Artikel
1.1
Begripsbepalingen
Vervallen
Hebben goedgevonden en verstaan:
Vervallen
Vervallen
leraar po: leraar primair onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra en voor zover het betreft het praktijkonderwijs: de Wet voortgezet onderwijs 2020;
leraar vo: leraar in het praktijkonderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, de eerste drie leerjaren van het hoger algemeen voortgezet onderwijs en van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020;
leraar vho: leraar voor de periode van voorbereidend hoger onderwijs als bedoeld in de artikelen 2.20, eerste lid, en 7.10, derde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020;
leraar: leraar po, leraar vo of leraar vho;
docent: docent als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;
leerling: leerling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020 of student, vavo-student of deelnemer als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;
school: school of instelling als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet voortgezet onderwijs 2020 of in de Wet educatie en beroepsonderwijs.
De bekwaamheid tot het geven van onderwijs omvat de volgende bekwaamheden:
de vakinhoudelijke bekwaamheid;
de vakdidactische bekwaamheid; en
de pedagogische bekwaamheid.
Met de kennis en kunde ten aanzien van de bekwaamheden, genoemd in het eerste lid, toont de leraar of docent aan dat hij zijn werk als leraar en als deelnemer aan de professionele onderwijsgemeenschap die hij samen met zijn collega’s vormt, kan verrichten op een professioneel doelmatige en verantwoorde wijze.
In afwijking van artikel 2.2 omvat de bekwaamheid tot het geven van onderwijs voor leraren of docenten godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs niet de vakinhoudelijke bekwaamheid.
Vakinhoudelijk bekwaam betekent dat de leraar of docent in ieder geval:
de inhoud van zijn onderwijs beheerst;
boven de leerstof staat;
de leerstof zo kan samenstellen, kiezen of bewerken dat zijn leerlingen die kunnen leren;
vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden kan leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap;
kan bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen;
zijn vakkennis en -kunde actueel houdt.
Om ten minste te voldoen aan artikel 2.4:
beheerst de leraar po de leerstof qua kennis en vaardigheden van het onderwijs waarvoor deze leraar bevoegd is, gericht op het behalen van de kerndoelen en de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen van het primair onderwijs en kent hij de theoretische achtergronden daarvan;
kan de leraar po de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt wordt;
heeft de leraar po een grondige beheersing van taal en rekenen;
heeft de leraar po zich theoretisch en praktisch verdiept in ten minste één ander leergebied of een deel ervan;
heeft de leraar po zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van de leerjaren waarin hij werkt, of een andere geclusterde indeling van leerjaren die binnen een bepaald type school gebruikelijk is.
overziet de leraar po de opbouw van het curriculum en de doorlopende leerlijnen;
weet de leraar po hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op het vervolgonderwijs;
kent de leraar po de samenhang tussen de verschillende vakken in het curriculum;
weet de leraar po dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren;
kan de leraar po zijn onderwijs afstemmen op de verschillen tussen leerlingen;
kan de leraar po zijn leerlingen duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor het dagelijkse leven en voor het vervolgonderwijs.
Om ten minste te voldoen aan artikel 2.4:
beheerst de leraar vo of docent de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak;
kan de leraar vo of docent de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden;
kent de leraar vo of docent de relatie van de leerstof voor zijn vak met de kerndoelen, eindtermen en eindexamenprogramma’s.
overziet de leraar vo of docent de opbouw van het curriculum van zijn vak, de plaats van zijn vak in het curriculum van de opleiding en de doorlopende leerlijnen;
weet de leraar vo of docent hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op vervolgonderwijs of de beroepspraktijk;
kent de leraar vo of docent de samenhang tussen de verschillende verwante vakken, leergebieden en lesprogramma’s;
kan de leraar vo of docent vanuit zijn inhoudelijke expertise in samenwerking met zijn collega’s en de omgeving van de school bijdragen aan de breedte, de samenhang en de actualiteit van het curriculum van zijn school;
heeft de leraar vo of docent zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs of de onderbouw van havo of vwo;
weet de leraar vo of docent dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren;
kan de leraar vo of docent zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen;
kan de leraar vo of docent zijn leerlingen duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor beroepspraktijk en vervolgonderwijs;
kan de leraar vo of docent daarbij vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap en zo bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de leraar of docent in het beroepsgerichte onderwijs, met dien verstande dat hij:
in aanvulling op het tweede lid, onderdeel b: de leerstof ook richt op de beroepspraktijk en de verbinding van de theorie aan de (beroeps-)praktijk;
in aanvulling op het tweede lid, onderdeel c: actuele kennis heeft van beroepen in de branche of branches waarvoor hij opleidt en verband kan leggen tussen de leerstof en de kwalificatiedossiers van die branche of branches;
in aanvulling op het tweede lid, onder g: in staat is tot het onderhouden en benutten van contacten met het beroepenveld waarvoor hij opleidt;
in aanvulling op het tweede lid, onder h: zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof van de verschillende typen en niveaus van de educatie en het beroepsonderwijs.
Om ten minste te voldoen aan artikel 2.4:
beheerst de leraar vho qua kennis en vaardigheden de leerstof waarvoor hij verantwoordelijk is en kent de theoretische achtergronden van zijn vak;
kan de leraar vho de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden;
kent de leraar vho de relatie van de leerstof voor zijn vak met de eindtermen en eindexamenprogramma’s;
heeft leraar vho kennis van de wetenschappelijke achtergronden van zijn vak en weet hij welke wetenschappelijke kennis en methoden van onderzoek gebruikt kunnen worden in zijn onderwijs;
overziet de leraar vho de opbouw van het curriculum van zijn vak, de plaats van zijn vak in het curriculum van de opleiding en de doorlopende leerlijnen;
weet de leraar vho hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op het hoger beroepsonderwijs en universitair onderwijs;
kent leraar vho de samenhang tussen de verschillende verwante vakken, leergebieden en lesprogramma’s;
kan de leraar vho vanuit zijn inhoudelijke expertise in samenwerking met zijn collega’s en de omgeving van de school bijdragen aan de breedte, de samenhang en de actualiteit van het curriculum van zijn school;
heeft de leraar vho zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin hij werkt;
weet de leraar vho dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren;
kan de leraar vho zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen;
kan de leraar vho zijn leerlingen duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor werk en vervolgonderwijs.
Vakdidactisch bekwaam betekent dat de leraar of docent:
de vakinhoud leerbaar maakt voor zijn leerlingen, in afstemming met zijn collega’s en passend bij het onderwijskundige beleid van zijn school;
de vakinhoud weet te vertalen in leerplannen of leertrajecten;
de vertaling van de vakinhoud doet met een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze, waarin in ieder geval de volgende handelingselementen herkenbaar zijn:
hij brengt een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen, de vakinhoud en de inzet van de verschillende methodieken en middelen;
bij de uitvoering van zijn onderwijs volgt hij de ontwikkeling van zijn leerlingen;
hij toetst en analyseert regelmatig en adequaat of en hoe de leerdoelen gerealiseerd worden;
hij stelt op basis van zijn analyse zo nodig zijn onderwijs didactisch bij;
hij laat zijn onderwijs met de tijd mee gaan.
De leraar of docent is vakdidactisch bekwaam wat betreft kennis, indien hij ten minste:
kennis heeft van verschillende leer- en onderwijstheorieën die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en hij die kan herkennen in het leren van zijn leerlingen;
verschillende methodes en criteria kent waarmee hij de bruikbaarheid ervan voor zijn leerlingen kan vaststellen;
verschillende manieren kent om binnen een methode te differentiëren en recht te doen aan verschillen tussen leerlingen;
de methode kan aanvullen en verrijken;
weet hoe een leerplan in elkaar zit en de criteria kent waaraan een goed leerplan moet voldoen;
kennis heeft van digitale leermaterialen en leermiddelen en de technische en pedagogisch-didactische mogelijkheden en beperkingen daarvan kent;
de verschillende didactische leer- en werkvormen en de psychologische achtergrond daarvan kent;
de criteria kent waarmee de bruikbaarheid daarvan voor zijn leerlingen kan worden vastgesteld;
verschillende doelen van evalueren en toetsen kent;
verschillende, bij de doelen als bedoeld in onderdeel i, passende vormen van observeren, toetsen en examineren kent;
toetsen kan ontwikkelen, toetsresultaten kan beoordelen, analyseren en interpreteren en de kwaliteit van toetsen en examens kan beoordelen;
bruikbare en betrouwbare voortgangsinformatie kan verzamelen en analyseren en op grond daarvan zijn onderwijs waar nodig kan bijstellen;
zich theoretisch en praktisch heeft verdiept in de vakdidactiek ten behoeve van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.
Voor het beroepsgerichte onderwijs houdt de kennis, bedoeld in artikel 2.9:
onder a, onder andere in dat hij zich verdiept in de theoretische en praktische aspecten van leren op de werkplek;
onder m, in dat hij zich verdiept heeft in didactiek ten behoeve van beroepsgericht onderwijs, de vormgeving en begeleiding van het leren op de werkplek en op de samenwerking met het beroepenveld en met praktijkbegeleiders bij het begeleiden van dit leren.
De leraar is vakdidactisch bekwaam wat betreft kunde indien de leraar of docent ten minste:
onderwijs kan voorbereiden, wat betekent dat hij:
doelen kan stellen, leerstof kan selecteren en ordenen;
samenhangende lessen kan uitwerken met passende werkvormen, materialen en media, afgestemd op het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen;
passende en betrouwbare toetsen kan kiezen, maken of samenstellen;
onderwijs kan uitvoeren en het leren kan organiseren, wat betekent dat hij:
een adequaat klassenmanagement kan realiseren;
aan leerlingen de verwachtingen en leerdoelen duidelijk kan maken en leerlingen kan motiveren om deze te halen;
de leerstof aan zijn leerlingen begrijpelijk en aansprekend kan uitleggen, voordoen hoe ermee gewerkt moet worden en daarbij inspelen op de taalbeheersing en taalontwikkeling van zijn leerlingen;
doelmatig gebruik kan maken van beschikbare digitale leermaterialen en leermiddelen;
de leerlingen met gerichte activiteiten de leerstof kan laten verwerken, daarbij variatie aanbrengen en bij instructie en verwerking differentiëren naar niveau en kenmerken van zijn leerlingen;
de leerling kan begeleiden bij die verwerking, stimulerende vragen stellen en opbouwende gerichte feedback geven op taak en aanpak;
samenwerking, zelfwerkzaamheid en zelfstandigheid stimuleren;
onderwijs kan evalueren en ontwikkelen, wat betekent dat hij:
de voortgang kan volgen, de resultaten kan toetsen, analyseren en beoordelen;
feedback kan vragen van leerlingen en deze feedback tezamen met zijn eigen analyse van de voortgang kan gebruiken voor een gericht vervolg van het onderwijsleerproces;
leerproblemen kan signaleren en indien nodig met hulp van collega’s oplossingen kan zoeken of doorverwijzen;
advies kan vragen aan collega’s of andere deskundigen;
weet wanneer en hoe hij advies kan geven;
hierbij gebruik kan maken van methodieken voor professionele consultatie en leren, zoals supervisie en intervisie;
zijn didactische aanpak en handelen kan evalueren, analyseren, bijstellen en ontwikkelen;
kan bijdragen aan pedagogisch-didactische evaluaties in zijn school en deze in afstemming met zijn collega’s kan gebruiken bij de onderwijsontwikkeling in zijn school;
de inhoud en de didactische aanpak van zijn onderwijs kan uitleggen en verantwoorden;
in staat is tot kritische reflectie op zijn eigen pedagogisch-didactisch handelen.
In aanvulling op artikel 2.11 houdt de kunde in:
In aanvulling op onderdeel a, onder 2, voor het beroepsgerichte onderwijs: dat de leraar vo of docent onderwijs kan vormgeven gericht op de beroepspraktijk;
In aanvulling op onderdeel b, onder 1: dat de leraar vo of docent leiding en begeleiding kan geven aan groepen leerlingen buiten de context van klas of les;
In aanvulling op onderdeel b, onder 5: dat de leraar vo of docent de leerlingen een gerichte inzet van loopbaanoriëntatie en begeleiding kan bieden.
In aanvulling op artikel 2.11, onderdeel b, onder 1, houdt de kunde in dat de leraar vho leiding en begeleiding kan geven aan groepen leerlingen buiten de context van de klas of les.
Pedagogische bekwaamheid betekent dat de leraar of docent:
met een professionele, ontwikkelingsgerichte werkwijze en in samenwerking met zijn collega’s een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat voor zijn leerlingen kan realiseren;
de ontwikkeling van zijn leerlingen volgt in hun leren en gedrag en daarop zijn handelen afstemt;
bijdraagt aan de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen;
zijn pedagogisch handelen kan afstemmen met zijn collega’s en met anderen die voor de ontwikkeling van de leerling verantwoordelijk zijn;
bijdraagt aan de burgerschapsvorming en de ontwikkeling van de leerling tot een zelfstandige en verantwoordelijke volwassene;
zijn aanpak in het onderwijs in pedagogische zin blijft aanpassen aan de tijd.
In aanvulling op artikel 2.14, onder e, betekent pedagogische bekwaamheid van de leraar vo of docent in het beroepsgerichte onderwijs tevens dat het gaat om de begeleiding van de leerling bij zijn oriëntatie op beroepen en het ontwikkelen van beroepsidentiteit.
De leraar is pedagogisch bekwaam wat betreft kennis, indien hij ten minste:
kennis heeft van ontwikkelingstheorieën en de gedragswetenschappelijke theorie die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en die kennis kan betrekken op zijn pedagogisch handelen;
kennis heeft van agogische en pedagogische theorieën en methodieken, die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en die kan betrekken op zijn pedagogisch handelen;
kennis heeft van veelvoorkomende ontwikkelingsproblemen, gedragsproblemen en gedragsstoornissen;
weet hoe hij zicht kan krijgen op de leefwereld van zijn leerlingen en hun sociaal-culturele achtergrond en weet hoe hij daarmee rekening kan houden in zijn onderwijs;
zich theoretisch en praktisch heeft verdiept in de pedagogiek van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.
In aanvulling op artikel 2.16, onder a, houdt kennis voor het beroepsgerichte onderwijs in dat de leraar vo of docent zich verdiept in de theoretische en praktische aspecten van het leren functioneren in een beroep en de ontwikkeling van beroepsidentiteit.
De leraar of docent is pedagogisch bekwaam wat betreft kunde, indien hij ten minste:
groepsprocessen kan sturen en begeleiden;
vertrouwen kan wekken bij zijn leerlingen en een veilig pedagogisch klimaat scheppen;
ruimte kan scheppen voor leren, inclusief het maken van vergissingen en fouten;
verwachtingen duidelijk kan maken en eisen stellen aan leerlingen;
het zelfvertrouwen van leerlingen kan stimuleren, hen kan aanmoedigen en motiveren;
oog heeft voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van zijn leerlingen en daar recht aan doet;
ontwikkelingsproblemen, gedragsproblemen en gedragsstoornissen kan signaleren en indien nodig met hulp van collega’s oplossingen zoeken of doorverwijzen;
zijn onderwijs en zijn pedagogische omgang met zijn leerlingen kan uitleggen en verantwoorden;
zijn pedagogisch handelen kan afstemmen met ouders en anderen die vanuit hun professionele verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn;
in staat is tot kritische reflectie op zichzelf in de pedagogische relatie;
zijn eigen grenzen kan bewaken.
In aanvulling op artikel 2.18, onder f, houdt kunde voor het beroepsgerichte onderwijs tevens in de begeleiding van de leerling bij het ontwikkelen van beroepsidentiteit.
In aanvulling op artikel 2.18, onder i, houdt kunde tevens in dat de leraar vo of docent zijn pedagogisch handelen kan afstemmen met:
anderen die vanuit hun professionele verantwoordelijkheid bij de leerling betrokken zijn, zoals begeleiders van het leren op de werkplek; en
indien de leerling nog niet volwassen is: de ouders.
In afwijking van de eisen, bedoeld in de artikelen 2.7 en 2.13, kan het bevoegd gezag toestaan dat een leraar vo lesgeeft in het voorbereidend hoger onderwijs, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020, gedurende ten hoogste een schooljaar, mits:
die leraar ten aanzien van het desbetreffende vak of combinatie van vakken bevoegd is les te geven in het eerste, tweede en derde leerjaar van het hoger algemeen voortgezet onderwijs of het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;
het grootste deel van de werkzaamheden van die leraar is gelegen buiten het voorbereidend hoger onderwijs, en
het aantal gegeven lesuren ingevolge dit artikel niet meer bedraagt dan 5% van het totaal aan lesuren in het voorbereidend hoger onderwijs in dat schooljaar op die school.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
student: student als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;
instructeur: personeelslid van een instelling, niet zijnde docent, belast met onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.2;
Als onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.2.3, tweede lid, van de wet worden aangewezen:
het geven van instructie aan studenten met het oog op het verwerven van beroepsvaardigheden; en
het begeleiden van studenten binnen onderdelen van de beroepsopleiding die betrekking hebben op de beroepspraktijk tijdens de begeleide onderwijsuren, bedoeld in artikel 7.2.7, zesde lid, van de wet.
De instructeur is vakinhoudelijk bekwaam wat betreft kennis en kunde indien hij ten minste:
kennis heeft van vaktaal en beroepsethiek;
beschikt over relevante en actuele beroepskennis;
die beroepskennis voor studenten weet te plaatsen in de context van de beroepspraktijk;
kennis heeft van de Nederlandse en de Engelse taal en van rekenen, voor zover dit betrekking heeft op zijn vakgebied;
beschikt over relevante technisch-instrumentele kennis;
de geldende veiligheidsnormen kent; en
de inhoud van zijn les of van een andere door hem uit te voeren taak beheerst.
De instructeur is didactisch bekwaam wat betreft kennis indien hij ten minste kennis heeft van:
de inzet van ict bij didactische werkvormen;
het gebruik van studentenvolgsystemen;
beroepsgerichte didactiek; en
de beginselen van:
het leren op de werkplek onder begeleiding;
de invloed van taalbeheersing op het leren;
diverse didactische werkvormen, passend bij verschillende studenten;
het gebruik van observatie-instrumenten en van het meten van leerresultaten;
didactisch verantwoord handelen; en
de organisatorische vormgeving van de leeromgeving.
De instructeur is didactisch bekwaam wat betreft kunde indien hij ten minste in staat is een kwalificatie-onderdeel leerbaar te maken voor een student of groep studenten en daarbij de verschillende studenten weet te begeleiden in hun leerproces.
Om te voldoen aan het eerste lid is het nodig dat de instructeur:
zijn les of andere taak zo vormgeeft dat deze aansluit op de beroepspraktijk en de les zo samenstelt dat deze voor studenten begrijpelijk en aansprekend is;
het leerdoel demonstreert en uitlegt, aansluitend bij het begripsniveau van studenten;
verschillende didactische werkvormen weet te hanteren;
opdrachten op heldere wijze formuleert, zodat studenten weten wat er van hen wordt verwacht, hoe de opdracht kan worden uitgevoerd of met welk doel;
doelmatig weet om te gaan met (digitale) leermiddelen en -materialen, met een elektronische leeromgeving en de beschikbare tijd;
zorgt voor een ordelijke en taakgerichte leeromgeving;
stimulerende vragen weet te stellen en opbouwende, gerichte kritiek te geven;
zowel samenwerking als zelfstandig werken bij studenten kan stimuleren;
tijdens de les de voortgang bijhoudt van de verschillende studenten, eventuele bijzonderheden signaleert en daarover de docent informeert;
periodiek met de docent de didactische aanpak en toegepaste werkvormen van de instructie evalueert en deze zo nodig bijstelt; en
bijdraagt aan pedagogisch-didactische evaluaties binnen de instelling en deze in afstemming met de docent benut voor zijn lesontwikkeling.
De instructeur is pedagogisch bekwaam wat betreft kennis, indien hij ten minste kennis heeft van:
bedrijfsculturen waar studenten tijdens en na hun opleiding mee te maken kunnen krijgen en hoe hij daar als instructeur in zijn pedagogisch handelen naar kan verwijzen; en
de beginselen van:
de sociaal-emotionele ontwikkeling die jongeren doormaken bij het opgroeien en volwassen worden en hoe hij daar in zijn gedrag rekening mee kan houden;
de ontwikkeling van studenten bij het leren functioneren in een beroep;
veel voorkomende gedrags- en ontwikkelingsstoornissen en hoe deze stoornissen in de praktijk te herkennen, alsmede hoe hij daar in de praktijk zoveel mogelijk rekening mee kan houden;
pedagogische methoden; en
ontwikkelingspsychologische en pedagogische uitgangspunten.
De instructeur is pedagogisch bekwaam wat betreft kunde indien hij ten minste in staat is:
een groep aan te sturen en te begeleiden; en
de ontwikkelingen in het leren en gedrag van studenten te volgen.
Om te voldoen aan het eerste lid is het nodig dat de instructeur:
oog heeft voor de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van studenten;
rekening houdt met de leefwereld van studenten en de culturele bepaaldheid daarvan;
tijdig moeilijkheden bij studenten signaleert en een student zo nodig weet te verwijzen naar de meest aangewezen persoon of instantie;
bijdraagt aan een veilige leeromgeving voor studenten;
duidelijk zijn verwachtingen communiceert naar studenten en daarbij kenbaar maakt welke ruimte er is voor eigen initiatief;
verschillende pedagogische methoden weet te gebruiken, afhankelijk van de student en diens situatie;
adequaat optreedt bij normoverschrijdend gedrag van studenten;
de pedagogische uitgangspunten van het onderwijsteam waartoe hij behoort, toepast op zijn eigen handelen in de omgang met studenten;
voorbeeldgedrag laat zien in verband met het beroep waarvoor wordt opgeleid;
het proces van interactie met en tussen studenten van een afstand weet te beschouwen en eventuele bijzonderheden tijdens de uitvoering van zijn instructie meldt aan de verantwoordelijke docent; en
hulp weet te vragen bij organisatorische belemmeringen in de uitvoering van zijn taken.
De instructeur die niet in het bezit is van een getuigschrift als bedoeld in artikel 4.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet, respectievelijk de erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 4.2.2, eerste lid, onderdeel c, van de wet, toont zijn bekwaamheid aan door middel van:
een beoordeling van het bevoegd gezag dat de instructeur vakinhoudelijk bekwaam is als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a; en
een getuigschrift waaruit blijkt dat de instructeur is opgeleid tot de pedagogisch-didactische bekwaamheden als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdelen b en c.
De op grond van artikel 3, eerste lid, onder b.1°, van de Wet op het primair onderwijs aan te wijzen onderwijsactiviteiten, bedoeld in artikel 9 van die wet, zijn alle in die bepaling genoemde en bedoelde onderwijsactiviteiten.
De op grond van artikel 3, eerste lid, onder b.1°, van de Wet op de expertisecentra aan te wijzen onderdelen en vakken als bedoeld in artikel 13, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, van die wet zijn alle in dat artikel genoemde en bedoelde onderdelen en vakken.
De op grond van artikel 3, eerste lid, onder b.1°, van de Wet op de expertisecentra aan te wijzen onderdelen en vakken ingevolge de artikelen 14a, tweede lid, 14c en 14f, van die wet, zijn alle in die bepalingen genoemde en bedoelde onderdelen en vakken.
De op grond van artikel 7.11, vierde lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 aan te wijzen vakken zijn:
tekenen;
muziek;
handvaardigheid;
Nederlands;
Engels;
rekenen/wiskunde;
geschiedenis;
aardrijkskunde;
biologie;
verzorging; en
praktijkoriënterende vakken.
De verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in artikel 32, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 32, negende lid, van de Wet op de expertisecentra, is bij overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder dan zes maanden.
Dit besluit berust mede op de artikelen 7.10, eerste lid, 7.23, vierde lid en 7.24, tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs 2020.
Vervallen
De instructeur die eerst op of na het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 9 april 2018 tot wijziging van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel en van het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel BES in verband met de vaststelling van bekwaamheidseisen voor werkzaamheden van instructeurs beroepsonderwijs (Stb. 2018, 123) een aanvang maakt of heeft gemaakt met onderwijsondersteunende werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.2 heeft tot 1 augustus 2020 de gelegenheid om op grond van artikel 4.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet of artikel 3.10 aan te tonen dat hij bekwaam is in de zin van hoofdstuk 3.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.