Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 september 2007, nr. TRCJZ/2007/3100, houdende nadere regels omtrent gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • bestuurlijke boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 89 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • directeur van de Plantenziektenkundige Dienst: de directeur, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Plantenziektenwet;

  • dompelvloeistof: vloeistof die is bestemd voor het behandelen van bloembollen of bloemknollen ter voorkoming of bestrijding van plantenziekten en –plagen door middel van dompeling en een gewasbeschermingsmiddel bevat;

  • DT50: tijd die nodig is voor de verdwijning van 50% van een hoeveelheid werkzame stof uit een compartiment;

  • grondwaterbeschermingsgebied: een gebied waarbinnen de kwaliteit van het grondwater krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer wordt beschermd;

  • gewasbeschermingsprobleem: de bestrijding van een specifiek organisme in een specifieke teelt;

  • GeoPEARL: model voor de beoordeling van uitspoeling, zoals beschreven in RIVM-rapport 716601008/2004 (A. Tiktak et al.);

  • MTR: norm voor een stof die aangeeft bij welke concentratie geen onaanvaardbaar effect op het milieu verwacht wordt (Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau);

  • overtreder: overtreder als bedoeld in artikel 89 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • overtreding: overtreding als bedoeld in artikel 89 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • recidive: de herhaling van een eerder geconstateerde overtreding of een soortgelijke overtreding binnen een tijdsbestek van 5 jaren nadat de eerdere overtreding is geconstateerd;

  • risicogetal: een volgens een door de Gezondheidsraad opgestelde methode vastgesteld getal dat het extra risico per jaar op sterfte door kanker van 4.10–5 bij een blootstelling gedurende 40 jaar, vijf dagen per week en acht uur per dag weergeeft;

  • ultra low volume-formulering: een gewasbeschermingsmiddel in hooggeconcentreerde vorm, bestemd om in fijne druppelvorm te worden verspoten;

  • verzadigde zone: deel van de grond waarin de poriën geheel gevuld zijn met water, inclusief de capillaire zone;

  • wet: Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Hoofdstuk

2

Toelating gewasbeschermingsmiddelen

§

1

Aanvraag en te leveren gegevens

Artikel

2.1

Te overleggen documenten inzake gewasbeschermingsmiddelen

Artikel

2.2

Aanvraag tot toelating voor gebruik op uit te voeren zaaizaad

Artikel

2.3

Aanvraag tot toelating voor gebruik op in Nederland toe te passen zaaizaad

§

2

Algemene bepalingen inzake de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen

Artikel

2.4

Richtsnoeren

§

3

Bepalingen inzake het humaantoxicologisch risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen

Artikel

2.5

Berekening humaan-toxicologisch risico als gevolg van professioneel gebruik

Artikel

2.6

Blootstelling als gevolg van professioneel gebruik

Artikel

2.7

Gezondheidskundige norm

§

4

Bepalingen inzake het milieutoxicologische risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen

Artikel

2.8

Persistentie

Artikel

2.9

Uitspoeling

Artikel

2.10

Waterorganismen

§

5

Bepalingen inzake de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten

Artikel

2.11

Beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten

§

6

Bepalingen inzake bijzondere vormen van toelating

Artikel

2.13

Beoordeling afgeleide toelating

Artikel

2.14

Beoordeling parallelle toelating

Artikel

2.16

Beoordeling toelating van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op zaaizaad

§

7

Voorschriften bij de toelating

Artikel

2.17

Verwijdering dompelvloeistoffen

Het college neemt in het besluit tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat in een dompelvloeistof wordt toegepast een voorschrift op voor de verwijdering van dompelvloeistoffen.

Artikel

2.18

Periodieke toepassing

Het college kan in een besluit tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel een voorschrift opnemen met betrekking tot periodieke toepassing.

Artikel

2.19

Bescherming voortvloeiend uit de richtlijn tot opneming van de werkzame stof

Het college neemt bij de toelating een voorschrift op dat een beschermingsmaatregel inhoudt die is vermeld bij de richtlijn tot opneming van een werkzame stof in bijlage I bij richtlijn 91/414/EEG, voor zover deze beschermingsmaatregel voortvloeit uit de beoordeling van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel en dit in overeenstemming is met de beoordeling als bedoeld in de artikelen 8 en 10 van het besluit.

Artikel

2.20

Beschermingsfactor meer dan tien

Artikel

2.21

Bijsluiter

Bij de ambtshalve vaststelling van de wijze van mededelen als bedoeld in artikel 31, vierde lid, van de wet kiest het college voor de wijze van mededelen van voorschriften voor een uitbreiding van de toepassing als bedoeld in artikel 31, derde lid, van de wet uit een van de volgende mogelijkheden:

  • a.

    vermelding op de verpakking,

  • b.

    het in de verpakking opnemen van een bijsluiter, die de mededeling bevat, of

  • c.

    het overhandigen van een bijsluiter met de desbetreffende mededeling aan de gebruiker bij het verstrekken van het gewasbeschermingsmiddel.

Artikel

2.22

Risicogroep gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten

Het college vermeldt bij de toelating in het voorschrift bij welke risicogroep, bedoeld in artikel 4.84 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, een gewasbeschermingsmiddel is ingedeeld.

§

8

Handleiding toelating bestrijdingmiddelen

Artikel

2.23

Handleiding toelating bestrijdingsmiddelen

Het college past bij het evalueren en toelaten van gewasbeschermingsmiddelen de hoofdstukken 1 tot en met 3, 5, 8 toe alsmede hoofdstuk 4 voor de onderdelen die betrekking hebben op consumenten, omstanders en niet professioneel gebruik en hoofdstuk 6 voor de onderdelen gedrag in oppervlaktewater en sediment, het onderdeel blootstellingsconcentraties door drift, gedrag in een rioolwaterzuiveringsinstallatie en gedrag in lucht, hoofdstuk 7 voor de onderdelen effecten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie en effecten op sedimentorganismen en terrestrische organismen van het deel Gewasbeschermingsmiddelen van de Handleiding toelating bestrijdingsmiddelen, zoals deze handleiding laatstelijk is vastgesteld bij besluit van 13 december 2006, nr. TRCJZ/2006/2719, houdende bekendmaking van beleidsregels inzake de toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen (Stcrt. 2006, 248).

Hoofdstuk

3

Toelating en registratie van biociden

§

1

Aanvragen

Artikel

3.1

Te overleggen documenten inzake biociden

§

2

Algemene bepalingen inzake de beoordeling van biociden

Artikel

3.2

Werkingssfeer

Het college neemt een aanvraag omtrent toelating van een biocide als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet niet in behandeling indien de aanvraag betrekking heeft op een product dat is gedefinieerd in of onder de werkingsfeer valt van de in bijlage I van deze regeling genoemde communautaire maatregelen.

Artikel

3.3

In acht te nemen communautaire maatregelen

Het college neemt bij een aanvraag omtrent toelating van een biocide als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet de in bijlage II van deze regeling genoemde communautaire maatregelen of daarmee in overeenstemming genomen communautaire maatregelen in acht.

Artikel

3.4

Richtsnoeren

§

3

Bepalingen inzake het humaantoxicologisch risico van biociden

Artikel

3.5

Berekening humaan-toxicologisch risico als gevolg van professioneel gebruik

Artikel

3.6

Blootstelling als gevolg van professioneel gebruik

Artikel

3.7

Gezondheidskundige norm

§

4

Bepalingen inzake de beoordeling van biociden die micro-organismen bevatten

Artikel

3.8

Beoordeling van biociden die micro-organismen bevatten

§

5

Bepalingen inzake bijzondere vormen van toelating

Artikel

3.9

Beoordeling afgeleide toelating

Artikel

3.10

Beoordeling parallelle toelating

§

6

Voorschriften bij de toelating

Artikel

3.12

Voorschriften inzake bescherming voortvloeiend uit de richtlijn tot opneming van de werkzame stof

Het college neemt een beschermingsmaatregel die is vermeld bij de richtlijn tot opneming van een werkzame stof in bijlage I bij richtlijn 98/8/EG in de gebruiksvoorschriften op voor zover deze beschermingsmaatregel voortvloeit uit de beoordeling van de desbetreffende biocide en dit in overeenstemming is met de beoordeling als bedoeld in artikel 12 van het besluit.

Artikel

3.13

Beschermingsfactor meer dan tien

§

7

Handleiding toelating bestrijdingmiddelen

Artikel

3.15

Handleiding toelating bestrijdingsmiddelen

Het college past bij het evalueren en toelaten van biociden de hoofdstukken 1 tot en met 3 en 5 tot en met 7, alsmede hoofdstuk 4 voor de onderdelen die betrekking hebben op consumenten, omstanders, en niet professioneel gebruik van het deel Biociden van de Handleiding toelating bestrijdingsmiddelen toe, zoals deze handleiding laatstelijk is vastgesteld bij besluit van 13 december 2006, nr. TRCJZ/2006/2719, houdende bekendmaking van beleidsregels inzake de toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen (Stcrt. 2006, 248).

Hoofdstuk

4

Erkenning van instanties

§

1

Erkenning van instanties voor onderzoek met gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel

4.1

Aanvraag erkenning voor onderzoek met gewasbeschermingsmiddelen

Artikel

4.2

Aanvraag erkenning voor onderzoek met biociden

Artikel

4.3

Duur van de erkenning

Artikel

4.4

Voorwaarden bij erkenning

Artikel

4.5

Leges

Hoofdstuk

5

Het register van het college en openbaarmaking

§

1

Het register van het college

Artikel

5.1

Indeling van het register

Het college deelt het register, bedoeld in de artikelen 42, tweede lid en 69, tweede lid, van de wet, ten minste in naar gewasbeschermingsmiddelen, biociden, biociden met een gering risico en kaderformuleringen.

Artikel

5.2

Gegevens in het register

Het college neemt ten minste de volgende gegevens op in het register:

  • a.

    de naam van het gewasbeschermingsmiddel of de biocide;

  • b.

    de namen van de werkzame stoffen die deel uitmaken van de samenstelling van het gewasbeschermingsmiddel of de biocide;

  • c.

    het nummer dat is toegekend aan het gewasbeschermingsmiddel of de biocide dat is toegelaten of geregistreerd;

  • d.

    de naam en het adres van de toelatinghouder of registratiehouder;

  • e.

    een aanduiding van de door het college genomen besluiten omtrent toelating of registratie.

§

2

Openbaarmaking

(gereserveerd)

Hoofdstuk

6

Bewijs van vakbekwaamheid voor handel en gebruik

§

1

Bewijs van vakbekwaamheid

Artikel

6.1

Nadere regels bewijs van vakbekwaamheid

Artikel

6.2

De aanvraag

Artikel

6.3

Verstrekken bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

Artikel

6.4

Verstrekken bewijs van vakbewaamheid biociden

Artikel

6.5

Voorwaarde voor de verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid

De automatische verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid gaat in op de datum volgend op de datum waarop de betrokken bewijzen van vakbekwaamheid aflopen dan wel, indien de betrokken houder van een bewijs van vakbekwaamheid niet aan de voorwaarden voldoet met ingang van de datum na de datum dat deze houder alsnog aan de voorwaarden voldoet.

Artikel

6.6

Vrijstelling bewijs van vakbekwaamheid

Voor de volgende handelingen is geen bewijs van vakbekwaamheid vereist:

  • a.

    het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij het machinaal coaten van zaaizaad;

  • b.

    het gebruiken, voorhanden of in voorraad hebben van gewasbeschermingsmiddelen die volgens het besluit tot toelating slechts zijn bestemd om levensprocessen van planten te beïnvloeden en worden toegepast in een laboratorium bij weefselkweek in vitro;

  • c.

    het voorhanden hebben, in voorraad hebben of afleveren door een producent, importeur of handelaar indien het gewasbeschermingsmiddel of de biocide slechts wordt opgeslagen en beheerd zonder verkoop of advies aan gebruikers;

  • d.

    het afleveren door personeel van reeds bestelde of reeds gekochte gewasbeschermingsmiddelen of biociden, indien dat uit een bestelbon of factuur blijkt, zonder advies aan gebruikers;

  • e.

    het toepassen of doen toepassen van een gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stof glyfosaat bevat voor de bestrijding van aardappelopslag door middel van handapparatuur mits het gewasbeschermingsmiddel reeds door een houder van een bewijs van vakbekwaamheid in deze apparatuur is aangebracht;

  • f.

    het toepassen of doen toepassen van een gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stoffen diquat of glyfosaat bevat voor het selecteren van bloembollen of selecteren in de veredeling met apparatuur volgens de bij het besluit tot toelating gegeven voorschriften mits het gewasbeschermingsmiddel reeds door een houder van een bewijs van vakbekwaamheid in deze apparatuur is aangebracht.

  • g.

    het toepassen van een biocide voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf.

Hoofdstuk

7

Overige bepalingen inzake handel

Artikel

7.1

Kettingbeding niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In een overeenkomst als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van het besluit, wordt het volgende beding opgenomen:

  • 1.

    De ontvangende partij doet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is om te voorkomen dat het gewasbeschermingsmiddel of biocide in Nederland wordt toegepast. De ontvangende partij neemt daartoe dit beding op in een overeenkomst die strekt tot levering aan een derde partij van het bij deze overeenkomst te leveren gewasbeschermingsmiddel of biocide.

  • 2.

    Indien niet uit de administratie van de ontvangende partij of een derde partij blijkt dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide buiten Nederland is toegepast of naar het buitenland is vervoerd, verbeurt de ontvangende partij een som van 10% van de marktwaarde van het gewasbeschermingsmiddel of de biocide ten behoeve van de Staat der Nederlanden.

  • 3.

    Deze verplichting zal overgaan op degenen die het gewasbeschermingsmiddel of de biocide onder bijzondere titel zullen verkrijgen. Voorts zijn mede gebonden degenen die van de rechthebbende een beperkt recht of een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.

Artikel

7.2

Verstrekking gegevens aan de minister

Hoofdstuk

8

Gebruik

§

1

Geïntegreerde bestrijding en juist gebruik

§

2

Toepassingsmethoden, – technieken en – materialen

Artikel

8.2

Verplichtingen gebruiker bij toepassing met luchtvaartuigen

Artikel

8.3

Algemene voorwaarden toepassing met luchtvaartuigen

Artikel

8.4

Nadere voorwaarden administratie

In aanvulling op artikel 25 van het besluit houdt de ondernemer inzake luchtvaarttoepassingen een administratie bij, waarin dagelijks naar waarheid wordt vermeld;

  • a.

    de ligging van elk behandeld object en het tijdstip van de toepassing;

  • b.

    de naam van de op elk object gebruikte gewasbeschermingsmiddelen en de gebruikte hoeveelheid;

  • c.

    de naam en het adres van de opdrachtgever;

  • d.

    het volgnummer van de toepassing.

Artikel

8.5

Schriftelijke verklaring op het gemeentehuis

Een ondernemer als bedoeld in artikel 8.4 is verplicht er voor te zorgen, dat uiterlijk op het tijdstip waarop de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel met een luchtvaartuig begint, op het gemeentehuis van de gemeente op wiens grondgebied de toepassing plaatsvindt een schriftelijke verklaring aanwezig is, waarin zijn vermeld:

  • a.

    zijn naam en adres,

  • b.

    de ligging van het te behandelen object,

  • c.

    de naam van de te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen, en

  • d.

    de naam en het adres van de opdrachtgever.

Artikel

8.6

Vrijstelling voorwaarden luchtvaarttoepassing

Artikel

8.7

Luchtvaarttoepassing van biociden

De artikelen 8.2 tot en met 8.6 zijn van overeenkomstige toepassing op luchtvaarttoepassingen van biociden.

Artikel

8.8

Toepasselijkheid bepalingen inzake gasvormige en gasvormende middelen

Artikel

8.9

Melding toepassing fosforwaterstof en methylbromide

Artikel

8.10

Melding bij periodieke toepassing

Hoofdstuk

9

Toezicht en handhaving

§

1

Toezicht

Artikel

9.1

Aanwijzing toezichthouders

Belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn de ambtenaren van:

  • de Algemene Inspectie Dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

  • de Voedsel en Waren Autoriteit,

  • de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid,

  • het Inspectoraat-Generaal VROM.

§

2

Handhaving

Artikel

9.2

Bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete

De Inspecteur-Generaal, de plaatsvervangend Inspecteur-Generaal en het hoofd afdeling bestuurlijke boete van de Voedsel en Waren Autoriteit zijn gemachtigd tot het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 90, eerste lid, van de Wet.

Artikel

9.3

Bevoegdheid toepassen bestuursdwang en last onder dwangsom

De hoogste ambtenaar, of zijn plaatsvervanger, van de in artikel 9.1 genoemde toezichthouders zijn gemachtigd tot het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

Artikel

9.5

Informatieplicht

De toezichthouder die een besluit neemt als bedoeld in de artikelen 9.3 of 9.4 licht binnen 2 weken de andere in artikel 9.1 genoemde toezichthouders in over de aard van het genomen besluit en tot welke persoon of rechtspersoon het besluit is gericht.

Artikel

9.6

Hoogte van de bestuurlijke boete

Artikel

9.7

Hoogte van de bestuurlijke boete bij recidive

Bij recidive is de bestuurlijke boete gelijk aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met een factor 1,5.

Hoofdstuk

10

Overgangsperiode van de richtlijnen 91/414/EEG en 98/08/EG

Artikel

10.2

Te overleggen documenten bij een aanvraag als bedoeld in artikel 121 van de wet

Artikel

10.3

Beoordeling van een aanvraag als bedoeld in artikel 121 van de wet

Het college geeft in de beoordeling van een aanvraag omtrent toelating van een gewasbeschermingsmiddel of biocide als bedoeld in artikel 121 van de wet, ongeacht voor welke vorm van toelating als bedoeld in hoofdstuk 9 van de wet een aanvraag is ingediend, een oordeel over elk onderdeel van bijlage VI bij richtlijn 91/414/EEG onderscheidenlijk bijlage VI bij richtlijn 98/8/EG met inachtneming van de specifieke bepalingen die voor elke vorm van toelating bij wet of bij besluit zijn gegeven.

Artikel

10.4

Het begrip dringend vereist gewasbeschermingsmiddel

Artikel

10.5

Beoordeling dringend vereist gewasbeschermingsmiddel

Artikel

10.6

Het begrip dringend vereist biocide

Artikel

10.7

Beoordeling dringend vereist biocide

Artikel

10.8

Vierde fase werkprogramma gewasbeschermingsmiddelen en middelen voor biologische landbouw

In aanvulling op artikel 10. 2, eerste lid, en voor de uitvoering van artikel 37, tweede lid, van het besluit overlegt een aanvrager aan het college bij de aanvraag van een besluit omtrent toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat de werkzame stoffen koper of rotenon bevat een dossier, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid van het besluit voor zover dit dossier nodig is om met toepassing van de artikelen 2.8 tot en met 2.10 tot het oordeel te kunnen komen dat er geen onaanvaardbaar effect als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel b, onder 5°, van de wet optreedt.

Artikel

10.9

Vereenvoudigde uitbreidingstoelating biociden

Hoofdstuk

11

Intrekkingsbepalingen, wijzigingsbepalingen, overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel

11.7

Wijziging van de regeling met de citeertitel Besluit organisatie VWA

Wijzigt het Besluit organisatie VWA.

Artikel

11.9

Overgangsrecht College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen

Artikel

11.10

Overgangsrecht vergunningen en vakbekwaamheidsdiploma’s

Artikel

11.12

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G.Verburg
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M.Cramer

Bijlage

I

Communautaire maatregelen die de werking van de biociderichtlijn beperken.

1. Richtlijn nr. 65/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 januari 1965 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (PbEG L 22).

2. Richtlijn nr. 81/851/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 september 1981 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 317).

3. Richtlijn nr. 90/677/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 december 1990 tot uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 81/851/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, en houdende aanvullende bepalingen voor immunologische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 373).

4. Richtlijn nr. 92/73/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de Richtlijnen nr. 65/65/EEG en nr. 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen (PbEG L 297).

5. Richtlijn nr. 92/74/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 81/851/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik (PbEG L 297).

6. Verordening (EEG) nr. 2309/93 van de Raad van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1993 tot vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen voor en het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en tot oprichting van een Europees Bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (PbEG L 214).

7. Richtlijn nr. 90/385/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake actieve implanteerbare medische hulpmiddelen (PbEG L 189).

8. Richtlijn nr. 93/42/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 betreffende medische hulpmiddelen (PbEG L 169).

9. Richtlijn nr. 89/107/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (PbEG L 40).

10. Richtlijn nr. 88/388/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake aroma’s voor gebruik in levensmiddelen en de uitgangsmaterialen voor de bereiding van die aroma’s (PbEG L 184).

11. Richtlijn nr. 95/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen (PbEG L 61).

12. Richtlijn nr. 89/109/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake materialen en voorwerpen bestemd om met levensmiddelen in aanraking te komen (PbEG L 40).

13. Richtlijn nr. 92/46/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1992 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van rauwe melk, warmtebehandelde melk en producten op basis van melk (PbEG L 268).

14. Richtlijn nr. 89/437/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1989 inzake hygiëne- en gezondheidsvraagstukken bij de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten (PbEG L 212).

15. Richtlijn nr. 91/493/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1991 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van visserijproducten (PbEG L 268).

16. Richtlijn nr. 90/167/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 maart 1990 tot vaststelling van de voorwaarden voor de bereiding, het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders met medicinale werking (PbEG L 92).

17. Richtlijn nr. 70/524/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1970 betreffende toevoegingsmiddelen in de diervoeding (PbEG L 270).

18. Richtlijn nr. 82/471/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1982 betreffende bepaalde in diervoeding gebruikte producten (PbEG L 213).

19. Richtlijn nr. 77/101/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 november 1976 betreffende de handel in enkelvoudige diervoeders (PbEG L 32).

20. Richtlijn nr. 76/768/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (PbEG L 262).

21. Richtlijn nr. 95/5/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 februari 1995 tot wijziging van Richtlijn nr. 92/120/EEG houdende vaststelling van de voorschriften voor het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de algemeen verkrijgbare communautaire gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong (PbEG L 51).

22. Richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG L 230).

Bijlage

II

Richtlijnen die bij de beoordeling van een biocide onverminderd van kracht zijn.

1. Richtlijn 76/769/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen (PbEG L 262).

2. Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1979 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen (PbEG L 33).

3. Verordening (EEG) nr. 2455/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1992 betreffende de invoer in en de uitvoer uit de Gemeenschap van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen (PbEG L 251).

4. Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake misleidende reclame (PbEG L 250).

Bijlage

III

Beschermingsfactoren van persoonlijke beschermingsmiddelen

Halfgelaatsmasker en volgelaatsmasker met filtertype 2

10

Aangedreven volgelaatsmasker met filtertype 2

20

Aangedreven volgelaatsmasker met filtertype 3

40

Lichaamsbedekking toepasser materiaaltype CEN 3 of 4 (niet voor handen, hoofd en nek)

10

Lichaamsbedekking werkenden in / aan gewas / behandelde ruimte materiaaltype CEN 3 of 4 (niet voor handen, hoofd en nek)

5

Handschoenen, niet-vaste middelen

10

Handschoenen, vaste middelen

20

Laarzen (chemisch resistent)

10

Gesloten spuitcabines

10

Bijlage

IV

Beleidsregels intrekken bewijs van vakbekwaamheid

1. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan een bewijs als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid inzake gewasbeschermingsmiddelen, intrekken indien:

  • a.

    de houder ernstig tekort schiet in hetgeen op grond van dat bewijs van hem mag worden verwacht, of

  • b.

    de houder herhaaldelijk niet voldoet aan hetgeen van hem verwacht mag worden.

2. De Minister van Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan bij de intrekking een termijn vaststellen gedurende welke geen nieuw bewijs van vakbekwaamheid kan worden verkregen.

Bijlage

V

Erkenning instanties die een bewijs van vakbekwaamheid verstrekken

1. Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 6.3, eerste lid, wordt in het eerste jaar na inwerkingtreding van deze regeling verstrekt door bureau erkenningen van de AOC-Raad.

2. Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, wordt in het eerste jaar na inwerkingtreding van deze regeling verstrekt door:

  • de Stichting Examen- en Certifceringsinstituut Plaagdierpreventie voor een bewijs van vakbekwaamheid inzake dierplaag- en houtrotverwekkende schimmelbestrijding;

  • de Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid voor een bewijs van vakbekwaamheid inzake dierplaag- en houtrotverwekkende schimmelbestrijding.

3. Na het eerste jaar, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijven de instanties, genoemd in het eerste en tweede lid, telkens voor een jaar erkend.

4. De verstrekking van een bewijs van vakbekwaamheid inzake gewasbeschermingsmiddelen bedraagt € 5,90 exclusief de kosten van nascholing.

5. De verstrekking van een bewijs van vakbekwaamheid inzake biociden bedragen voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, ten hoogste € 45,= exclusief de kosten van scholing en voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel B, ten hoogste € 50,- exclusief de kosten van nascholing.

Bijlage

VI

A. Eindtermen voor onderwijs inzake het getuigschrift voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van houtrotverwekkende schimmel

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan de voor deze functie af te leggen theorie- en praktijkexamens:

  • a.

    de meest relevante dierplagen, voorkomend in en om gebouwen, alsmede de meest relevante houtrotverwekkende schimmels, voorkomend in gebouwen, herkennen en benoemen en kent de belangrijkste biologische kenmerken ervan;

  • b.

    de voorschriften en richtlijnen op het etiket van een biocide lezen, de beeldtaal interpreteren en systematisch zaken in naslagwerken opzoeken; daarnaast beschikt de kandidaat over kennis omtrent het werkingsmechanisme van de meest toegepaste toxicologische groepen;

  • c.

    blijk geven van voldoende kennis betreffende de benodigde apparatuur en hulpmiddelen en daar op de juiste wijze een optimale bestrijding mee uitvoeren;

  • d.

    per dierplaag en houtrotverwekkende schimmel de belangrijkste bestrijdingsmethoden, inclusief alles wat betrekking heeft op het weren van dierplagen, aangeven alsmede de methoden om het gebruik en de emissie van biociden te beperken; de kandidaat kan de benodigde hoeveelheid biocide berekenen en de spuitvloeistof of het lokaas gebruiksklaar maken;

  • e.

    de risico’s voor milieu, veiligheid en gezondheid van specifieke biociden en bestrijdingsmethoden herkennen, beoordelen en beheersen en de maatregelen ter voorkoming van risico’s voor milieu, veiligheid en gezondheid in acht nemen, zowel voor, tijdens als na het toepassen van een biocide;

  • f.

    omgaan met de voorgeschreven beschermingsmiddelen zoals adembescherming en beschermende kleding, teneinde op een veilige en verantwoorde wijze een bestrijding uit te voeren;

  • g.

    een bestrijding van knaagdieren of insecten in en om gebouwen uitvoeren met behulp van de daarvoor geschikte apparatuur en hulpmiddelen; de kandidaat kan omgaan met lege verpakkingen van biociden, kan middelresten veilig (doen) afvoeren en kan de gebruikte spuitapparatuur dagelijks onderhouden;

  • h.

    blijk geven van voldoende kennis betreffende de belangrijkste wet- en regelgeving op het gebied van dierplaag- en houtrotverwekkende schimmelbestrijding, betreffende de toelating van biociden in Nederland en betreffende hetgeen bij of krachtens de Woningwet is bepaald met betrekking tot dierplagen en de taken van de gemeenten daarin;

  • i.

    voorlichting geven omtrent bestrijdingen, waarbij de kandidaat kennis heeft van de belangrijkste zaken uit de communicatieleer die hiervoor van belang zijn; en

  • j.

    de projectmatige aanpak van grootschalige bestrijdingsprojecten herkennen.

B. Eindtermen voor het onderwijs inzake de verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel

Degene die in het bezit is van een getuigschrift voor het afweren of bestrijden van een dierplaag of het bestrijden van houtrotverwekkende schimmels en in aanmerking wil komen voor verlenging van het getuigschrift dat op het moment waarop de verlenging van kracht wordt niet ouder is dan vijf jaar, dient:

  • a.

    met goed gevolg deel te nemen aan de theorie- en praktijkexamens waarin de eindtermen, vermeld in onderdeel A van deze bijlage, worden getoetst of

  • b.

    aan te tonen dat hij in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum waarop de verlenging van kracht wordt:

    • met voldoende regelmaat in de praktijk als bestrijdingstechnicus dierplaag- en houtrotverwekkende schimmelbestrijding werkzaam is geweest,

    • deze werkzaamheden volgens de geldende regels heeft uitgevoerd, en met goed gevolg een voldoende aantal bij- of nascholingsopleidingen heeft gevolgd, zoals aangegeven door een instantie als bedoeld in artikel 17, tweede lid, aanhef, van het besluit.

Bijlage

VII

Eindtermen voor de opleiding tot Gassingsleider

A. Gassingsleider

De kandidaat moet blijk geven over de volgende kennis te beschikken:

  • 1.

    Achtergronden van het gassen:

    • Gassen

      • Uit kunnen leggen wat een gassing is en waarom een gassing wordt toegepast.

      • Weten waaraan een ideaal gas moet voldoen.

      • De begrippen sorptie, adsorptie, absorptie en desorptie kennen.

      • Weten welke gassen in Nederland zijn toegelaten.

    • Biologie

      • Weten tegen welke diersoorten gassingen worden toegepast.

      • De belangrijkste insecten(orden) kennen waartegen gegast mag worden.

      • De belangrijkste voorraadaantastende en houtaantastende insecten kennen.

      • Weten op welke wijze deze insecten de voorraden en hout aangetasten en de schadebeelden herkennen.

      • Het begrip diapauze kunnen uitleggen.

    • Gassingstoepassingen

      • Weten bij welke soorten goederen en producten gassingen worden toegepast.

      • Importeisen gesteld door de EU en Nederland aan goederen en producten kunnen weergeven.

      • De fysosanitaire eisen van de EU op hoofdlijnen kennen.

      • De belangrijkste exporteisen in relatie tot het gassen kunnen benoemen die gesteld worden door de Verenigde Staten, Canada, Mexico, Australië, Nieuw-Zeeland en China.

    • 2.

      Wet- en regelgeving

      • Aan kunnen geven hetgeen de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoogt en regelt.

      • Het kernpunt van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan kunnen geven.

      • Aan kunnen geven wat de artikelen 71, 76, en 77 van de wet, de artikelen 30 en 31 van het besluit en de artikelen 6.1, 6.2, 6.4, 6.5, 6.6, 8.8 en 8.9 met bijbehorende bijlagen van deze regeling inhouden en regelen (waarschuwingssignaal, bewijs van vakbekwaamheid en melding toepassing methylbromide en fosforwaterstof).

      • Weten wat de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen regelt.

      • Enkele regels kennen over het vervoer van containers onder gas.

      • Weten wat de begrippen ‘algemene zorgplicht’ uit de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen betekent en ‘zorgplicht’ uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

      • Kennis hebben van:

        • Definities kennen van de begrippen:

          • gasmeetdeskundige,

          • ruimte,

          • meten en gasvrijverklaring

          • (zoals ze zijn opgenomen in de ontwerpregeling).

        • Eisen van vakbekwaamheid kunnen weergeven

        • Weten wanneer een container of ruimte betreden mag worden

        • Weten op welke gassen de gasmeetdeskundige moet meten onder de verschillende omstandigheden.

        • Weten hoe de gasmeetdeskundige moet handelen bij het aantreffen van gassen boven de maximaal aanvaarde grenswaarde.

        • De verboden handeling kennen wanneer waarschuwingssignalen en vermeldingen zijn aangebracht.

        • De regels m.b.t. het ontgassen kennen op de punten van:

          • afvangen van methylbromide,

          • afstandseisen,

          • hermeten en het verwijderen van restanten.

      • De regels gasvrijverklaring kennen voor wat betreft:

        • afgifte gasvrijverklaring,

        • het plaatsen etiketten op de container,

        • verwijderen van waarschuwingssignalen,

        • verwijderen van etiketten.

      • Weten hoe er moet worden omgegaan met de afgevangen methylbromide.

      • Kent de wijze van het voeren van een adequate administratie.

      • Kent de regels inzake melding aan de bevoegde directeur van de VROM-inspectie en weet hoe de melding verricht moet worden.

    • 3.

      Veiligheid, Gezondheid & Milieu

      • Enkele verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet van werkgever en werknemer kunnen weergeven.

      • Een aantal persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen opsommen, hun toepassing kennen en hun pictogrammen herkennen.

      • Adembescherming kunnen opdelen in afhankelijke en onafhankelijke adembescherming en verschillende soorten maskers kunnen benoemen.

      • De belangrijkste delen van een half- en volgelaatsmasker kunnen benoemen.

      • Weten hoe het masker onderhouden moet worden en welke aandachtspunten er zijn bij het gebruik van het masker.

      • Weten onder welke omstandigheden halfgelaatsmaskers, volgelaatsmaskers of perslucht gebruikt moet worden.

      • Kent de toepassing van de verschillende soorten filterbussen en het risico van het gebruik ervan.

      • Weet wat de termen LD-50 (LC-50), MAC-C-waarde en MAC-TGG-waarde betekenen en ze kunnen toepassen.

      • Het begrip gemengde toxiciteit onder de MAC-waarde kennen.

      • Weten wat de wettelijke grenswaarde van een stof inhoudt.

      • Kent de algemene gezondheidsaspecten met betrekking tot de relevante gassen (mond, huid, ademhaling).

      • Is bekend met het chemiekaartenboek en weet de belangrijkste stoffen te vinden.

      • Enige milieuaspecten kunnen opnoemen bij de toepassing van gassen als gewasbeschermingsmiddel of biocide.

      • Is bekend met explosiegevaar en de begrippen LEL, 10 % LEL en UEL.

      • Kent het verschil tussen Vol % en ppm.

    • 4.

      Methylbromide

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van methylbromide.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van methyl-bromide en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Kent de toelating in Nederland en is bekend met het toepassingsgebied.

      • Is bekend met het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kent de milieurisico’s bij de toepassing van methylbromide.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 5.

      Fosforwaterstof

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van fosforwaterstof.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van fosforwaterstof en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Kent de toelating in Nederland en is bekend met het toepassingsgebied.

      • Is bekend met het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 6.

      Sulfurylfluoride

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigen-schappen van sulfurylfluoride.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van sulfuryl-fluoride en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 7.

      Overige gassen

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide en zuurstof.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met de stoffen formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide (en zuurstof).

      • Kan de veiligheidsinformatiebladen van formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide (en zuurstof) interpreteren; vooral de relevante R- en S-zinnen zijn van belang.

      • 8.

        Meetapparatuur

        • Is bekend met de te gebruiken meetapparatuur en kent het onderscheidt tussen meetbuisjes, sensoren, gaschromotografie en PID-meter.

        • Kent het toepassingsgebied van de apparatuur en kent de tekortkomingen van de apparatuur.

        • Is bekend met het onderhoud en calibratie van de apparatuur.

        • Is op de hoogte van de gevoeligheid van de apparatuur en de invloed van weersomstandigheden op de apparatuur.

      • 9.

        Meetstrategie

        • Weet hoe hij een meetstrategie moet opzetten en weet waar hij bij het opzetten van de strategie op moet letten.

        • Kent het begrip kruisgevoeligheid en weet in welke gevallen kruisgevoeligheid kan voorkomen.

        • Weet hoe hij de meetgegevens moet interpreteren.

        • Is bekend met de invloed van de weersomstandigheden op de meting.

        • Is bekend met herkenningstekens van gegaste ladingen en kan ladingdocumenten interpreteren.

        • Weet welke soorten ladingen veelal gegast worden.

      • 10.

        Rapportage, communicatie en gesprekstechniek

        • Weet hoe hij het gasvrijformulier moet invullen en weet wat de belangrijkste items van het formulier zijn.

        • Is in staat uit te leggen wanneer een container of bulklading gasvrij is of niet.

        • Weet hoe hij moet handelen in geval de container of bulklading niet gasvrij gegeven kan worden.

        • Kan omgaan met grenssituaties en neemt daarbij de juiste beslissingen.

        • Kan omgaan met conflicten en werken onder zekere druk.

      • 11.

        Cases

        • Is in staat een aantal relevante cases te interpreteren en uit te leggen wat de wijze van handelen van de gasmeetdeskundige moet zijn.

      • 12.

        Praktijk

        • Is in staat geheel zelfstandig gasvrijmetingen te verrichten aan containers en bulkladingen. Hij kan daarbij de meetstrategie die hij gebruikt uitleggen en kan op een juiste wijze de gasvrijverklaring invullen.

B. Gasmeetdeskundige

De kandidaat moet blijk geven van de volgende vaardigheden:

Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmaatregelen

De aanwezige documenten op de juiste wijze interpreteren

De veiligheid van de omgeving waarborgen

Gebruik maken van de juiste persoonlijke beschermingsmaatregelen

Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmaatregelen

De benodigde apparatuur op de juiste wijze gebruiken

De meters en gasbuisjes op de juiste wijze aflezen

Gebruik maken van de gebruiksaanwijzing behorend bij de gasbuisjes

Op de juiste wijze de resultaten van de metingen interpreteren?

Goed gevolg geven aan de resultaten van de meting

Op juiste wijze de benodigde papieren invullen

Bijlage

VIII

Formulier inzake de verstrekte hoeveelheidswasbeschermingsmiddelen

Bijlage

IX

Waarschuwingstekens

Bijlage

X

Gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen of biociden

Gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 8.8 van deze regeling, zijn gewasbeschermingsmiddelen of biociden die één of meer van de volgende stoffen bevatten:

  • 1.

    middelen die ethyleenoxyde bevatten;

  • 2.

    middelen die methylbromide bevatten;

  • 3.

    middelen die fosforwaterstof bevatten;

  • 4.

    middelen die fosforwaterstof kunnen opleveren;

  • 5.

    middelen op basis van sulfurylfluoride.

Bijlage

XI

Kennisgeving gassingen

Formulier kennisgeving

Verzenden aan het kantoor van de VROM-inspectie in de regio waar het middel wordt toegepast.

Algemeen:

Van dit formulier moet een situatieschets deel uit maken. De situatieschets kan op pagina 2 van dit formulier opgenomen worden.

Naam en adres gassing: ....

Begin voorbereiding: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Begin inbrengen gas: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Begin ontgassen: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Te gebruiken meetmethode voor afgifte gasvrijverklaring: ....

Aard en hoeveelheid van de te gassen produkten/goederen: ....

Bestemming van de te gassen produkten/goederen: .......

Aard van het object waarin de produkten/goederen worden gegast (gebouw, container, ruim van een schip, etc.): ....

Grootte van het object waarin gegast wordt: .... m

Te bestrijden plaag: ....

Gas:

Toe te passen gas: methylbromide/fosforwaterstof

Toe te passen type formulering (fosforwaterstof): pellets/zakjes/plates/strips/....

Toe te passen hoeveelheid gas (fosforwaterstof): .... g

Toe te passen hoeveelheid gas (methylbromide): .... kg

Naam, adres en telefoonnr. opdrachtgever: ....

Naam, adres en telefoonnr. uitvoerend bedrijf of dienst: ....

Afstand object tot woonbebouwing die gedurende de gassing bewoond wordt: .... meter

Afstand object tot werkplek, waar gedurende de gassing gewerkt wordt: .... meter

Bewijs van vakbekwaamheid gassingsleider.... (nr), geldig voor .... (toepassingscode) geldig tot ..-..-....

Hierbij verklaart ondergetekende dat het bovenstaande naar waarheid is ingevuld.

plaats: ....

datum: ....

tijdstip: .. uur

naam gassingsleider: ....

handtekening: ....

Situatieschets:

Adres gassing: ....

Begin voorbereiding: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Bijlage

XII

Gasvrijverklaring

Formulier gasvrijverklaring

1. Te verstrekken aan de opdrachtgever.

2. Afschrift verzenden aan het kantoor van de VROM-inspectie in de regio waar het middel wordt toegepast.

Algemeen:

Adres ontgassing:

Begin ontgassen: - – (datum), …..uur (tijd)

Einde ontgassen: - – (datum), …..uur (tijd)

Gebruikte hoeveelheid middel:……kg.

Naam en toelatingsnummer gebruikte middel: ….. , N

Naam, adres en telefoonnummer opdrachtgever:…..

Naam, adres en telefoonnummer uitvoerend bedrijf/dienst:…..

Naam, adres en telefoonnummer gassingsleider/gasmeetdeskundige:………

Gebruikte meetmethode voor afgifte gasvrijverklaring:…..

Bewijs van vakbekwaamheid gassingsleider/gasmeetdeskundige:……(nr), geldig voor ….(toepassingscode)

geldig tot .. – .. – ….(datum)

Hierbij verklaart de ondergetekende, dat door middel van metingen aangetoond is dat er binnen het object geen methylbromide/fosforwaterstof aanwezig is hoger dan de gestelde waarden in het besluit tot toelating van het toegepaste middel en dat derhalve voldaan wordt aan de eisen van de gasvrijverklaring.

Plaats:

Datum;.. – .. – ….

Tijdstip:…..uur

Naam gassingsleider/gasmeetdeskundige:……..

Handtekening gassingsleider/gasmeetdeskundige

Bijlage

XIII

beleidsregels bestuurlijke boete gewasbeschermingsmiddelen en biociden

In de twee linker kolommen worden de artikelen aangeduid waar de desbetreffende overtreding is genoemd.

De kolom wet verwijst naar de artikelen van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De kolom besluit verwijst naar de artikelen van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

18

Onvoldoende zorg in acht nemen met een gewasbeschermingsmiddel of biocide of de lege verpakking ervan of de werkzame stoffen erin.

700

19 juncto

21

Een werkzame stof op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben of in Nederland brengen die niet tot de samenstelling behoort van een in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of een in Nederland toegelaten of geregistreerde biocide.

2.000

Een werkzame stof gebruiken, al dan niet in een gewasbeschermingsmiddel lof biocide, die niet tot de samenstelling behoort van een in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of in Nederland toegelaten of geregistreerde biocide.

2.000

20

Een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of niet toegelaten of niet geregistreerd biocide op de markt brengen of in Nederland brengen, voorhanden of in voorraad hebben, of gebruiken.

2.000

Een restant van een niet meer toegelaten gewasbeschermingsmiddel of niet meer toegelaten of geregistreerde biocide voorhanden of in voorraad hebben die ten hoogste 12 maanden eerder wel was toegelaten of geregistreerd

700

Een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel of niet toegelaten of geregistreerde biocide gebruiken in of nabij een grondwaterbeschermingsgebied

2.500

Een niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel of niet toegelaten of geregistreerde biocide gebruiken in of nabij een watergang of ander oppervlaktewater of zodanig dat niet uit te sluiten valt dat het gebruikte middel of restanten ervan in de watergang of het oppervlaktewater terecht komt

2.500

22, 1e lid

Overtreding van een door het College bij de toelating van een gewasbeschermingsmiddel gesteld voorschrift als bedoeld in artikel 29, eerste en tweede lid, van de wet.

2.000

Overtreding van een door het College bij de toelating van een biocide gesteld voorschrift als bedoeld in artikel 50, eerste en tweede lid, van de wet.

2.000

22, 2e lid

Een toegelaten gewasbeschermingsmiddel of toegelaten of geregistreerd biocide op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben, terwijl de gebruiksvoorschriften niet op de voorgeschreven wijze aan, op of bij de verpakking zijn vermeld.

1.500

Een toegelaten gewasbeschermingsmiddel of toegelaten of geregistreerd biocide op de markt brengen, voorhanden of in voorraad hebben, terwijl het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen niet aan de voorschriften voldoen.

37, 1e, 4e en 5e lid in samenhang met 22, 1e en 4e lid

Een voorschrift of beperking overtreden, gesteld door het college in het kader van een vrijstelling voor een proef of experiment als bedoeld in artikel 37, eerste lid van de wet met betrekking tot een gewasbeschermingsmiddel.

2.000

37, 6e lid in samenhang met

22, 1e en 4elid

een door de minister vanwege de erkenning gesteld voorschrift inzake de verrichting van proeven en experimenten overtreden.

2.000

38, 1e, 3e en 4e lid in samenhang met

22, 1e en 4e lid

een door de minister gesteld voorschrift of beperking verbonden aan een vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel voor maximaal 120 dagen overtreden.

2.000

40, 3e lid

Overtreding van een door het college in het kader van een besluit tot tijdelijke beperking dan wel verbod gesteld voorschrift inzake

het op markt brengen van een toegelaten gewasbeschermingsmiddel,

binnen Nederland brengen,

op voorraad hebben,

voorhanden hebben, of

gebruiken van een toegelaten gewasbeschermingsmiddel.

2.000

64, 1e , 4e en 5e lid in samen- hang met

22, 1e en 4e lid

Een voorschrift of beperking die door het college bij de vrijstelling voor een proef of experiment als bedoeld in artikel 64, eerste lid van de wet met betrekking tot een biocide is gesteld, overtreden.

2.000

64, 6e lid juncto 22, 1e en 4e lid

een door de minister vanwege de erkenning gesteld voorschrift inzake de verrichting van proeven en experimenten met betrekking tot een biocide, overtreden.

2.000

64, 8e lid juncto 22, 1e en 4e lid

Het niet of niet tijdig melden van een proef of experiment met betrekking tot een biocide, hoewel dat wel is voorgeschreven.

700

65, 1e en 3een 4e lid in samen- hang met 22, 1e en 4e lid

een door de minister gesteld voorschrift of beperking verbonden aan een vrijstelling van een biocide voor maximaal 120 dagen overtreden.

2.000

67, 2e lid

Overtreding van een door het college in het kader van een besluit tot tijdelijke beperking dan wel verbod gesteld voorschrift inzake

het op de markt brengen van een toegelaten biocide,

binnen Nederland brengen,

op voorraad hebben,

voorhanden hebben, of

gebruiken van een toegelaten biocide.

2.000

71, 1e lid

Een gewasbeschermingsmiddel of biocide op de markt brengen op basis van een niet meer geldig bewijs van vakbekwaamheid, hoewel dat bewijs wel is voorgeschreven.

300

een gewasbeschermingsmiddel of biocide op de markt brengen zonder ooit over een geldig bewijs van vakbekwaamheid te hebben beschikt.

700

72, 1e lid

een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide aanprijzen.

1.500

72, 2e lid

een gewasbeschermingsmiddel of biocide aanprijzen of aanbevelen in strijd met de voor het gebruik geldende voorschriften.

1.500

72, 3e lid

misleidende informatie geven over de gevaren van een gewasbeschermingsmiddel of biocide voor mens, dier, plant of milieu.

1.500

73, 1e lid

Een gewasbeschermingsmiddel of biocide, niet aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik, op de markt brengen zonder te vergewissen dat de gebruiker over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

700

Een gewasbeschermingsmiddel of biocide, niet aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik, op de markt brengen ten behoeve van een gebruiker die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1500

Bij aflevering van een gewasbeschermingsmiddel of biocide niet vragen om het identiteitsbewijs van de gebruiker of degene die het gewasbeschermingsmiddel of de biocide die het middel ontvangt.

300

74, 2e lid

21

Geen administratie voeren of een ondeugdelijke administratie voeren in de in artikel 74, tweede lid bedoelde situatie, die op 3 of meer onderdelen niet voldoet aan het bepaalde in artikel 21 van het Besluit

1.500

22, 1e lid

Niet in Nederland toegelaten middelen niet apart opslaan van toegelaten middelen

700

10 juncto 22, 3e lid

Zaaizaad dat is behandeld met een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel niet apart opslaan

700

75

24

Bedrijfsmatig toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of biociden afleveren, terwijl de administratie op 3 of meer onderdelen niet voldoet aan het bepaalde in artikel 24 van het Besluit

1500

24

Die aan 2 onderdelen niet voldoet

700

24

Die aan 1 onderdeel niet voldoet

300

25

Gewasbeschermingsmiddelen of biociden voor een ander toepassen of voorhanden hebben zonder een deugdelijke administratie als bedoeld in 25 van het besluit gewasbeschermingsmiddel en biociden

1500

25

De administratie voldoet op 3 of meer onderdelen niet aan het bepaalde in artikel 25 Besluit

1500

Die aan 2 onderdelen niet voldoet

700

25

Die aan 1 onderdeel niet voldoet

300

Een andere dan de hierboven genoemde overtreding van een bij of krachtens Amvb gesteld nader voorschrift omtrent het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddel of biocide als bedoeld in artikel 75 van de wet.

700

76, 1e lid

17, 2e lid

Een gewasbeschermingsmiddel of biocide ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben zonder over een geldig bewijs van vakbekwaamheid te beschikken

700

Zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid een gewasbeschermingsmiddel of biocide ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, aangezien het bewijs is ingetrokken als bedoeld in artikel 18, 4e lid Besluit.

2500

Een gewasbeschermingsmiddel of biociden ontvangen, gebruiken of voorhanden hebben, terwijl het bewijs van vakbekwaamheid niet meer geldig is (overige gevallen)

300

77

als gebruiker of degene die namens gebruiker ontvangt zich niet legitimeren jegens de leverancier van het gewasbeschermingsmiddel of biocide of met een ondeugdelijk legimitatiebewijs

300

78, 1e lid

26, 1e lid

Niet beschikken over een deugdelijk gewasbeschermingsplan

700

27, 1e lid

Gewasbeschermingsplan is niet op eerste verzoek te tonen

300

26, 6e lid

Gebruiksadministratie voldoet niet op 2 of meer onderdelen

700

26, 6e lid

gebruiksadministratie voldoet op een onderdeel niet

300

78, 2e lid

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de administratie van de wijze van gebruik van gewasbeschermingsmiddel of biocide.

300

79

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van biociden of gewasbeschermingsmiddel.

300

80

29

Een gewasbeschermingsmiddel of biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig, terwijl dat in het geheel niet is toegestaan

1500

29, 3e lid

In strijd met een of meer voorschriften een gewasbeschermingsmiddel of biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig

700

30

Een gasvormig of gasvormend gewasbeschermingsmiddel of biocide in een besloten ruimte toepassen in afwijking van 2 of meer onderdelen van het bepaalde 30 van het Besluit

700

30

In afwijking van één onderdeel

300

80

29

Een andere overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over het gebruik van:

300

30

voertuigen,

31

werktuigen,

32

methoden,

technieken en

materialen

bij de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel of biocide

81

11, 1e lid

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen zonder de voorgeschreven voorafgaande melding te doen aan de aangewezen autoriteit

700

16, 1e lid

Een biocide toepassen zonder de voorgeschreven voorafgaande melding te doen aan de aangewezen autoriteit

700

11, 1e lid en 16, 1e lid

Een verplichte melding als bedoeld in artikel 11 respectievelijk 16 van het Besluit op onjuiste wijze of te laat doen

300

31

Een gasvormig of gasvormend gewasbeschermingsmiddel of biocide buiten een besloten ruimte toepassen zonder daartoe de voorgeschreven melding te doen

700

31

De melding als hierboven bedoeld te laat of onjuist doen

300

In strijd handelen met het bepaalde bij of krachtens artikel 81 van de wet in overige gevallen

700

115

Overtreding van een voorschrift van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst

700

118

Overtreding van een vanwege communautaire wetgeving of besluiten gesteld (gewijzigd) voorschrift, voor zover niet reeds voorzien in de hierboven genoemde gevallen

1500

Bijlage

XIV

Beleidsregel voor het criterium landbouwtechnisch doelmatige, geïntegreerde teelt

Het criterium van een landbouwtechnisch doelmatige geïntegreerde teelt is als volgt nader uitgewerkt:

Een gewasbeschermingprobleem wordt als knelpunt gezien als het totale pakket van maatregelen ertoe leidt dat:

  • a.

    de teler op voorhand vanwege het knelpunt de afweging maakt dat het niet meer aantrekkelijk is om met een teelt te starten;

    Voorbeeld: Een teler durft een contract niet aan te gaan omdat door het ontbreken van een herbicide hij verwacht niet de goede kwaliteit (vrij van bepaalde onkruidzaden) te kunnen oogsten;

  • b.

    er een reële kans is dat een teler tijdens de teelt besluit dat het niet loont om de teelt te oogsten.

    Voorbeeld; De onkruiddruk in een gewas is zo hoog geworden dat een teler besluit om het gewas maar om te ploegen. De extra kosten van arbeidsinzet worden niet goedgemaakt door de geldopbrengst van het geoogste product;

    Voorbeeld: Het loont niet meer het product te oogsten omdat het inmiddels is verrot of omdat uitsorteren van het aangetaste product niet lonend is.

  • c.

    het product door kwaliteitsverlies in een heel ander marktsegment met een heel andere prijs valt;

    Voorbeeld: Pootaardappelen worden als consumptieaardappelen afgezet (bijvoorbeeld door virusaantasting)

    Voorbeeld 1: Appels zijn door schurft aangetast waardoor de kwaliteit zodanig is dat de appels alleen nog verwerkt kunnen worden tot appelmoes

    Voorbeeld 2: De conservenerwten worden als droge erwten geoogst door de aanwezigheid van onkruidzaden (zwarte nachtschade)

    Voorbeeld 3: De productkwaliteit is zodanig aangetast dat het product niet meer in de beoogde kwaliteitsklasse kan worden afgezet (verschuiving van grotendeels klasse I naar grotendeels klasse II). Een verschuiving van bijvoorbeeld 80% in klasse I naar 70% in klasse I wordt niet als knelpunt beschouwd, het gaat dus om een verschuiving van waar het grootste deel van de oogst in valt.

  • d.

    het de vraag is of van een teler redelijkerwijs gevergd kan worden om bepaalde preventieve of niet-chemische maatregelen te nemen als daarmee investeringen zijn gemoeid. Dit wordt als volgt beoordeeld:

    Als de meerderheid van de bedrijven een bepaald werktuig of installatie heeft, wordt ervan uit gegaan dat dit de normale situatie is.

    Voorbeeld: als de meerderheid van de bietentelers een schoffelbalk heeft ter bestrijding van onkruiden gaan we er van uit dat dit de normale situatie is. In het geval een teelt op verschillende bedrijfstypen plaatsvindt, wordt dit per bedrijfstype bekeken. Extra kosten voor duurder zaaizaad, monstername, een abonnement op een waarschuwingssysteem, etc. vormen geen reden om een probleem als knelpunt te benoemen.

In bovenstaande omschrijving word met ‘de teler’ niet bedoeld de individuele teler, maar de telers als groep. Bij ‘de teler’ gaat het om een modern, geïntegreerd bedrijf, en niet om een onderneming die er ‘geen zin in heeft’ om bepaalde maatregelen te treffen.

Mocht deze uitwerking van het criterium landbouwkundige doelmatigheid in bepaalde gevallen niet afdoende zijn om te bepalen of een probleem een knelpunt is, dan bespreekt de Plantenziektenkundige Dienst aan de hand van deze gevallen met de partijen in het Convenant Duurzame gewasbescherming hoe hiermee om te gaan.