subsidieontvanger een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is. Deze verplichting geldt niet ten aanzien van derden die tot de doelgroep van de subsidie behoren.

Artikel

38

Afdeling

4

Subsidies lager dan € 25.000

Artikel

39

Artikel

41

De subsidie wordt binnen zes weken na vaststelling in één termijn dan wel in een bij de subsidievaststelling te bepalen aantal termijnen betaald, doch niet eerder dan na aanvang van het subsidietijdvak.

Artikel

42

De subsidieontvanger dient binnen dertien weken na afloop van de activiteiten of na afloop van het subsidieverleningstijdvak bij Onze Minister een verslag van werkzaamheden en een financiële verantwoording in.

Afdeling

5

Slotbepalingen

Artikel

44

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

Artikel

45

Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Buitenlandse Zaken , B. R. Bot
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking , A. M. A. van Ardenne-van der Hoeven
De Minister van Justitie , J. P. H. Donner