Artikel
1
In dit besluit wordt verstaan onder:
Commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Onze Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan rechtspersonen die experimenten uitvoeren of kennisoverdrachtactiviteiten verrichten gericht op:
het scheppen van randvoorwaarden voor een goed functionerende woningmarkt;
het versterken van de positie van de woonconsument;
het bevorderen van de leefbaarheid van wijken, of
het waarborgen van de minimale kwaliteit van gebouwen en het verbeteren van de kwaliteit van gebouwen, met inbegrip van het stimuleren van innovatie.
Onze Minister beslist, behoudens het bepaalde in de artikelen 5, tweede lid, en 6, eerste lid, binnen acht weken op de subsidieaanvraag.
Indien een subsidieaanvraag onvolledig is, geeft Onze Minister de aanvrager de gelegenheid om binnen een door hem te stellen termijn de aanvraag aan te vullen.
In het geval, bedoeld in het eerste lid, beslist Onze Minister, in afwijking van artikel 4 binnen acht weken na de dag waarop de subsidieaanvraag is aangevuld.
Indien voor een subsidie goedkeuring van de Commissie is vereist op grond van artikel 88, derde lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap:
dient Onze Minister zo spoedig mogelijk een verzoek tot goedkeuring in bij de Commissie, en
beslist Onze Minister, in afwijking van artikel 4, binnen acht weken nadat die goedkeuring is verkregen.
Onze Minister doet in de Staatscourant mededeling van het verkrijgen van de goedkeuring van de Commissie. Indien de Commissie voorschriften aan de goedkeuring verbindt, verbindt Onze Minister deze als verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening, voorzover zij zich daartoe lenen.
Indien wordt voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van artikel 87 en 88 van het EG-Verdrag op de minimis-steun (PbEG L 10), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving legt de aanvrager bij de aanvraag tot subsidieverlening een verklaring omtrent de minimis-steun over.
Onze Minister weigert de subsidieverlening indien de goedkeuring, bedoeld in artikel 6, eerste lid, door de Commissie is geweigerd.
Onze Minister kan de subsidieverlening weigeren indien:
de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd onvoldoende bijdraagt aan de doeleinden, genoemd in artikel 2;
voor de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd reeds enige vorm van subsidie is verleend, of
de activiteit waarvoor de subsidie wordt aangevraagd reeds is aangevangen voor het tijdstip van de aanvraag.
Bij ministeriële regeling kunnen voor de doeleinden, genoemd in artikel 2, subsidieplafonds worden vastgesteld.
Indien voor bepaalde doeleinden een subsidieplafond is vastgesteld, wordt over subsidieaanvragen die betrekking hebben op die doeleinden beslist in volgorde van de ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvulling is ontvangen voor die beslissing als datum van ontvangst van de aanvraag geldt.
Onze Minister kan bij de verlening bepalen dat het subsidiebedrag wordt vastgesteld op de werkelijke kosten van de activiteit waarvoor de subsidie is aangevraagd tot een door hem te bepalen maximumbedrag.
Bij het vaststellen van het subsidiebedrag wordt een winstopslag ten behoeve van de subsidieontvanger buiten beschouwing gelaten.
In het geval, bedoeld in artikel 6, tweede lid, bepaalt Onze Minister de hoogte van het subsidiebedrag in overeenstemming met de in dat lid bedoelde verordening.
Onze Minister kan bij de verlening verplichtingen opleggen:
als bedoeld in artikel 6, derde lid, tweede volzin, en
die betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de activiteit wordt verricht.
De subsidieontvanger is verplicht:
de activiteit te verrichten overeenkomstig de omschrijving van die activiteit in de beschikking tot subsidieverlening tenzij Onze Minister voorafgaand aan die activiteit schriftelijk heeft ingestemd met een afwijking van die omschrijving;
te voldoen aan de verplichtingen die Onze Minister bij de verlening heeft opgelegd;
een administratie te voeren die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze de kosten van de activiteit waarvoor de subsidie is verleend kunnen worden afgelezen;
onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem dan wel een aangifte of vordering daartoe bij de rechtbank is ingediend, daarvan schriftelijk mededeling te doen aan Onze Minister;
op verzoek van Onze Minister medewerking te verlenen aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteit, met uitzondering van vertrouwelijke bedrijfsgegevens, en
indien de activiteit niet voor het in de beschikking tot subsidieverlening genoemde tijdstip is verricht, niet zal worden verricht dan wel is stopgezet, Onze Minister onverwijld daarvan in kennis te stellen.
Op de verleende subsidie verleende voorschotten bedragen maximaal 80 procent van het bedrag van die subsidie.
De subsidieontvanger dient binnen acht weken na de datum, bedoeld in artikel 10, eerste lid, een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.
Onze Minister beslist, behoudens het bepaalde in artikel 15, tweede lid, binnen acht weken op de aanvraag om subsidievaststelling.
De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:
een verslag omtrent het verloop, de uitvoering en de resultaten van de activiteit, waaruit blijkt dat de subsidieontvanger heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 11, en
een financieel verslag dat is opgebouwd overeenkomstig de activiteitenbegroting die bij de aanvraag tot subsidieverstrekking is ingediend.
Indien de gemaakte kosten meer dan 10 procent afwijken van de bij de aanvraag ingediende activiteitenbegroting, wordt in het financieel verslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een toelichting daarop opgenomen.
Indien het verleende subsidiebedrag is vastgesteld op de werkelijke kosten van de activiteit waarvoor de subsidie is aangevraagd en die kosten blijkens het financieel verslag het bedrag van € 50.000 te boven gaan, gaat het financieel verslag vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de in dat verslag vermelde bestedingen.
Indien de subsidieontvanger van Onze Minister tevens een boekjaarsubsidie waarop afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, ontvangt:
zijn de artikelen 13, eerste lid, en 14, eerste lid, onderdeel a, niet van toepassing, en zijn artikel 14, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing;
neemt de subsidieontvanger in het financieel verslag over het jaar waarin de subsidie op basis van dit besluit is verleend op in hoeverre die subsidie is besteed ten behoeve van het doel waarvoor zij is verleend, en
wordt het financieel verslag, bedoeld in onderdeel b, tevens aangemerkt als aanvraag tot vaststelling van de subsidie als bedoeld in artikel 13.
In afwijking van artikel 13, tweede lid, beslist Onze Minister binnen acht weken na de ontvangst van het financieel verslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, omtrent de vaststelling van de op grond van dit besluit verleende subsidie.
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dit besluit wordt aangehaald als: Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht wonen.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.