Wet van 29 mei 2006 tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel parket (Wet op de bijzondere opsporingsdiensten)

Wet op de bijzondere opsporingsdiensten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een afzonderlijke wet regels te stellen voor de bijzondere opsporingsdiensten, in verband met de samenhang van de rechtshandhaving en de democratische controle en ter verbetering van de handhaving van de ordeningswetgeving, alsmede de instelling van het functioneel parket;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

I

Algemeen

Artikel

1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    bijzondere opsporingsdienst: een van de diensten, bedoeld in artikel 2;

  • b.

    opsporingsambtenaar: een ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst die is aangewezen voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3;

  • c.

    Onze betrokken Minister: Onze minister onder wie een bijzondere opsporingsdienst ressorteert.

Artikel

2

Er zijn vier bijzondere opsporingsdiensten, te weten:

  • a.

    een bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder Onze Minister van Financiën;

  • b.

    een bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

  • c.

    een bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

  • d.

    een bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Hoofdstuk

II

Taken en bevoegdheden

Artikel

3

Een bijzondere opsporingsdienst is onder gezag van de officier van justitie belast met:

  • a.

    de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op de beleidsterreinen waarvoor Onze betrokken Minister verantwoordelijkheid draagt;

  • b.

    de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde op een beleidsterrein waarvoor een andere minister dan de onder a. bedoelde, verantwoordelijkheid draagt en die door die minister in overeenstemming met Onze betrokken Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie aan die bijzondere opsporingsdienst is opgedragen;

  • c.

    opsporingshandelingen in verband met strafbare feiten die zijn geconstateerd in het kader van de taakuitoefening bedoeld onder a. en b., en die met die taakuitoefening verband houden;

  • d.

    de opsporing van andere strafbare feiten, indien de bijzondere opsporingsdienst daarmee is belast door de officier van justitie;

  • e.

    de opsporing van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 22 en 25 van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283).

Artikel

5

De opsporingsambtenaar is bevoegd zijn taak uit te oefenen in het gehele land.

Artikel

6

Artikel

6a

De opsporingsambtenaar is bevoegd tot het vorderen van inzage in een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitoefening van zijn taak.

Hoofdstuk

III

Toezicht op de bijzondere opsporingsdiensten en opsporingsambtenaren

Artikel

7

Artikel

8

Het College van procureurs-generaal kan Onze betrokken Minister adviseren over de uitoefening van de taken van de bijzondere opsporingsdienst en de feitelijke toepassing van de opsporingsbevoegdheden door de opsporingsambtenaren.

Hoofdstuk

IV

Organisatie en beleid

Artikel

9

Artikel

10

Onze betrokken Minister en Onze Minister van Veiligheid en Justitie stellen, gehoord het College van procureurs-generaal, periodiek de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de taakuitoefening door de bijzondere opsporingsdiensten vast.

Artikel

11

Artikel

12

Hoofdstuk

V

Samenwerking met de politie en andere diensten

Artikel

13

Hoofdstuk

VI

Behandeling van klachten

Artikel

14

Artikel

15

Tenzij reeds naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, wordt van de klacht onverwijld na de ontvangst daarvan afschrift gezonden aan het functioneel parket. Het hoofd van het functioneel parket wordt in de gelegenheid gesteld advies over de afhandeling van de klacht uit te brengen.

Hoofdstuk

VII

Slotbepalingen

Artikel

17

Wijzigt het Wetboek van Strafvordering.

Artikel

18

Wijzigt de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel

19

Wijzigt de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

Artikel

20

Wijzigt de Wet wapens en munitie.

Artikel

21

Wijzigt de Politiewet 1993.

Artikel

22

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

23

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie , J. P. H.Donner
De Minister van Financiën , G.Zalm
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer , S. M.Dekker
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , C. P.Veerman
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid , A. J.de Geus
De Minister van Justitie , J. P. H.Donner