Besluit van 27 januari 2006, houdende regels ter berekening van het minimumbedrag van het eigen vermogen van pensioenfondsen en beroepspensioenfondsen (Besluit minimumbedrag eigen vermogen pensioenfondsen)
Besluit minimumbedrag eigen vermogen pensioenfondsen
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 2 september 2005, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/PB/2005/67774;
De Raad van State gehoord (advies van 15 september 2005, nr. W12.05.0388/IV);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 januari 2006, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/PB/2006/5795;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel
1
Definitie
In dit besluit wordt onder pensioenfonds verstaan:
Het eigen vermogen van een pensioenfonds wordt met name gevormd door de volgende vermogensbestanddelen:
a.
het gestorte aandelenkapitaal of waarborgkapitaal vermeerderd met de ledenrekeningen;
b.
de reserves;
c.
het onverdeelde positieve of negatieve resultaat;
d.
het cumulatief preferent aandelenkapitaal;
e.
de achtergestelde leningen;
f.
de effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten;
g.
de meerwaarden in verband met de onderwaardering van activa dan wel op grond van resultaatsverwachtingen van het pensioenfonds; en
h.
de helft van het obligo van het geplaatste kapitaal of van het in aandelen verdeeld waarborgkapitaal.
2
Het eigen vermogen wordt verminderd met het bedrag van de eigen aandelen die rechtstreeks door het pensioenfonds worden gehouden en met het bedrag van de immateriële activa.
vanaf deze rekeningen alleen betalingen aan de leden plaatsvinden als daardoor het eigen vermogen niet daalt beneden het vereiste niveau, dan wel bij liquidatie van het pensioenfonds, als alle andere schulden zijn voldaan;
b.
elke betaling vanaf deze ledenrekeningen voor andere doeleinden dan de individuele opzegging van het lidmaatschap niet eerder plaatsvindt dan nadat dertig dagen zijn verstreken na melding ervan aan de Pensioen- & Verzekeringskamer; en
c.
de Pensioen- & Verzekeringskamer tegen deze betalingen bedenkingen naar voren kan brengen aan welke bedenkingen het pensioenfonds tegemoet zal komen.
2
De statutaire bepalingen met betrekking tot de ledenrekeningen worden niet gewijzigd dan nadat daarvoor toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer is verkregen.
Artikel
4
Cumulatief preferent aandelenkapitaal en achtergestelde leningen
1
Het cumulatief preferent aandelenkapitaal en de achtergestelde leningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen d en e, worden meegeteld tot een maximum van vijftig procent van het totaal van het eigen vermogen of het minimumbedrag van het eigen vermogen, naargelang welk bedrag het laagst is, waarvan niet meer dan vijfentwintig procent in de vorm van achtergestelde leningen met vaste looptijd, of het cumulatief preferent aandelenkapitaal met vaste termijn, mits bindende overeenkomsten gelden op grond waarvan, in geval van liquidatie van het pensioenfonds, de achtergestelde leningen of preferente aandelen achtergesteld worden bij de vorderingen van alle andere crediteuren en pas worden terugbetaald als alle andere schulden zijn voldaan.
2
De achtergestelde leningen worden meegeteld voor zover bedragen zijn gestort.
3
Achtergestelde leningen met een vaste looptijd worden meegeteld als de oorspronkelijke looptijd ten minste vijf jaar bedraagt. Uiterlijk een jaar voor de contractuele vervaldag legt het pensioenfonds een plan ter toestemming voor aan de Pensioen- & Verzekeringskamer waarin uiteen wordt gezet op welke wijze het eigen vermogen zal worden gehandhaafd of op de vervaldag op het vereiste niveau zal worden gebracht.
4
Achtergestelde leningen zonder een vaste looptijd worden meegeteld als deze worden of zullen worden afgelost met een opzeggingstermijn van ten minste vijf jaar of de Pensioen- & Verzekeringskamer aflossing heeft toegestaan. Het verzoek om toestemming voor de aflossing wordt ten minste zes maanden voor de beoogde aflossingsdatum bij de Pensioen- & Verzekeringskamer ingediend.
5
De leningsovereenkomst bevat geen bepaling op grond waarvan de achtergestelde lening voor het einde van de looptijd, anders dan bij liquidatie van het pensioenfonds, moet worden afgelost.
6
In afwijking van het vijfde lid kan de Pensioen- & Verzekeringskamer toestemming verlenen voor vervroegde terugbetaling van achtergestelde leningen met een vaste looptijd, wanneer het initiatief hiertoe uitgaat van het pensioenfonds en het eigen vermogen niet onder het vereiste niveau daalt.
7
De leningsovereenkomst wordt niet gewijzigd dan nadat daarvoor toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer is verkregen.
Artikel
5
Effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten
1
De effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, worden voor het totaal van deze effecten en van de achtergestelde leningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, meegeteld tot een maximum van vijftig procent van het totaal van het eigen vermogen of het minimumbedrag van het eigen vermogen, naargelang welk bedrag het laagst is, voor zover:
a.
in de emissieovereenkomst is vastgelegd dat het pensioenfonds de rentebetaling uit kan stellen;
b.
de vorderingen op het pensioenfonds uit hoofde van de genoemde effecten zijn achtergesteld ten opzichte van overige vorderingen;
c.
in de emissieovereenkomst is vastgelegd dat verliezen kunnen worden gecompenseerd met het bedrag van de lening en nog te betalen rente; en
d.
bedragen zijn gestort.
2
De aflossing van de effecten met onbepaalde looptijd en andere vermogensinstrumenten vindt niet plaats dan nadat daarvoor toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer is verkregen.
Artikel
6
Meerwaarden
1
De meerwaarden, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, worden niet meegeteld dan nadat daarvoor toestemming van de Pensioen- & Verzekeringskamer is verkregen.
2
Maximaal vijftig procent van de meerwaarden op grond van een positief resultaat wordt meegeteld tot een maximum van vijfentwintig procent van het totaal van het eigen vermogen of het minimumbedrag van het eigen vermogen, naargelang welk bedrag het laagst is.
3
Het positief resultaat wordt verkregen door het geschatte jaarresultaat te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt en ten hoogste zes bedraagt. Het geschatte positieve jaarresultaat bedraagt maximaal het gemiddelde van de positieve resultaten die de laatste vijf boekjaren zijn gemaakt op de werkzaamheden.
4
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan toestemming verlenen voor het meetellen van de meerwaarden op grond van een positief resultaat wanneer:
a.
het pensioenfonds een actuarieel verslag overlegt waaruit blijkt dat de positieve resultaten in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd; en
b.
niet reeds rekening is gehouden met de toekomstige positieve resultaten die voortvloeien uit de latente netto meerwaarden, bedoeld in het vijfde lid.
5
De latente netto meerwaarden die voortvloeien uit de waardering van de activa worden meegeteld voorzover deze netto reserves geen uitzonderlijk karakter hebben.
Artikel
7
Obligo
Van het obligo van het geplaatste kapitaal of van het in aandelen verdeelde waarborgkapitaal wordt de helft meegeteld tot een maximum van vijftig procent van het eigen vermogen of het minimumbedrag van het eigen vermogen, naargelang welk bedrag het laagst is, wanneer van het geplaatste kapitaal minimaal vijfentwintig procent is gestort.
Artikel
8
Minimumbedrag van het eigen vermogen
1
Het minimumbedrag van het eigen vermogen bedraagt het totaal van de in dit artikel beschreven berekeningen.
2
Voor pensioenregelingen waarbij door het pensioenfonds beleggingsrisico wordt gelopen wordt vier procent van de bruto technische voorzieningen vermenigvuldigd met de verhouding tussen de bruto technische voorzieningen onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en de bruto technische voorzieningen aan het eind van het afgelopen boekjaar. Dit verhoudingsgetal is ten minste vijfentachtig procent.
3
Voor pensioenregelingen waarbij door het fonds geen beleggingsrisico wordt gelopen en waarbij de beheerslasten voor een periode van meer dan vijf jaar zijn vastgelegd wordt één procent van de technische voorzieningen aan het einde van het boekjaar gerekend.
4
Voor pensioenregelingen waarbij door het pensioenfonds geen beleggingsrisico wordt gelopen en waarbij de beheerslasten voor een periode van vijf jaar of minder zijn vastgelegd wordt vijfentwintig procent van de netto beheerslasten in verband met de bedrijfsuitoefening in het afgelopen boekjaar gerekend.
5
Voor pensioenregelingen met risicokapitaal wordt 0,3 procent van het risicokapitaal bij overlijden vermenigvuldigd met de verhouding tussen het risicokapitaal onder aftrek van de overdrachten uit hoofde van herverzekering en het risicokapitaal in het afgelopen boekjaar. Dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent.
6
Voor aanvullende pensioenregelingen wordt de hoogste uitkomst van de volgende berekeningen gerekend:
a.
achttien procent van de in het afgelopen boekjaar geboekte dan wel verdiende premies, naargelang welk bedrag het hoogst is en van de in rekening gebrachte poliskosten, voor zover deze premies en kosten niet meer bedragen dan € 50 miljoen, vermeerderd met zestien procent van deze premies en kosten voor zover deze meer bedragen dan € 50 miljoen. De uitkomst van deze berekening wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen de schaden die voor eigen rekening komen van de verzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto schaden in de afgelopen drie boekjaren. Dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent;
b.
zesentwintig procent van de gemiddeld geboekte bruto schaden in de afgelopen drie boekjaren en van de gemiddelde toevoeging aan de schadevoorziening in deze jaren, voor zover deze schaden en toevoeging niet meer bedragen dan € 35 miljoen, vermeerderd met drieëntwintig procent van deze schaden en toevoeging, voor zover deze meer bedragen dan € 35 miljoen. De uitkomst van deze berekening wordt vermenigvuldigd met de verhouding tussen de schaden die voor eigen rekening komen van de verzekeraar na overdracht uit hoofde van herverzekering en de bruto schaden in de afgelopen drie boekjaren. Dit verhoudingsgetal is ten minste vijftig procent.
7
Indien de hoogste uitkomst van de berekeningen, bedoeld in het zesde lid, lager is dan in het afgelopen boekjaar, is de uitkomst ten minste gelijk aan de uitkomst van het afgelopen boekjaar vermenigvuldigd met de verhouding tussen de technische voorzieningen voor te betalen schaden onder aftrek van de overdrachten uit herverzekering aan het einde van het afgelopen boekjaar en de technische voorzieningen voor te betalen schaden onder aftrek van de overdrachten uit herverzekering aan het begin van het afgelopen boekjaar. Dit verhoudingsgetal is ten hoogste honderd procent.
8
De Pensioen- & Verzekeringskamer kan tegen de op herverzekering gebaseerde verlaging van het minimumbedrag van het eigen vermogen overeenkomstig het tweede, vijfde, zesde en zevende lid, bedenkingen naar voren brengen indien:
a.
de aard of de kwaliteit van de overdracht uit hoofde van herverzekering sinds het afgelopen boekjaar sterk is gewijzigd; of
b.
er nauwelijks of geen risico-overdracht plaatsvindt uit hoofde van herverzekering.
Artikel
9
Vervallen meetellen resultaatsverwachtingen per 2010
Wijzigt dit besluit.
Artikel
10
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Artikel
11
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit minimumbedrag eigen vermogen pensioenfondsen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid , A. J.de Geus