Artikel
1
1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
-
b.
keuringsinstelling: privaatrechtelijke rechtspersoon als bedoeld in artikel 19 van de wet;
-
c.
NAK: de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen;
-
d.
Naktuinbouw: de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw;
-
e.
groenvoedergewassen: gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder A, van richtlijn nr. 66/401/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (PbEG L 125);
-
f.
zaaigranen: gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder A, van richtlijn nr. 66/402/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (PbEG L 125);
-
g.
bieten: gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van richtlijn nr. 2002/54/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van bietenzaad (PbEG L 193);
-
h.
oliehoudende planten en vezelgewassen: gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van richtlijn nr. 2002/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PbEG L 193);
-
i.
fruitgewassen: gewassen, alsmede hybriden daarvan, die zijn opgenomen in bijlage II van richtlijn nr. 92/34/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van fruitgewassen, alsmede van fruitgewassen die voor de fruitteelt worden gebruikt (PbEG L 157);
-
j.
siergewassen: gewassen waarvan teeltmateriaal, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van richtlijn nr. 98/56/EG van de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal van siergewassen (PbEG L 226), wordt voortgebracht, met uitzondering van bloembollen, bedoeld in artikel 1, onder c, van het Landbouwkwaliteitsbesluit bloembollen en snijbloemen;
-
k.
groenteplanten: teeltmateriaal van gewassen, alsmede hybriden daarvan, die zijn opgenomen in bijlage II van richtlijn nr. 92/33/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 april 1992 betreffende het in de handel brengen van teeltmateriaal en plantgoed van groentegewassen, met uitzondering van zaad (PbEG L 157);
-
l.
groentezaden: teeltmateriaal van de gewassen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van richtlijn nr. 2002/55/EG van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van groentezaad (PbEG L 193);
-
m.
groentegewassen: gewassen waarvan groentezaden en groenteplanten worden voortgebracht;
-
n.
bosbouwgewassen: boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan die in de gehele Europese Unie of in een deel daarvan voor de bosbouw van belang zijn en met name, die welke zijn opgenomen in bijlage I bij richtlijn nr. 1999/105/EG van de Raad van de Europese Unie betreffende het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal (PbEG 2000 L 11);
-
o.
tuinbouwgewassen: fruitgewassen, groentegewassen en siergewassen;
-
p.
landbouwgewassen: bieten, groenvoedergewassen, oliehoudende planten en vezelgewassen, pootaardappelen en zaaigranen.