Wet van 2 november 2006, houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet zelfstandige bestuursorganen)

Kaderwet zelfstandige bestuursorganen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het wenselijk is basisregels vast te stellen betreffende zelfstandige bestuursorganen op het niveau van de centrale overheid;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    zelfstandig bestuursorgaan: een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling met openbaar gezag is bekleed, en dat niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister;

  • b.

    Onze Minister: Onze Minister wie het aangaat.

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

Artikel

6

Alle wetten, koninklijke besluiten en ministeriële regelingen, houdende

  • a.

    het opdragen of ontnemen van de uitoefening van openbaar gezag aan een zelfstandig bestuursorgaan;

  • b.

    wijziging van bevoegdheden van Onze Minister jegens een zelfstandig bestuursorgaan, of

  • c.

    wijziging van verplichtingen die een zelfstandig bestuursorgaan jegens Onze Minister in acht dient te nemen, worden mede door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondertekend.

Artikel

7

Een zelfstandig bestuursorgaan dat samen met een of meer andere zelfstandige bestuursorganen deel uitmaakt van dezelfde rechtspersoon of organisatorische eenheid, kan mede ten behoeve van de andere zelfstandige bestuursorganen de verplichtingen ingevolge deze wet nakomen.

Artikel

8

Een zelfstandig bestuursorgaan behoeft voor instemming met mandaatverlening de goedkeuring van Onze Minister, tenzij het mandaatverlening door Onze Minister betreft. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of op de grond dat de te mandateren bevoegdheid naar het oordeel van Onze Minister een goede taakuitoefening door het zelfstandig bestuursorgaan kan belemmeren.

Artikel

9

Een lid van een zelfstandig bestuursorgaan kan niet tevens zijn een aan Onze Minister ondergeschikte ambtenaar.

Hoofdstuk

2

Bepalingen over publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandige bestuursorganen

Artikel

10

Dit hoofdstuk is van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Het personeel dat werkzaam is ten behoeve van een zelfstandig bestuursorgaan staat onder het gezag van het zelfstandig bestuursorgaan en legt over werkzaamheden uitsluitend daaraan verantwoording af.

Hoofdstuk

3

Informatievoorziening, sturing en toezicht

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Artikel

23

Hoofdstuk

4

Bepalingen betreffende financieel toezicht

Afdeling

1

Begroting publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen

Artikel

24

Deze afdeling is van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.

Artikel

25

Een zelfstandig bestuursorgaan dat onderdeel is van de Staat, zendt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister de ontwerp-begroting voor het daaropvolgende jaar.

Artikel

26

Een zelfstandig bestuursorgaan dat geen onderdeel is van de Staat, zendt jaarlijks voor een door hem vast te stellen datum aan Onze Minister de begroting voor het daaropvolgende jaar.

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet een zelfstandig bestuursorgaan daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

Afdeling

2

Beheer en verantwoording bij publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, die geen onderdeel zijn van de Staat

Artikel

31

Deze afdeling is van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon, niet zijnde de Staat.

Artikel

32

Onze Minister kan bepalen dat een zelfstandig bestuursorgaan zijn voorafgaande instemming behoeft voor:

  • a.

    het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b.

    het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;

  • c.

    het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;

  • d.

    het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

  • e.

    het aangaan van overeenkomsten waarbij het zelfstandig bestuursorgaan zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij hij zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

  • f.

    het vormen van andere fondsen en reserveringen dan de egalisatiereserve, bedoeld in artikel 33;

  • g.

    het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

Artikel

33

Artikel

34

Artikel

35

Afdeling

3

Beheer en verantwoording bij privaatrechtelijke zelfstandige bestuursorganen

Artikel

36

Deze afdeling is van toepassing op zelfstandige bestuursorganen die orgaan zijn van een krachtens privaatrecht opgerichte rechtspersoon, tenzij titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht op dat zelfstandig bestuursorgaan van toepassing is.

Artikel

37

Indien een zelfstandig bestuursorgaan uitsluitend de bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling opgedragen taken en daaruit onmiddellijk voortvloeiende werkzaamheden uitvoert, zijn de artikelen 26 tot en met 35 van toepassing.

Artikel

38

Indien een zelfstandig bestuursorgaan de bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriële regeling opgedragen taken en daaruit onmiddellijk voortvloeiende werkzaamheden uitvoert naast andere activiteiten:

  • a.

    houdt het een afzonderlijke boekhouding bij ter zake van die taken en werkzaamheden en

  • b.

    verantwoordt het in zijn jaarrekening die taken en werkzaamheden afzonderlijk.

Hoofdstuk

5

Overige bepalingen

Artikel

39

Artikel

40

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdt een openbaar register bij waarin van alle zelfstandige bestuursorganen in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • a.

    de naam of andere aanduiding;

  • b.

    het adres;

  • c.

    de rechtsvorm van de rechtspersoon waarvan het zelfstandig bestuursorgaan deel uitmaakt;

  • d.

    de taken en bevoegdheden, onder verwijzing naar de betreffende wettelijke voorschriften;

  • e.

    de bepalingen en een korte inhoud daarvan van de voor het desbetreffende zelfstandig bestuursorgaan geldende wettelijke voorschriften waarmee wordt afgeweken van deze wet.

Artikel

41

Hoofdstuk

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

42

Binnen een jaar na inwerkingtreding van deze wet deelt Onze Minister aan beide Kamers der Staten-Generaal mee welke zelfstandige bestuursorganen bedoeld, in artikel 2, tweede lid, onder de werking van deze wet zullen worden gebracht en op welke termijn de voordracht voor een daartoe strekkende wettelijke regeling zal worden gedaan.

Artikel

43

Wijzigt deze wet.

Artikel

44

Vervallen

Artikel

45

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

46

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W.Remkes
De Minister van Justitie, E. M. H.Hirsch Ballin