Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 december 2005, nr. LMV 2005.191530, Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer, Afdeling Sturing Bodemsaneringsoperatie, houdende financiële bepalingen met betrekking tot bodemsanering (Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005)

Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

Hoofdstuk

1

Definities

Artikel

1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: Besluit financiële bepalingen bodemsanering;

  • b.

    netto-saneringskosten: de in hoofdstuk 3 bedoelde saneringskosten verminderd met de omzetbelasting (BTW);

  • c.

    Richtsnoeren: Richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014–2020 (PB C 200/01 van 28 juni 2014).

Hoofdstuk

2

Verstrekken van budget aan overheden

Artikel

2

Vervallen

Artikel

3

Vervallen

Artikel

4

Vervallen

Artikel

5

Vervallen

Artikel

6

Vervallen

Artikel

7

Vervallen

Hoofdstuk

3

Verstrekken subsidies aan derden

Artikel

9

Artikel

11

Artikel

11a

Hoofdstuk

4

Verdeling van de rijksbijdrage

Artikel

12

Artikel

13

Vervallen

Hoofdstuk

5

Overige bepalingen

Artikel

14

De activiteiten op het gebied van onderzoek en sanering, bedoeld in artikel 41, eerste lid van het besluit op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt, zijn:

  • a.

    kennisontwikkeling,

  • b.

    kennisoverdracht,

  • c.

    kwaliteitsborging,

  • d.

    nazorg en beheer, of

  • e.

    internationale samenwerking.

Hoofdstuk

6

Slotbepalingen

Artikel

17

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit financiële bepalingen bodemsanering in werking treedt. Indien de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst later is gelegen dan de tweede dag vóór genoemd tijdstip, treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De artikelen 2 tot en met 7, 14 en 15 werken terug tot en met 1 januari 2005.

Artikel

17a

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn aangevraagd op basis van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering.

Artikel

18

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen met toelichting; een volledig exemplaar van de regeling, inclusief de bijlagen zal aan alle budgethouders en bevoegde overheden worden gezonden. Daarnaast zal de volledige regeling inclusief de bijlagen ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van VROM en zal worden geplaatst op www.vrom.nl

Den Haag
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. vanGeel

Bijlage

1

Vervallen

Bijlage

2

Vervallen

Bijlage

3

Vervallen

Bijlage

4

Vervallen

Bijlage

5

Vervallen

Bijlage

6

behorende bij artikel 8, Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

Protocol Ouderdomsbepaling

Ter bepaling of, en zo ja voor welk deel de verontreiniging op of in de bodem van een bedrijfsterrein is veroorzaakt vóór 1-1-1975

Inhoud

1.

Begrippenlijst

2.

Het protocol Ouderdomsbepaling

2.1

De Bedrijvenregeling

2.2

Voor wie is het protocol ouderdomsbepaling bestemd

2.3

Doel en werkwijze

2.4

Het formulier ouderdomsbepaling

2.4.1

Algemene gegevens initiatiefnemer

2.4.2

Stap 1: bedrijfsgegevens en gegevens over gebruikte stoffen

2.4.3

Stap 2: algemene beoordeling periode veroorzaking verontreiniging als gevolg van de bedrijfsvoering

2.4.4

Eindconclusie

2.4.5

Het formulier

3.

De Stoffenlijst

1

Begrippenlijst

  • Bedrijfsactiviteiten: alle gegevens over de activiteiten van het bedrijf zoals die in officiële documenten (register Kamer van Koophandel, notariële akten, vergunningen, jaarrekeningen etc.) voorkomen voor zover ze relevant zijn voor het beoordelen van het geval van bodemverontreiniging in het kader van het protocol.

  • Besluit Financiële bepalingen bodemsanering: de Algemene Maatregel van Bestuur waarin de bedrijvenregeling wettelijk is verankerd.

  • Cluster van gevallen: een aantal gevallen van verontreiniging die gezamenlijk worden gesaneerd.

  • Convenant: het convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen d.d. 11 juni 2001 en de daarbij gevoegde notitie bodemsanering bedrijfsterreinen en de notitie aanzet tot een protocol ter bepaling van de ontstaansperiode van verontreinigingen in de bodem in relatie tot het jaar 1975 (Ouderdomsbepaling).

  • GLOBIS: Geografisch Landelijk Overheids Bodem InformatieSysteem (informatiesysteem voor bevoegde overheden bodemsanering).

  • Formule: via de formule kan rekenkundig de mate van verontreiniging vóór 1-1-1975 worden bepaald. Het percentage dat uit de formule komt, wordt vermenigvuldigd met het voor het bedrijf toepasselijke subsidiepercentage: dit is het zogenaamde ‘pro-rata temporis’ principe.

  • Modale situatie: dit is het referentieniveau voor de formule ter vaststelling of de veroorzaking van de bodemverontreiniging in belangrijke mate heeft plaatsgevonden vóór 1-1-1975, waarbij wordt uitgegaan van een bedrijfssituatie en een bedrijfsvoering conform voor die tijd geldende normen en richtlijnen.

  • Potentieel bodemverontreinigende activiteiten (pba’s): zijn die activiteiten die een geval van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, zoals productie, op- en overslag van stoffen.

  • Stoffenlijst: lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend een toepassing kenden vóór 1-1-1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor als na 1-1- 1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3). De lijst is weergegeven in hoofdstuk 4.

  • Standaardwaarden: waarden die in de formule zijn opgenomen om de modale situatie te kunnen kwantificeren.

  • UBI-code: de Uniforme Bron Indeling potentieel bodemvervuilende activiteiten: landelijke standaardcode waarmee bodembedreigende activiteiten door de overheid worden beschreven.

  • Vooronderzoek of historisch onderzoek (NEN 5725): vooronderzoek of historisch onderzoek (NEN 5725): 2017, Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek.

  • Verkennend onderzoek (NEN 5740): deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

  • Weegfactoren: waarden die in de formule zijn opgenomen om veranderingen in de omvang van de potentieel bodembedreigende activiteiten te kunnen kwantificeren.

2

Het protocol Ouderdomsbepaling

2.1

De Bedrijvenregeling

Van 2003 tot aan de inwerkingtreding van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering is het voor eigenaren en erfpachters van in bedrijf zijnde en blijvende bedrijfsterreinen mogelijk geweest om op grond van provinciale en gemeentelijke subsidieverordeningen subsidie aan te vragen tijdens het zogenaamde interimbeleid Bedrijvenregeling. Met de komst van het Besluit Financiële bepalingen bodemsanering is er een wettelijke verankering van de convenantsafspraken uit 2001. In het besluit wordt uitgegaan van een overheidsbijdrage voor de sanering van ernstige gevallen van bodemverontreiniging veroorzaakt vóór 1-1-1975, waarbij in een beschikking bedoeld als in artikel 37, eerste lid van de Wet Bodembescherming is vastgesteld dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging dat spoedig dient te worden gesaneerd, dan wel waarbij de noodzaak tot sanering is ontstaan naar aanleiding van voorgenomen activiteiten op het desbetreffende bedrijfsterrein.

Ter uitwerking van artikel 11, eerste lid sub a van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering wordt de beoordelingswijze van het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' geregeld in dit protocol. Door het protocol te volgen wordt in twee stappen aantoonbaar gemaakt of, en zo ja voor welk deel, de verontreiniging op of in de bodem van een bedrijfsterrein voor 1-1-1975, is veroorzaakt. Tijdens het interimbeleid werd voor deze bepaling van de ouderdom gebruik gemaakt van de Circulaire Ouderdomsbepaling. De Circulaire wordt vervangen door het voorliggende protocol, waarin een vereenvoudiging is doorgevoerd: stap 3 en 4 uit de Circulaire worden niet meer toegepast.

2.2

Voor wie is het protocol ouderdomsbepaling bestemd?

Dit protocol is bestemd voor:

  • a.

    Het bevoegd gezag Wet Bodembescherming tevens belast met het uitvoeren van de bedrijvenregeling zoals vastgelegd in het Besluit Financiële bepalingen bodemsanering. Hierna te noemen 'bevoegd gezag'.

  • b.

    Eigenaren of erfpachters van in gebruik zijnde bedrijfsterreinen die in aanmerking willen komen voor een bijdrage in de saneringskosten vanuit de bedrijvenregeling. Hierna te noemen 'initiatiefnemer'.

2.3

Doel en werkwijze

Met het protocol wordt de 'veroorzaking vóór 1975' van gevallen van bodemverontreiniging – conform de definitie van de Wet bodembescherming – beoordeeld en als zodanig vastgesteld. Aan de kenmerken van een bodemverontreiniging zelf is zelden eenvoudig en eenduidig te bepalen wanneer de verontreinigende stoffen in de bodem zijn terechtgekomen. Of en zo ja voor welk deel de verontreiniging is veroorzaakt vóór 1-1-1975 wordt bepaald op basis van gegevens over de bedrijfsvoering (processen, gebruik van stoffen of eventueel gebeurtenissen of incidenten). Het protocol ter bepaling van de ‘veroorzaking vóór 1975’ bestaat uit twee stappen, die worden genomen op basis van algemene (historische) informatie over de bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen (de periode van mogelijke veroorzaking staat centraal). De initiatiefnemer en het bevoegd gezag vullen hiertoe één formulier in. Het ingevulde en door partijen voor akkoord ondertekende formulier geeft onderbouwing aan de feitelijke aanvraag voor een bijdrageverlening in het kader van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering.

2.4

Het formulier ouderdomsbepaling

Tot het protocol behoort een verplicht formulier ouderdomsbepaling (zie hoofdstuk 5) bestaande uit de volgende onderdelen:

  • algemene informatie over de aanvrager en het geval van bodemverontreiniging;

  • inhoudelijke informatie bij stap 1 en eventueel stap 2 al dan niet leidend tot de vaststelling van ‘veroorzaking vóór 1975’;

  • de verklaring van de initiatiefnemer en de eindconclusie van het bevoegd gezag.

Het bevoegd gezag heeft de taak om te beoordelen of de door de initiatiefnemer aangeleverde informatie voldoet. Tevens heeft het bevoegd gezag de taak om vast te stellen – nadat zij de informatie heeft beoordeeld – of en zo ja voor welk deel de verontreiniging vóór 1-1-1975 is veroorzaakt. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of zij zelf informatie in wil brengen als aanvulling op de informatie die door de initiatiefnemer wordt verschaft.

2.4.1

Algemene gegevens initiatiefnemer

Algemene informatie is nodig bij het bevoegd gezag ten behoeve van de registratie en de administratieve verwerking van de aanvraag de ouderdom vast te stellen. Het gaat hierbij om algemene bedrijfsgegevens, de locatiegegevens en een omschrijving van het (vermoedelijke) geval van bodemverontreiniging. Indien de initiatiefnemer bekend is met de gevraagde topografische coördinaten en de bedrijfscodering dan kan de initiatiefnemer ook deze gegevens al op het formulier invullen (bij coördinaten en UBI-code).

2.4.2

Stap 1: bedrijfsgegevens en gegevens over gebruikte stoffen

De informatievoorziening te verzorgen door de initiatiefnemer bestaat in stap 1 uit het nagaan of de betreffende verontreinigingssituatie bestaat uit stoffen die voorkomen op de ‘Lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend een toepassing kenden vóór 1-1- 1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor als na 1-1-1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3)’. Hierna te noemen De Stoffenlijst (zie hoofdstuk 4). Ook gaat de initiatiefnemer na of op grond van de actuele kennis, bijvoorbeeld binnen een uitge- voerd bodemonderzoek, al een ouderdom bepaald of bekend is.

  • Indien er sprake is van een categorie 1 stof of indien uitsluitend sprake is van een eenmalige gebeurtenis of incident, waarbij de datum bekend is en is gelegen vóór 1-1-1975, dan wordt voor 100% aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' voldaan. Initiatiefnemer vult het blad voor stap 1 in, voegt indien nodig onderbouwende informatie in de vorm van onderzoeksrapporten toe, ondertekent het statusblad en dient het geheel in bij het bevoegd gezag met het verzoek om conform de aanvraag tot vaststelling van de ouderdom over te gaan.

  • Indien er sprake is van een categorie 2 stof moet worden vastgesteld gedurende welke periode de verontreiniging is ontstaan. Dit gebeurt in stap 2.

  • Indien er sprake is van een categorie 3 stof, is er geen sprake van verontreiniging voor 1975 en voldoet initiatiefnemer niet aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'.

Verontreinigingsvlekken die ruimtelijk geheel of gedeeltelijk van elkaar gescheiden zijn en ieder een verschillende oorzaak kennen zijn in beginsel aan te merken als verschillende gevallen van ernstige verontreiniging. Op een bedrijfsterrein kunnen zich daarom meerdere gevallen van bodemverontreiniging voordoen, die ook verschillend kunnen worden beoordeeld en aangepakt, zelfs als deze elkaar overlappen. Een voorbeeld betreft een bedrijfsterrein waarop zich een verontreinigde ophooglaag bevindt boven een er niet mee samenhangende mobiele verontreiniging in de ondergrond. Indien de verontreinigingssituatie binnen het onderzoeksgebied bestaat uit meerdere gevallen van bodemverontreiniging, wordt voor de individuele gevallen vastgesteld of het gaat om de voor de ouderdomsbepaling maatgevende stoffen en of deze stoffen voorkomen op de Stoffenlijst. In deze situatie wordt per geval het formulier voor stap 1 ingevuld. Om onderscheid in gevallen te kunnen maken zijn de resultaten van een gericht historisch en/of verkennend onderzoek noodzakelijk. Het betreffende onderzoek dient een minimaal kwaliteitsniveau te bezitten zoals beschreven in de NVN 5725 'Leidraad bij het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek', dan wel de NEN 5740 'Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek'.

2.4.3

Stap 2: algemene beoordeling periode veroorzaking verontreiniging als gevolg van de bedrijfsvoering

Indien er sprake is van verontreiniging door een categorie 2 stof zal de initiatiefnemer op basis van de ontstaansperiode van de verontreiniging per geval moeten aantonen dat en zo ja in welke mate de betreffende verontreiniging voldoet aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'. Hierbij worden begin en einde van de operationele periode van bedrijfsvoering met de betreffende verontreinigende stoffen genomen als maatstaf voor de beoordeling. Van belang zijn de "potentieel bodemverontreinigende activiteiten" (pba’s) en de modale situatie ten aanzien van de bedrijfsvoering. De potentieel bodemverontreinigende activiteiten zijn activiteiten die een geval van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, zoals productie, op- en overslag van stoffen.

Volgens onderstaande formule wordt rekenkundig bepaald in welke mate aan het criterium van ‘veroorzaking vóór 1975’ is voldaan. De berekening is als volgt gedefinieerd:

P0 is aantal jaren van de start productieproces vóór 1-1-1975

P1 is het aantal jaren in de periode 1-1-1975 – 31-12-1980 (maximaal 6 jaar)

P2 is het aantal jaren in de periode 1-1-1981 – 31-12-1986 (maximaal 6 jaar)

De weegfactoren, x en y geven de omvang van de "potentieel bodemverontreinigende activiteiten" (pba’s) voor de betreffende periode weer t.o.v. de periode vóór 1-1-1975. De weegfactoren hebben de waarde 1 indien de omvang van de pba’s voor de betreffende periode gelijk is aan die van periode vóór 1-1-1975. De standaardwaarden 0,5 en 0,2 horen bij een modale situatie van bedrijfsvoering van respectievelijk de periodes 1-1-1975 tot 31-12-1980 en 1-1-1981 tot 31-12-1986.

Voorbeelden

  • a.

    Een productieproces is gestart in 1967 en geëindigd in 1984, waarbij de potentieel bodem- verontreinigende activiteit (pba) gelijk is gebleven. Volgens de berekening wordt het percentage dan:

  • b.

    Een productieproces is gestart in 1958 en is nog in bedrijf, waarbij de potentieel bodem- verontreinigende activiteit (pba) gelijk is gebleven. Volgens de berekening wordt het percentage dan:

De initiatiefnemer zorgt voor verifieerbare historische informatie met betrekking tot de periode van het gebruik of de toepassing van bodemverontreinigende stoffen, de momenten waarop zich belangrijke gebeurtenissen en/of incidenten hebben voorgedaan, de bedrijfsvoering is aangepast en/of preventieve (bodembeschermende) voorzieningen zijn aangebracht. Voor invulling van stap 2 van dit protocol, is een gericht historisch onderzoek noodzakelijk met een minimale kwaliteitsstandaard conform de NVN 5725 en met specifieke aandacht voor bedrijfsprocessen en procesveranderingen, het gebruik van stoffen (binnen de processen) inclusief de periode van toepassing en de precieze plaats(en), de bedrijfsinrichting en de veranderingen daarvan in de tijd inclusief aanwezige (bodembeschermende)-voorzieningen, de voormalige en huidige potentieel bodembelastende bedrijfsactiviteiten, etc. De resultaten van een daarop aansluitend Verkennend Onderzoek (conform NEN5740) kunnen voor een betere onderbouwing zorgen.

Het bevoegd gezag en de initiatiefnemer dienen na te gaan of er voor de betreffende categorie ver- ontreinigingen op brancheniveau, of anderszins meer generiek, afspraken zijn gemaakt over afwijkende weegfactoren en/of standaardwaarden en deze waarden in de betreffende situatie toegepast kunnen worden. De berekeningen worden per geval uitgevoerd.

2.4.4

Eindconclusie

Het bevoegd gezag voert een check uit op de volledigheid van de verstrekte informatie en vult de algemene gegevens indien van belang aan, bijvoorbeeld voor de invoering van het geval in het provinciale registratiesysteem voor gevallen van bodemverontreiniging (GLOBIS). Het bevoegd gezag stelt vast of de opgegeven verontreinigende stoffen inderdaad als bepalend kunnen worden beschouwd voor de vaststelling van het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' en beoordeelt de aanvraag door een controle van aangeleverde informatie aan de hand van de Stoffenlijst. Indien van toepassing beoordeelt het bevoegd gezag de aangeleverde historische informatie of de resultaten van aangeleverde onderzoeken, waaruit de ontstaanswijze uit eenmalige gebeurtenissen of incidenten is afgeleid.

Indien ook stap 2 is ingevuld, beoordeelt het bevoegd gezag de aangeleverde historische informatie of de resultaten van aangeleverde onderzoeken, waarbij de ouderdom van de verontreiniging is bepaald en waarin de grondslagen voor berekeningen staan vermeld, of waaruit de ontstaanswijze van gebeurtenissen of incidenten is afgeleid. Het bevoegd gezag kan de initiatiefnemer verzoeken om aanvullende informatie te leveren in geval van onvolledigheid of onduidelijkheid van de aanvraag. Het bevoegd gezag legt haar oordeel vast op het formulier onder stap 2.

Het bevoegd gezag vult de eindconclusie in. Het ambtelijk eindoordeel wordt aan de initiatiefnemer kenbaar gemaakt door middel van toezending van de ingevulde informatiebladen en het ondertekende statusblad.

Als het bevoegd gezag gegronde redenen aanwezig acht om te twijfelen aan de gegevens dan kan het bevoegde gezag zelf onderzoek doen. Dit onderzoek is er dan op gericht om aan te tonen dat bijstelling van de weegfactoren en/of standaardwaarden in de rekenformule gezien de specifiek geldende omstandigheden gerechtvaardigd is. De aanvrager wordt van het voornemen van dit eigen, gevalsspecifieke, onderzoek door het bevoegd gezag in kennis gesteld. Binnen een termijn van 13 weken wordt het resultaat van dit onderzoek aan de aanvrager kenbaar gemaakt met een onderbouwing van de door het bevoegd gezag gehanteerde weegfactoren en/of standaardwaarden. Na aanlevering van het aanvullende onderzoeksrapport beoordeelt het bevoegd gezag de resultaten ervan binnen een termijn van 13 weken en betrekt deze bij het definitieve besluit over het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'.

2.4.5

Het formulier

3

De Stoffenlijst

Lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend een toepassing kenden vóór 1-1-1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor als na 1-1-1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3). Deze lijst is in ontwikkeling, en kan in de loop van de tijd eventueel worden uitgebreid met stoffen en/of processen waarvan bijvoorbeeld bij de evaluatie van het ouderdomsprotocol blijkt dat ze altijd in de regeling vallen. Onderstaande lijst geeft de stand van zaken op 1-4-2002 weer. De lijst is niet limitatief. Het eerste deel van de lijst kent een opsomming van stoffen welke in het UBI systeem worden gebruikt. UBI staat voor Uniforme BronIndeling potentieel bodembedreigende activiteiten en is de landelijke standaardcode waarmee bodembedreigende activiteiten door de overheid worden beschreven. Het tweede deel van de lijst is gebaseerd op de indeling van stoffen waarvoor een interventiewaarde bekend is.

1,2-dichloorpropeen

1947–1997

1,3-butadieen

1930–actueel

1,3-dichloorpropeen

1947–1997

1-butanol

1930–actueel

2,3,7,8-tcdd

1949–actueel

2,4,5-T

1947–1978

2,4,6-trinitrofenol

1902–actueel

2,4,6-trinitrotolueen

1902–actueel

2-naftol

1880–actueel

3,4,5-trihydroxybenzoëzuur

19e eeuw–actueel

3,4-dichlooralinine

1947–1962

Aceton

1890–actueel

Acrylamide

< 1949–actueel

Acrylnitril

< 1949–actueel

Aldicarb

1969–actueel

Alkylkwik

nog niet bepaald–1986

amino-azijnzuur

1946–actueel

amphibole

1910–1998

Aniline

1880–actueel

anthraceen

17e eeuw–actueel

anthrachinon-sulfonzuur

1901–actueel

Antimoon

1893–actueel

Arseen

1840–actueel

Atrazin

1947–1999

Barium

1914–actueel

bendiocarb

nog niet bepaald–1996

Benzeen

1840–actueel

benzeensulfonzuur

1900–actueel

Benzidine

1873–actueel

benzo(a)pyreen

19e eeuw–actueel

benzoëzuur

1900–actueel

Borium

19e eeuw–actueel

Cadmium

19e eeuw–actueel

calciumfluoride

19e eeuw–actueel

captan

1947–actueel

carbendazim

1972–actueel

carbondisulfide

1863–actueel

carbonsulfide

1863–actueel

chloorkalk

19e eeuw–actueel

chloorpyrifos

1971–actueel

chloroform

1900–actueel

chroom

1855–actueel

cobalt

19e eeuw–actueel

creosol

1900–actueel

cresol

1855–actueel

cyanide

1840–actueel

cyanide-complex

1840–actueel

cyclohexanon

< 1949–actueel

DDT

1944–1973

diazinon

1947–2000

dichloorbenzeen

1954–actueel

dichloormethaan

1940–actueel

dichloorvos

1947–actueel

di-ethanolamine

nog niet bepaald–actueel

diethyleenglycol

1928–actueel

di-ethylether

19e eeuw–actueel

diethylglycol (2,4,6,-trinitrofenol)

1902–actueel

dihydroxybiphenylpropaan

1945–actueel

dimethoaat

1947–actueel

di-octylphtalaat

< 1949–actueel

diuron

1947–actueel

endosulfan

1947–actueel

epichloorhydrine

1953–actueel

ethanol

18e eeuw–actueel

ethylacetaat

1880–actueel

ethyleendiamine

1935–actueel

ethyleenglycol

1920–actueel

fenol

1912–actueel

fentinacetaat

1947–actueel

fention

nog niet bepaald–actueel

fluorantheen

18e eeuw–actueel

formaldehyde

1923–actueel

glycerol

17e eeuw–actueel

glyfosfaat

1974–actueel

hexachloorethaan

nog niet bepaald–actueel

hexamethyleen-di-iso-cyanaat

< 1949–actueel

hexamine

1900–actueel

hydrazine

1955–actueel

hydrochinon

1908–actueel

indigosolen

< 1949–actueel

Koper

19e eeuw–actueel

koperoxychinolaat

1970–1996

Kwik

1850–actueel

Lindaan

1947–actueel

Lood

16e eeuw–actueel

malathion

1947–actueel

Mcpa

1947–actueel

Melamine

1950–actueel

metam-natrium

1947–2001

Methanol

18e eeuw–actueel

methoxychloor

nog niet bepaald

methylacrylaat

1940–actueel

methylbromide

1947–1981

methylchloride

nog niet bepaald

methylisothiocyanaat

1947–1984>

methylkwik

nog niet bepaald

mevinphos

1947–1999

molybdeen

< 1948–actueel

naftaleen

1860–actueel

n-decaan

19e eeuw–actueel

n-hexaan

19e eeuw–actueel

Nikkel

19e eeuw–actueel

nitroglycerine

19e eeuw–actueel

n-octaan

19e eeuw–actueel

o-cresol

1855–actueel

o-di-ethylphatalaat

1949–actueel

Oliezuur

19e eeuw–actueel

parathion

1947–actueel

pcb-28

1930–1998

pentachloorfenol

1935–1998

picrinezuur

1902–actueel

p-phenyleendiamine

nog niet bepaald–actueel

propyleenglycol

1949–actueel

Pyridine

1949–actueel

Selenium

1930–actueel

Simazin

1947–actueel

Stearine

19e eeuw–actueel

stearinezuur

17e eeuw–actueel

Strontium

1936–actueel

Styreen

1945–actueel

Terpentine

19e eeuw–actueel

tetrachloorkoolstof

1908–actueel

tetrachloormethaan

1908–actueel

tetrahydrofuraan

1950–actueel

Tin

1800–actueel

Tolueen

1860–actueel

Toluidine

1880–actueel

Tributyltin

1970>–actueel

trichloorethaan

1925–1996

trichlooretheen

1918–actueel

trichloormethaan

1900–actueel

vanadium

< 1948–actueel

vinylchloride

1918–actueel

wolfraam

1910–actueel

xyleen

1860–actueel

zilver

1850–actueel

zineb

1947–actueel

zink

19e eeuw–actueel

I Metalen

antimoon

1893–actueel

arseen

1840–actueel

barium

1914–actueel

cadmium

19e eeuw–actueel

chroom

1855–actueel

cobalt

19e eeuw–actueel

Koper

19e eeuw–actueel

Kwik

1850–actueel

Lood

16e eeuw–actueel

molybdeen

nikkel

19e eeuw–actueel

Zink

19e eeuw–actueel

II Anorganische verbindingen

cyaniden-vrij

1840–actueel

cyaniden-complex (pH<5)

1840–actueel

cyaniden-complex (pH>=5)

1840–actueel

thiocyanaten

bromide (mg Br/l)

chloride (mg Cl/l)

fluoride (mg F/l)

III Aromatische verbindingen

benzeen

1840–actueel

ethylbenzeen

tolueen

1860–actueel

xylenen

1860–actueel

styreen (vinylbenzeen)

1945–actueel

Fenol

1912–actueel

cresolen (som)

1923–actueel

catechol (o-dihydroxybenzeen)

resorcinol (m-dihydroxybenzeen)

hydrochinon (p-dihydroxybenzeen)

1908–actueel

IV Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)

naftaleen

1860–actueel

anthraceen

17e eeuw–actueel

fenantreen

fluorantheen

18e eeuw–actueel

Benzo(a)antraceen

chryseen

benzo(a)pyreen

19e eeuw–actueel

benzo(ghi)peryleen

benzo(k)fluorantheen

indeno(1,2,3-cd)pyreen

V Gechloreerde koolwaterstoffen

vinylchloride

1918–actueel

dichloormethaan

1,1-dichloorethaan

1,2-dichloorethaan

1,1-dichlooretheen

dichloorpropanen

trichloormethaan (chloroform)

1900–actueel

1,1,1-trichloorethaan

1925–1996

1,1,2-trichloorethaan

1925–1996

trichlooretheen (Tri)

1918–actueel

tetrachloormethaan (Tetra)

1908–actueel

tetrachlooretheen (Per)

1934–actueel

chloorbenzenen (som)

monochloorbenzeen

dichloorbenzenen

trichloorbenzenen

tetrachloorbenzenen

pentachloorbenzeen

hexachloorbenzeen

chloorfenolen (som)

monochloorfenolen (som)

dichloorfenolen

trichloorfenolen

tetrachloorfenolen

pentachloorfenol

1935–1998

chloornaftaleen

monochlooranilinen

polychloorbifenylen

EOX

VI Bestrijdingsmiddelen

DDT/DDE/DDD

1944–1973

drins

aldrin

1947–1982

dieldrin

1947–1980

endrin

1947–

HCH-verbindingen

1947–1967

a-HCH

1947–1967

ß-HCH

1947–1967

y-HCH

1947–1967

atrazine

1947–

carbaryl

1947–2001

carbofuran

1975–actueel

chloordaan

endosulfan

1947–actueel

heptachloor

heptachloor-epoxide

maneb

1947–actueel

MCPA

1947–actueel

organatinverbindingen

VII Overige verontreinigingen

cyclohexanon

ftalaten

minerale olie

pyridine

tetrahydrofuran

tetrahydrothiofeen

tribroommethaan

Bijlage

7

behorende bij artikel 9, eerste lid, en 10, eerste lid, Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

Saneringskosten

Stichtingskosten

Voorbereidende werkzaamheden

  • vastleggen bestaande situatie

    • o

      opstellen meetnet bij omliggende gebouwen en constructies

  • ontruimen/inrichten werkterrein

    • o

      verwijderen begroeiing

    • o

      plaatsen/verwijderen keten, opnemen verharding, leggen tijdelijke verhardingen

    • o

      tijdelijke beveiligingsmaatregelen (hekwerk, wasplaats)

    • o

      ontsluiting

  • voorzieningen nutsleidingen

    • o

      proefsleuven voor traceren nutsleidingen

    • o

      aanpassen/ondersteunen/verleggen

    • o

      instandhouden

  • bouwkundige voorzieningen

    • o

      instandhouden infrastructurele werken

    • o

      fundaties

    • o

      damwanden

    • o

      hulpconstructies

    • o

      voorzieningen arbeidshygiëne en veiligheid tijdens uitvoering

Sloopwerken

  • bovengrondse opstallen

  • voorzieningen asbest / asbest sanering

  • fundaties, vloeren, putten en dergelijke

  • verhardingen

  • verwerking vrijkomende materialen (voor zover niet verontreinigd)

Herinrichtingskosten

  • herstel infrastructurele voorzieningen (weg-terreinverhardingen, riolering, nutsvoorzieningen, groen)

Grondwerken

  • inrichten depot

  • ontgraven (grond, verontreinigde fundaties, puin etc.)

  • scheiden partijen/fracties

  • transport

  • tijdelijke opslag in tussendepots op locatie

  • partijkeuringen mogelijkheden verwerking grond

  • leveren en verwerken en verdichten schone aanvulgrond

  • ontwateren van slib

Verwerkingskosten

  • storten grond

  • reiniging grond

  • hergebruik grond

  • tijdelijke opslag (T.O.P.)

Bemalings- en zuiveringsinrichting

  • aanbrengen en verwijderen bemalingssysteem inclusief leidingen en pompen

  • aanbrengen/verwijderen zuiveringsinstallatie

  • aanbrengen afvoerleidingen

  • aanbrengen waarnemingsputten en dergelijke

  • instandhouden kortlopende bemaling/zuivering

Afschermconstructies (voorkomen verspreiding bij IBC- en tijdelijke beveiligingsmaatregelen)

  • ontgraven sleuf t.b.v. verticale wand (grondverzet en verwerking onder grondwerken en verwerkingskosten)

  • aanbrengen verticale wand

  • aanbrengen horizontale afdichtingslaag (boven/onder)

Controlesysteem

  • aanbrengen debietmeters

  • aanbrengen peil- en bemonsteringsfilters of drains

  • aanbrengen hoogtebouten

  • uitvoeren bestandsopname en nulmeting (zie ook voorbereiding)

Directievoering en milieukundige begeleiding

  • directievoering

  • milieukundige begeleiding

  • analysekosten

  • opstellen evaluatierapport

  • kosten apparatuur

Bijkomende kosten

  • vergunningen (leges, heffing, kosten lozing water)

  • verzekeringen

Overhead (over alle voorgenoemde kosten met uitzondering van grondverwerking)

  • uitvoeringskosten (max. 10%)

  • algemene kosten, winst en risico aannemer, niet inbegrepen de kosten van verwerking van vrijkomende grond, grondwater en afval (max. 15%)

Doorlopende kosten

Instandhouden voorzieningen

  • Instandhouden:

    • o

      bemalingssysteem

    • o

      zuiveringsinstallatie (verbruikskosten chemicalien, afvoer slib, etc.)

    • o

      energiekosten

    • o

      bemaling

    • o

      zuivering

  • instandhouden bovengrondse constructies en voorzieningen

  • instandhouden grondwatercontrolesysteem

  • doorspuiten en evt. vervangen controledrains

  • doorpompen en evt. vervangen waarnemingsfilters

Bijkomende kosten

  • vergunningen (leges, zuiveringsheffing)

  • verzekeringen

Nazorg (betreft zowel IBC- als tijdelijke beveiligingsmaatregelen)

  • kwantiteitsmetingen

    • o

      debietmetingen

    • o

      geohydrologische waarnemingen en evaluatie

    • o

      zettingsmetingen en evaluatie

  • kwaliteitsmetingen

    • o

      bemonstering

    • o

      analyse

    • o

      evaluatie

  • algemene begeleiding en toezicht

  • scenario bij falen van voorzieningen

Vervangingskosten (zowel voor IBC- als tijdelijke beveiligingsmaatregelen)

Afschermconstructies

  • vervanging verticale wand

  • aanbrengen horizontale afdichtingslaag

  • registratie–acpparatuur

Bemaling en zuiveringsinrichting

  • bemalingssysteem inclusief leidingen en pompen

  • zuiveringsinstallatie

  • randapparatuur (registratie-, regel- en schakelkasten)

Bijlage

8

behorende bij artikel 12, Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

Tabel eisen bedrijvenregeling: aanvraag bijdrageverlening/verzoek tot voorschotverstrekking/aanvraag bijdragevaststelling

Jaar:

Budgethouder:

Aanvraag bijdrageverlening (obv conceptbeschikking van bevoegd gezag) +

melding binnengekomen aanvra(a)g(en) voor subsidie voor de sanering van een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein.

  • 1.

    Aanvraag bijdrageverlening (obv concept-beschikking van bevoegd gezag)

    * afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.

  • 2.

    Melding binnengekomen aanvra(a)g(en) voor subsidie voor de sanering van een in gebruik zijnd en blijvend bedrijfsterrein.

    Totaal:

    * afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.

    Eventueel verzoek tot voorschotverstrekking:

    Totaal

    * afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.

    Eventueel reeds verleend voorschot ivm onvoldoende financiële middelen:........

    Dit eventueel reeds verleende voorschot wordt in mindering gebracht op het totaalbedrag aan budget dat wordt vastgesteld.

    Aanvraag bijdragevaststelling:

    Totaal

    * afhankelijk van de situatie: indien er sprake van erfpacht is, komt de erfpachter voor een bijdrage in aanmerking. Is er slechts sprake van een eigenaar zonder erfpacht, dan komt de eigenaar in aanmerking voor een bijdrage.

    Eventueel reeds verleende voorschot ivm onvoldoende financiële middelen: ..........

    Dit eventueel reeds verleende voorschot wordt in mindering gebracht op het totaalbedrag aan budget dat wordt vastgesteld.

Bijlage

8a

behorende bij artikel 13a, Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

Modelverklaring de-minimissteun

Inleiding

Verordening nr. 994/98 kent de Europese Commissie de bevoegdheid toe bij verordening een drempel vast te stellen waaronder steunmaatregelen worden geacht niet aan de criteria van artikel 87, lid 1 van het EG-verdrag te voldoen, en derhalve niet hoeven te worden aangemeld conform het bepaalde in artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag. Deze verordening betreft de de-minimisverordening nr. 1998/2006 van 15 december 2006.4Pb EU 2006, L 379/5.

Er moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De Europese Commissie ziet erop toe dat deze staatssteunregels worden nageleefd en de voorwaarden in acht worden genomen.

Eén van de voorwaarden is dat het totale bedrag van de-minimissteun die is verleend aan één onderneming niet hoger mag zijn dan € 200.000 over een periode van drie belastingjaren. Dit plafond is van toepassing ongeacht de vorm van de steun en ongeacht het daarmee beoogde doel. Voor de sector wegvervoer bedraagt het plafond € 100.000.

Verklaring

Hierbij verklaart ondergetekende, dat aan de hierna genoemde onderneming alsmede aan het eventuele gehele moederconcern waartoe de onderneming behoort 5 S.v.p. aankruisen wat van toepassing is.

  • over de periode van

1 januari 20.... (jaartal 2 belastingjaren gelegen vóór de datum van ondertekening van deze verklaring) tot ............ ............... 20.... (datum van ondertekening van deze verklaring) eerder de-minimissteun (in welke vorm of voor welk doel dan ook) is verleend (of het al daadwerkelijk is uitbetaald doet niet terzake) tot een totaal bedrag van € .........................................................

Een kopie van gegevens waaruit het verlenen van de-minimissteun blijkt wordt bijgaand verstrekt.

  • over de periode van

1 januari .... (jaartal 2 belastingjaren gelegen vóór de datum van ondertekening van deze verklaring) tot ........... ................ 20.... (datum van ondertekening van deze verklaring) niet eerder de-minimissteun is verleend.

  • niet reeds voor dezelfde in aanmerking komende kosten staatssteun is verleend op grond van een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Europese Commissie, indien door de de-minimissteun het maximum van de uit dien hoofde toegestane steun zou worden overschreden.

Tevens verklaart ondergetekende dat de hierna genoemde onderneming niet werkzaam is in één van de in art. 1, lid 1, de-minimisverordening uitgezonderde sectoren (zie toelichting).

Aldus volledig en naar waarheid ingevuld door:

....................................................................................................................................(bedrijfsnaam)

............................................................................................................(naam functionaris en functie)

...............................................................................................................................................(adres)

.................................................................................................................(postcode en plaatsnaam)

...............................................(datum)........................................................................(handtekening)

Toelichting modelverklaring de-minimissteun

Deze toelichting dient als hulpmiddel bij het invullen van de de-minimisverklaring. Aan de toelichting kunnen geen rechten worden ontleend. De de-minimisverordening nr. 1998/2006 is bepalend.

De-minimisverordening

Niet aanmeldingsplichtig voor staatssteun is de overheidsbijdrage die voldoet aan de Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag op de-minimissteun (Pb EU 2006, L 379/5) (hierna: de-minimisverordening). Steun, waarvan het bedrag over een periode van drie jaar voor een onderneming niet uitgaat boven € 200.000 valt krachtens die verordening niet onder artikel 87 EG. Voor wegvervoer geldt een plafond van € 100.000. Voor de toepassing van de verordening gelden strenge regels over cumulering en controle.

Het begrip onderneming

Het begrip ‘onderneming’ is in jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen omschreven als ‘elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’ (Höfner arrest 23 april 1991 in zaak C-41/90, Jur. 1991, I-1797). Niet alleen privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen derhalve een onderneming vormen, ook een publiekrechtelijke instelling kan als zodanig worden aangemerkt, terwijl daarbij ook niet de eis van de eigen rechtspersoonlijkheid gesteld mag worden. Onder 'economische activiteit' moet worden verstaan 'het aanbieden van goederen en diensten op de markt' (arrest van 16 juni 1987 in zaak C-118/85, Jur. 1987, I-2619).

Voor de bepaling of er sprake is van een onderneming in Europeesrechtelijke zin is samengevat van belang:

  • 1.

    de aard van de activiteiten/taken en de wijze waarop deze mogelijk in regelgeving zijn ingebed ('algemeen belang'; overheidstaak);

  • 2.

    het al dan niet aanwezig zijn van een concurrentiële situatie (d.w.z. de marktsituatie die wordt aangetroffen dan wel er zou moeten zijn).

Ad 1. Om bepaalde activiteiten als ondernemingsactiviteiten te bestempelen zijn van belang de aard van de activiteiten, hun doel en de regels waaraan zij zijn onderworpen. Er is een onderscheid tussen het uitoefenen van overheidsgezag en het verrichten van economische activiteiten van industriële of commerciële aard (Diego Cali arrest 18 maart 1997 in zaak C-243/95, Jur. 1997, I-1547). Bij het uitoefenen van overheidsgezag is niet van belang of de Staat rechtstreeks via een tot het openbaar bestuur behorend orgaan handelt dan wel via een lichaam waaraan hij bijzondere of exclusieve rechten heeft verleend. Centraal staat de onderneming die uiteindelijk feitelijk profiteert van de steunverlening, dat wil zeggen de onderneming die een voordeel geniet dat onder normale marktcondities niet zou zijn genoten.

Ad 2. Tevens is van belang of er sprake is van een activiteit in concurrentie met andere ondernemingen. Zo is een orgaan zonder winstoogmerk dat een economische activiteit in concurrentie met andere ondernemingen uitoefent als 'onderneming' aan te merken (FFSA-arrest 16 november 1995 in zaak C-244/94, Jur. 1995, I-4013).

Van de-minimis uitgezonderde sectoren

De de-minimisverordening is van toepassing op steun die aan ondernemingen wordt verleend in alle sectoren. Er gelden uitzonderingen voor de volgende vormen van steun:

  • steun aan ondernemingen die actief zijn in de visserij en aquacultuur;

  • steun aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten;

  • steun aan ondernemingen die actief zijn op het gebied van de verwerking en afzet van de onder het vorige streepje genoemde landbouwproducten indien

    • o

      het steunbedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of hoeveelheid van dergelijke van primaire producenten afgenomen producten die door de betrokken ondernemingen op de markt worden gebracht, of

    • o

      wanneer de steun afhankelijk wordt gesteld van de verplichting deze steun geheel of gedeeltelijk aan primaire producenten door te geven;

  • steun voor de export naar derde landen of lidstaten;

  • steun die van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen afhangt;

  • steun verleend aan ondernemingen die actief zijn in de kolenindustrie;

  • steun verleend aan ondernemingen in moeilijkheden;

  • steun ten behoeve van de aanschaf van wegvervoermiddelen voor vracht door ondernemingen die vrachtvervoer voor rekening van derden uitvoeren (voor het overige valt steun aan de sector wegvervoer wel onder de verordening, en geldt het plafond van € 100.000).

Periode van de-minimissteun

Ten aanzien van de periode van de-minimissteun is een aantal aspecten van belang:

  • 1.

    de relevante periode van drie belastingjaren is van verschuivende aard, zodat bij elke verlening van de-minimissteun, het totale bedrag van de de-minimissteun die gedurende het lopende en de twee voorafgaande belastingjaren is verleend, in aanmerking dient te worden genomen;

  • 2.

    de de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de begunstigde een wettelijke aanspraak op de steun verwerft. Dit betekent concreet de datum waarop het besluit tot subsidieverlening (of verlening van een voordeel) aan de betreffende onderneming is genomen;

  • 3.

    de de-minimisverordening staat niet toe dat ondernemingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten ook staatssteun ontvangen die door de Commissie van de Europese Gemeenschappen is goedgekeurd of binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt indien daardoor het maximum van de op grond daarvan toegestane steun zou worden overschreden. In het geval bijvoorbeeld voor investeringskosten ten behoeve van het milieu een goedkeuringsbeschikking is gegeven om 30% van de subsidiabele kosten te vergoeden, dan mag bovenop deze steun voor deze zelfde kosten geen de-minimissteun worden verleend.

De toetsing of de onderneming voldoet aan de voorwaarde aangaande de periode van reeds verleende de-minimissteun vindt mede plaats aan de hand van de verklaring die de onderneming daarover voorafgaand moet invullen.

Bedrag van de-minimissteun

Het steunplafond van € 200.000 (respectievelijk € 100.000) wordt als subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Indien steun in een andere vorm dan subsidie wordt verleend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun (zie art. 2, leden 3 en 4, de-minimisverordening).

Gevolgen kwalificatie van de subsidie als de-minimissteun

Het is voor de kenbaarheid van belang dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen dat het de-minimissteun betreft. Bij een eventueel volgend verzoek om de-minimissteun voor een ander doel (voor hetzelfde doel is niet toegestaan) zal het bedrijf aan de daarvoor bevoegde overheid informatie over deze de-minimissteun moeten verstrekken. Bij iedere verlening van de-minimissteun zal opnieuw een toets op de voorwaarden van de de-minimisverordening moeten worden uitvoerd.

Mocht door een opeenstapeling van de-minimissteun de gestelde grens mogelijk worden overschreden, dan mag het laatst verstrekkende orgaan geen de-minimissteun verlenen of zal het laatst verstrekkende orgaan (indien na het verlenen van een bijdrage blijkt dat de onderneming onjuiste informatie heeft gegeven) het voordeel geheel moeten terugvorderen.

Verzamelen en bewaren van alle informatie

De lidstaten verzamelen en bewaren alle informatie die betrekking heeft op de toepassing van de de-minimisverordening. Deze dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om na te gaan of aan de voorwaarden van de de-minimisverordening is voldaan. Deze dossiers moeten tien jaar worden bewaard. Op verzoek van de Commissie moet de lidstaat alle informatie over verleende de-minimissteun verstrekken.

Bijlage

9

behorende bij artikel 15, Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005

Monitoringrapportage

Voortgang bodemsaneringsoperatie (geleverde inspanning en concrete werkvoorraad)

B1.2

Locaties, waar historisch onderzoek is afgerond in jaar i en de concrete werkvoorraad van nog historisch te onderzoeken locaties t/m jaar i

a) aantal

b)1 indeling in:

- potentieel verontreinigd (niet potentieel ernstig)

- potentieel ernstig (niet urgent)

- potentieel urgent

c) ligging (x-y-coördinaten)

d) dominante (verdachte) bron van verontreiniging (DUBI) per locatie

e)1 indeling in conclusie vervolg:

○ wel vervolg (Oriënterend Onderzoek uitvoeren)

○ geen vervolg

B1.3

Locaties, waar bodemonderzoek is afgerond in jaar i en de concrete werkvoorraad van nog oriënterend en nader te onderzoeken locaties t/m jaar i

a) aantal

b) indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen

c) ligging (x-y-coördinaten)

d) dominante (verdachte) bron van verontreiniging (DUBI) per locatie

e) – indeling in: onderzocht op aard (eerste onderzoek, bv. OO) of te onderzoeken op aard (voor concrete werkvoorraad)

– onderzocht op ernst, urgentie, tijdstip (NO) of te onderzoeken op ernst, urgentie en tijdstip (voor concrete werkvoorraad)

f)1 – indeling in conclusie vervolg:NEN 5740, OO-conclusie:

○ wel vervolg (Nader Onderzoek uitvoeren)

○ geen vervolg

– NO-conclusie:

○ niet ernstig, geen vervolg

○ ernstig, milieuhygiënisch niet urgent of

○ milieuhygiënische urgentie niet vastgesteld

○ ernstig en milieuhygiënisch urgent

B1.4

Locaties waar sprake is van een beschikking op één of meer gevallen van ernstig, niet urgente bodemverontreiniging (ontstaan voor 1-1-‘87) in jaar i zonder dat sprake is van een saneringsverplichting (in de huidige situatie)

(locaties met ernstige verontreinigingen die moeten worden beheerd)

a)1 aantal

b)1 indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen

c)1 ligging (x-y-coördinaten)

d)1 oppervlakte Interventiewaardecontour verontreinigde grond in m2

e)1 omvang Interventiewaardecontour verontreinigd grondwater in m3

B1.5

Locaties waar sprake is van een beschikking op één of meer gevallen van ernstig bodemverontreiniging ontstaan voor 1-1-’87) mét een saneringsverplichting vanwege milieuhygiënische urgentie en/of maatschappelijke redenen in jaar i

(locaties met ernstige verontreinigingen die moeten worden gesaneerd)

a)1 aantal

b)1 indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen

c)1 ligging (x-y-coördinaten)

d)1 oppervlakte Interventiewaardecontour verontreinigde grond in m2

e)1 omvang Interventiewaardecontour verontreinigd grondwater in m3

f)1 indeling naar saneringstijdstip om milieuhygiënische redenen:

– cat. 1: 0-4 jaar na beschikking NO

– cat. 2: 5-10 jaar na beschikking NO

– cat. 3: start sanering voor 2015

g)1 maatschappelijke reden om te saneren (ja/nee)

1 Gegevens worden niet gebruikt voor de concrete werkvoorraad

B2

Afgeronde saneringsprojecten waar sprake was van

ernstige bodemverontreiniging (ontstaan voor 1-1-‘87) in jaar i (deelsanering, gefaseerde sanering, volledige sanering) en de concrete werkvoorraad van nog uit te voeren saneringsprojecten t/m jaar i

a) aantal

b) indeling in initiatiefnemer: Wbb, ISV of SEB met een onderverdeling naar convenantpartijen

c) ligging (x-y-coördinaten)

d)2 saneringstype, indeling in:

– volledig gesaneerd

– deelsanering

– gefaseerde sanering

e)1 oppervlakte en omvang van de Interventiewaardecontour verontreinigde grond in m2 en in m3 (waar de sanering betrekking op heeft)

f)1 omvang Interventiewaardecontour verontreinigd grondwater in m3 (waar de sanering betrekking op heeft)

g) indeling naar saneringstijdstip (reeds verzameld bij B1.5)

h) maatschappelijke reden om te saneren (reeds verzameld bij B1.5)

i)1 indeling in conclusie vervolg:

○ wel vervolg (vervolg sanering of nazorg uitvoeren)

○ geen vervolg, sanering afgerond

B3

Gesaneerde locaties waar sprake was van ernstige bodemverontreiniging (ontstaan voor 1-1-‘87)

met een beschikking op nazorgverplichting in jaar i en de concrete werkvoorraad met een nazorgverplichting t/m jaar i.

a) aantal, met onderscheid naar

– registratie

– grondwatermonitoring

– isoleren beheersen controleren (IBC)

b) indeling in conclusive vervolg:

○ wel vervolg (vervolg nazorg uitbvoeren)

○ geen vervolg

1 Gegevens worden niet gebruikt voor de concrete werkvoorraad

2 Gegevens worden niet gebruikt voor de concrete werkvoorraad

NB: De concrete werkvoorraad wordt bepaald op basis van LDB-vervolg; er vindt een indeling plaats in (potentieel) ernstig en urgent; daarnaast een segmentering op basis van xy-coördinaten. Voor locaties die nog in het HBB bestand staan vindt de telling plaats op basis van het lege jaar-veld.

It1

Het aantal malen dat een bodemsaneringsvariant, in kader van de saneringsregeling Wbb, wordt ingezet in jaar i

a) aantal

b) saneringsvarianten bovengrond:

1. volledige verwijdering, aanvulgrond schoon (MF)

2. volledige verwijdering, aanvulgrond achtergrond

3. volledige verwijdering, aanvulgrond BGW

4. aanbrengen schone leeflaag

5. aanbrengen leeflaag achtergrondwaarde

6. aanbrengen leeflaag BGW

7. aanbrengen verharding/isolatie

8. niet van toepassing

c) saneringsvarianten bovengrond:

1. stabiel, geen restverontreiniging/zorg (trede 1)

2. stabiel, kleine restverontreiniging/passieve zorg (trede 2)

3. stabiel, grote restverontreiniging/passieve zorg (trede 3)

4. restverontreiniging, monitoring (trede 4)

5. restverontreniging, IBC (trede 5)

6. niet van toepassing

It2

De verdeling over de verschillende bestemmingen van de bij sanering van ernstige verontreinigingen vrijgekomen grond in tonnen in jaar i

a) aantal tonnen, onderverdeeld in:

– ongereinigd storten

– naar reiniger (reiniger bepaalt bestemming)

– ongereinigd hergebruiken

– tijdelijke opslag

O2

De totale uitgaven aan bodemsanering in jaar i

a) uitgaven, onderverdeeld naar

– Wbb-budget

– ISV-budget

– derden

Z1.1

Bij het bevoegde gezag in jaar i binnengekomen meldingen van nieuw ontstane gevallen van bodemverontreiniging en resterende nieuw ontstane gevallen t/m jaar i.

a) aantal meldingen van nieuwe gevallen

b) aantal resterende nieuw ontstane gevallen, die niet ongedaan zijn gemaakt

Z1.2

Nieuw ontstane gevallen waar de bodemverontreiniging naar oordeel van het bevoegde gezag zo veel mogelijk ongedaan is gemaakt in jaar i.

a) aantal