Besluit van 12 oktober 2006, houdende regels met betrekking tot verscheidene bijzondere prudentiële maatregelen, het beleggerscompensatie- en het depositogarantiestelsel op grond van de Wet op het financieel toezicht (Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft)

Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 27 juni 2006, nr. FM 2006-01568;
Gelet op de richtlijn nr. 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels (PbEG L135), de richtlijn nr. 97/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 maart 1997 inzake de beleggerscompensatiestelsels (PbEG L84) en de artikelen 3:116, 3:132, tweede lid, 3:136, derde lid, 3:156, tiende lid, 3:259, derde en vierde lid, en 3:266, vijfde lid, van de Wet op het financieel toezicht;
De Raad van State gehoord, advies van 17 augustus 2006, nr. W06.06.0258/IV;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 9 oktober 2006 nr. FM 2006-01983;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Definities

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    groep banken of groep financiële ondernemingen: twee of meer banken onderscheidenlijk financiële ondernemingen die met elkaar zijn verbonden in een formele of feitelijke zeggenschapsstructuur;

  • b.

    wet: Wet op het financieel toezicht.

Hoofdstuk

2

Portefeuilleoverdracht, fusies en splitsingen

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:116 van de wet

Artikel

2

Een aanvraag ter verkrijging van instemming met een overdracht als bedoeld in artikel 3:112, eerste lid, 3:113, eerste lid, 3:114, eerste lid, of 3:115, eerste lid, van de wet geschiedt, onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, onder opgave van een ontwerpovereenkomst met de volgende ter toelichting dienende stukken:

  • a.

    een omschrijving van de rechten en verplichtingen, bedoeld in artikel 3:112, eerste lid 1, 3:113, eerste lid, 3:114, eerste lid, of 3:115, eerste lid, van de wet, die door de verzekeraar worden overgedragen;

  • b.

    ontwerpteksten van de mededelingen die de overdragende verzekeraar zal doen op grond van artikel 3:119, eerste lid, van de wet;

  • c.

    een opgave van de verkrijgingsprijs van de rechten en verplichtingen, bedoeld in onderdeel a, door de verkrijgende verzekeraar;

  • d.

    een opgave van de veranderingen in de aanwezige solvabiliteitsmarge als gevolg van de overdracht;

  • e.

    een opgave van de omvang van de aan te houden technische voorzieningen in verband met de rechten en verplichtingen, bedoeld in onderdeel a;

  • f.

    een opgave van de aard en omvang van de over te dragen beleggingen ter dekking van de technische voorzieningen; en

  • g.

    ingeval van winstdeling, een beschrijving van de winstdefinitie.

Hoofdstuk

3

Herstelplan

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:132, tweede lid, van de wet

Artikel

3

Hoofdstuk

4

Saneringsplan en financieringsplan

Bepaling ter uitvoering van artikel 3:136, derde lid, van de wet

Artikel

4

Hoofdstuk

5

Opvanginstrument levensverzekeraars

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:156, tiende lid, van de wet

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Hoofdstuk

6

Beleggerscompensatiestelsel en depositogarantiestelsel

Bepalingen ter uitvoering van artikel 3:259, derde en vierde lid, en 3:266, vijfde lid, van de wet

§

6.1

Beleggerscompensatiestelsel

Artikel

8

Artikel

9

Indien de Nederlandsche Bank op grond van artikel 3:260, eerste lid, van de wet heeft besloten tot het in werking stellen van het beleggerscompensatiestelsel, komen vorderingen van de hierna te noemen categorieën van personen voor zover deze personen niet behoren tot een van de in bijlage A bij dit besluit genoemde categorieën, voor voldoening overeenkomstig dit hoofdstuk in aanmerking:

  • a.

    personen die in verband met beleggingsdiensten op eigen naam en voor eigen rekening geld of financiële instrumenten aan de betalingsonmachtige financiële onderneming hebben toevertrouwd;

  • b.

    personen die tezamen met een persoon als bedoeld in onderdeel a op eigen naam al dan niet voor eigen rekening geld of financiële instrumenten in verband met beleggingsdiensten aan de betalingsonmachtige financiële onderneming hebben toevertrouwd; en

  • c.

    derden ten behoeve van wie een persoon als bedoeld in onderdeel a of b, niet zijnde een beleggingsinstelling, krachtens overeenkomst of wet op eigen naam geld of financiële instrumenten in verband met beleggingsdiensten aan de betalingsonmachtige financiële onderneming heeft toevertrouwd.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

§

6.2

Depositogarantiestelsel

Artikel

19

Indien de Nederlandsche Bank op grond van artikel 3:260, eerste lid, van de wet heeft besloten tot het in werking stellen van het depositogarantiestelsel, komen vorderingen van de hierna te noemen categorieën van personen voor voldoening overeenkomstig deze paragraaf in aanmerking:

  • a.

    personen die deposito’s op eigen naam en voor eigen rekening bij de betalingsonmachtige bank aanhouden;

  • b.

    personen die tezamen met een persoon als bedoeld in onderdeel a op eigen naam al dan niet voor eigen rekening deposito’s bij de betalingsonmachtige bank aanhouden;

  • c.

    derden ten behoeve van wie een persoon als bedoeld in onderdeel a of b krachtens overeenkomst of wet op eigen naam deposito’s bij de betalingsonmachtige bank aanhoudt.

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

§

6.3

Procedure uitkering

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Indien een aanvrager strafrechtelijk wordt vervolgd ter zake van een misdrijf dat voortvloeit uit of verband houdt met het witwassen van geld kan de Nederlandsche Bank de termijnen, bedoeld in het eerste lid en in artikel 27, tweede lid, opschorten. Deze opschorting eindigt zodra de vervolging is beëindigd of de beslissing van de bevoegde rechterlijke instantie onherroepelijk is.

Artikel

29

Hoofdstuk

7

Slotbepalingen

Artikel

30

Artikel

31

De Nederlandsche Bank stelt de toezichthoudende instanties die in andere lidstaten zijn belast met taken met betrekking tot een beleggerscompensatiestelsel in kennis van een wijziging in het beleggerscompensatiestelsel.

Artikel

33

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

34

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Financiën, G. Zalm
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

A

, behorende bij artikel 9

Categorieën van personen wier vorderingen niet onder de reikwijdte van dit besluit vallen

1. Personen wier vorderingen voortvloeien uit transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld.

2. Professionele beleggers en professionele marktpartijen.

3. Personen die:

  • a.

    tevens bestuurder, beheerder, of hoofdelijk aansprakelijke vennoot van de betalingsonmachtige financiële onderneming zijn;

  • b.

    personen voor ten minste vijf procent in het kapitaal van de betalingsonmachtige financiële onderneming deelnemen; of

  • c.

    een met b. vergelijkbare zeggenschap hebben in andere ondernemingen in dezelfde groep als de betalingsonmachtige financiële onderneming.

4. Naaste verwanten van de onder 3 bedoelde personen en derden die voor rekening van deze personen optreden. Onder naaste verwanten worden in dit verband verstaan familieleden in de eerste graad, alsmede de eventuele echtgenoten en partners van deze personen. Met betrekking tot deze partners dient uit notariële stukken te blijken dat zij de partner zijn van de onder 4 bedoelde personen, tenzij zij geregistreerd partner zijn.

5. Rechtspersonen die deel uitmaken van dezelfde groep als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als de betalingsonmachtige financiële onderneming.

6. Personen die mede veroorzaker zijn van, dan wel voordeel hebben gehaald uit de betalingsonmacht van de financiële onderneming.

7. Rechtspersonen die financiële onderneming zijn van zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van de Vierde richtlijn nr. 78/660/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juli 1978, op de grondslag van artikel 54, derde lid, onder g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG L 222) mogen opstellen.

Bijlage

B

, behorende bij artikel 20, eerste lid

Deposito’s als bedoeld in artikel 20, eerste lid, waarvan de daaruit voortvloeiende vorderingen niet onder de werking van dit besluit vallen

1. Financiële instrumenten die vallen onder de definitie van eigen vermogen als bedoeld in artikel 2 van richtlijn nr. 89/299/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 17 april 1989 betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen (PbEG L124) zoals deze laatstelijk is gewijzigd bij richtlijn nr. 92/16/EEG (PbEG L 75) 21 maart 1992.

2. Deposito’s uit hoofde van transacties in verband waarmee een strafrechtelijke veroordeling is uitgesproken wegens het witwassen van geld.

3. Deposito’s van professionele beleggers en professionele marktpartijen

4. Deposito’s van:

  • a.

    bestuurders, beheerders of hoofdelijk aansprakelijke vennoten van de betalingsonmachtige bank;

  • b.

    personen die voor ten minste vijf procent in het kapitaal van de betalingsonmachtige bank deelnemen;

  • c.

    personen die een met onderdeel b vergelijkbare zeggenschap hebben bij andere ondernemingen in dezelfde groep als de betalingsonmachtige bank

5. Deposito’s van naaste verwanten van de onder 4 bedoelde personen en deposito’s van derden die voor rekening van deze personen optreden. Onder naaste verwanten worden verstaan familieleden in de eerste graad, alsmede de eventuele echtgenoten en geregistreerde partners van deze personen. Met betrekking tot deze partners dient uit notariële stukken te blijken dat zij de partner zijn van de onder 4 bedoelde personen, tenzij zij geregistreerd partner zijn.

6. Deposito’s van rechtspersonen die deel uitmaken van dezelfde groep als bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek als die waartoe de betalingsonmachtige bank behoort.

7. Deposito’s die niet op naam luiden.

8. Deposito’s waarvoor de crediteur van de betalingsonmachtige bank zodanige rentetarieven en financiële voordelen heeft verkregen dat die hebben bijgedragen tot de betalingsonmacht van deze bank.

9. Schulden die voortvloeien uit accepten of promessen van de betalingsonmachtige bank.

10. Deposito’s van rechtspersonen van zodanige omvang dat zij geen verkorte balans overeenkomstig artikel 11 van de Vierde richtlijn nr. 78/660/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, derde lid, onder g, van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PbEG L 222) mogen opstellen.

11. Obligaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 22, vierde lid, van richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PbEG L 375).