Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 december 2007, nr. TRCJZ/2007/3737, houdende regels ter uitvoering van het Besluit gebruik meststoffen (Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen)
Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
bemester: apparaat in een mestaanwendsysteem waarmee drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib op of in de grond wordt gebracht;
f.
mestaanwendsysteem: het geheel van apparatuur en verbindingsonderdelen, uitgezonderd een tractor als deze niet onlosmakelijk deel uitmaakt van dit systeem, waarmee mest of zuiveringsslib vanuit een kelder of opslag op of in de grond wordt gebracht.
Artikel
2
1
De in artikel 1c van het besluit bedoelde bemonstering en analyse van de bodem waarop zuiveringsslib wordt gebruikt, wordt verricht in een frequentie van ten minste eenmaal per tien jaar, door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
2
Het laboratorium verricht de bemonstering en de analyse van de bodem, overeenkomstig het in bijlage A opgenomen protocol en stelt een analyserapport op.
3
Het analyserapport heeft een geldigheidsduur van ten hoogste tien jaar en bevat voor ieder bemonsterd perceel in ieder geval de volgende gegevens:
a.
de naam en het adres van de landbouwer wiens percelen zijn bemonsterd;
b.
een kadastrale of topografische aanduiding van het perceel waarop de bemonstering werd verricht;
c.
de hoedanigheid en samenstelling van de bodem van het desbetreffende perceel;
d.
de naam van het onderzoekslaboratorium dat de analyse heeft verricht;
e.
de extractiedatum en analysedatum van het monster; en
f.
de resultaten van de analyses alsmede de daarop gebaseerde vaststelling dat de geanalyseerde stoffen de in bijlage III bij het besluit opgenomen toetsingswaarden al dan niet overschrijden.
4
De landbouwer tot wiens bedrijf het desbetreffende perceel behoort, bewaart een afschrift van het analyserapport gedurende tien jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de bemonstering en analyse van de bodem is verricht als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.
Artikel
2a
Het representatieve grondmonster, bedoeld in artikel 4b, vierde lid, van het besluit, wordt genomen, bemonsterd en geanalyseerd door een laboratorium dat blijkens accreditatie door de Raad aantoonbaar voldoet aan de norm NEN-EN-ISO/IEC 17025.
De gewassen, genoemd in het eerste lid, worden niet vernietigd in de periode tussen het moment van inzaaien in een jaar en 23 oktober van hetzelfde jaar.
3
Het gewas Japanse haver mag worden gemaaid ter voorkoming van zaadvorming.
Artikel
4b
Het aanwenden van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib op grasland gelegen op zand- of lössgrond is slechts toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een bemester die volledig tot de grond gesloten is en waarmee drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in sleufjes in de grond wordt gebracht en indien:
a.
de mest niet over de rand van de sleufjes komt, en
b.
de sleufjes een doorsnee van maximaal vijf centimeter hebben.
Artikel
4c
1
Het aanwenden van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib op grasland gelegen op klei- of veengrond is slechts toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een:
a.
bemester die volledig tot de grond gesloten is en waarmee drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in sleufjes of kuiltjes in de grond wordt gebracht en indien:
i.
de mest niet over de rand van de sleufjes of kuiltjes komt;
ii.
de sleufjes een doorsnee van maximaal vijf centimeter hebben; en
iii.
de kuiltjes een doorsnee van maximaal vijf centimeter hebben en de afstand van het midden van de rij met kuiltjes tot de naastliggende rij met kuiltjes minimaal 15 centimeter is;
b.
mestaanwendsysteem met een bemester die volledig tot de grond gesloten is en waarmee met water verdunde drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in een verhouding van minimaal één volume-eenheid water op twee volume-eenheden drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib in strookjes tussen het gras op de grond wordt gebracht en indien:
i.
het gras voordat de meststof op de grond wordt gebracht wordt opgetild of zijdelings weggedrukt,
ii.
de strookjes maximaal vijf centimeter breed zijn, en
iii.
de afstand van het midden van een strookje tot het midden van het naastliggende strookje minimaal 15 centimeter is.
2
Onverminderd het eerste lid, onderdeel b, is het gebruik van een mestaanwendsysteem als bedoeld in dat onderdeel alleen toegestaan indien de gebruiker van het perceel waarop het mestaanwendsysteem wordt toegepast:
a.
het gebruik van dat systeem jaarlijks voorafgaand aan het eerste gebruik op een perceel van zijn bedrijf meldt aan de Minister, en
b.
desgevraagd bij controle door een toezichthouder aannemelijk kan maken dat bemesting telkens geschiedt overeenkomstig de in dat onderdeel voorgeschreven verhouding van water en drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib.
3
Bij een landbouwer die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 25a, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, is onverminderd het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid het gebruik van een mestaanwendsysteem als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, op de tot het bedrijf van die landbouwer behorende oppervlakte landbouwgrond alleen toegestaan, indien de buitentemperatuur op het perceel waar de drijfmest wordt aangewend lager is dan 20° Celsius.
4
De buitentemperatuur, bedoeld in het derde lid, is de op het moment van gebruik laatst beschikbare tien-minutenwaarde van de gemeten temperatuur die het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut voor de weerstationregio waar het perceel in valt heeft uitgevaardigd in een algemeen weerbericht, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet taken meteorologie en seismologie. Indien een perceel op de grens ligt van weerstationregio’s geldt de laagste door de desbetreffende weerstations gemeten waarde.
5
Een weerstationregio, bedoeld in het vierde lid, is de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut bepaalde regio waarvoor de temperatuurwaarden gelden die het in die regio gelegen weerstation van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut meet. Het kaartje met de door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut bepaalde weerstationregio’s is beschikbaar op de internetpagina van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (www.nvwa.nl).
6
Indien blijkt dat het weerstation van de weerstationregio waar het perceel in valt door storing of andere oorzaak geen tien-minutenwaarden beschikbaar stelt, wordt in afwijking van het vierde lid, eerste volzin, uitgegaan van de op het moment van gebruik laagste laatst beschikbare tien-minutenwaarde geldend in een aangrenzende weerstationregio.
Artikel
4d
Het aanwenden van drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib op bouwland of niet-beteelde grond is slechts toegestaan indien gebruik wordt gemaakt van een bemester die volledig tot de grond gesloten is en waarmee de drijfmest of het vloeibare zuiveringsslib in één werkgang en met dezelfde machine op of in de grond wordt gebracht en indien:
a.
bij aanwenden in de grond:
i.
drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib uitsluitend in sleufjes in de grond wordt gebracht, waarbij de sleufjes niet breder zijn dan 5 centimeter en op niet-beteelde grond minimaal 5 centimeter diep zijn, of
ii.
drijfmest of vloeibaar zuiveringsslib na in de grond te zijn gebracht zodanig door de grond wordt gemengd, dat de drijfmest of het vloeibare zuiveringsslib als zodanig niet meer zichtbaar is.
b.
bij aanwenden op de grond de drijfmest of het vloeibare zuiveringsslib direct na op de grond te zijn gebracht en ondergewerkt zodanig met grond wordt afgedekt of intensief door de grond wordt gemengd, dat de drijfmest of het vloeibare zuiveringsslib als zodanig niet meer zichtbaar is.
Artikel
4e
Het aanwenden van vaste mest of steekvast zuiveringsslib op bouwland of niet-beteelde grond is slechts toegestaan indien dit in maximaal twee direct opeenvolgende werkgangen op de grond wordt gebracht en ondergewerkt, op zodanige wijze dat de vaste mest of het steekvaste slib direct na op de grond te zijn gebracht zodanig met grond wordt afgedekt of intensief door de grond wordt vermengd, dat de vaste mest of het steekvaste zuiveringsslib als zodanig niet meer zichtbaar is.
Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen.
Artikel
7
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2008.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,G.Verburg
Bijlage
A
behorend bij artikel 2 van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen
1. Bemonstering van de bodem
Het te bemonsteren perceel bestaat uitsluitend uit bouwland of uit grasland. Van een perceel met een grootte tot één hectare wordt ten minste één inzendmonster genomen. Van percelen met een grootte tussen één en drie hectare kan worden volstaan met één inzendmonster, mits dat perceel, blijkens een uniform gehalte aan organische stof en lutum, homogeen is. Niet homogene percelen worden voordat de bemonstering plaatsvindt onderverdeeld in twee of meer eenheden die elk wel homogeen van samenstelling zijn.
Percelen groter dan drie hectare worden voor de bemonstering ingedeeld in meerdere eenheden met een grootte van ten hoogste drie hectare elk. Elke eenheid moet blijkens een uniform gehalte aan organische stof en lutum, homogeen van samenstelling zijn. Van een uniform gehalte aan organische stof en lutum is sprake indien de natuurlijke variatie van 5 procent niet te boven wordt gegaan.
De monsters worden verzameld met een schone gutsboor, waarvan de diameter 22 mm bedraagt.
De voorgeschreven bemonsteringsdiepte is 25 cm. De gutsboor dient volledig met grond gevuld te zijn.
De gutsboor moet vervaardigd zijn van koolstofstaal of een andere ongelegeerde staalsoort. Het oppervlak mag niet behandeld (‘veredeld’) zijn met zware metalen of arseen of met verf, lak of olie.
De monsters mogen uitsluitend verzameld worden in schone opvangvaten of -zakken vervaardigd uit dan wel bekleed met polyethyleen.
Een inzendmonster bestaat uit 40 steken met de gutsboor. Deze worden systematisch genomen door in zig-zag gangen over het perceel(sgedeelte) te gaan, zodanig dat elk gedeelte van de te bemonsteren oppervlakte een gelijke kans heeft om in het inzendmonster te worden opgenomen. De kanten van het perceel en grove onregelmatigheden in het perceel (slootwallen, diepe greppels, melkplaatsen) worden van bemonstering uitgesloten. Bij het nemen van de steken dient rekening gehouden te worden met de aanwijzingen volgens NEN 5742.
De minimale omvang van een inzendmonster bedraagt 500 gram.
2. Analyse van de bodemmonsters
Het inzendmonster dient voorbehandeld te worden volgens NEN 5709.
De monsterontsluiting voor de analyse op cadmium, chroom, koper, nikkel, lood, zink en arseen wordt uitgevoerd volgens NEN 6961; en de monsteranalyse wordt uitgevoerd volgens NEN 6965.
De monsterontsluiting en de monsteranalyse op kwik wordt uitgevoerd volgens NEN-ISO 16772.
De bepaling van het droge stof-gehalte wordt uitgevoerd volgens NEN/ISO 11465.
De bepaling van het organische stof-gehalte wordt uitgevoerd in het analysemonster volgens NEN 5754.
De bepaling van het lutum-gehalte wordt uitgevoerd in het laboratoriummonster volgens NEN 5753.
Bijlage
B
behorende bij artikel 4 van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen
Relatief stikstofbehoeftige gewassen:
Aardbei
Aardappelen
Acidanthera
Andijvie
Anemone coronaria
Augurk
Bleek- en groenselderij
Bloemkool
Boerenkool
Broccoli
Buitenbloemen
Chinese kool
Courgette
Fritillaria imperialis
Gladiool
Gras
Graszaad
Graszoden
Iris
Japanse haver
Hyacint
Karwij
Knolbegonia
Knolselderij
Knolvenkel
Koolraap
Koolrabi
Koolzaad
Krokus
Kroten
Kruiden
Laanbomen: opzetters
Landbouwstambonen
Lelie
Maïs
Meloen
Muscari
Narcis
Paksoi
Plantui, 2e jaars
Pompoen
Prei
Raapstelen
Rabarber
Rode kool
Savooiekool
Schorseneren
Sla
Spinazie
Spitskool
Spruitkool
Stam- en stokbonen
Suikerbiet
Suikermaïs
Tagetes, mits geteeld uiterlijk 16 juli
Triticale
Tulp
Vaste planten
Venkel
Voederbiet
Wintergerst
Winterrogge
Wintertarwe
Winterui
Witte kool
Zaaiui
Zomertarwe
Bijlage
Ba
behorend bij artikel 3b van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen
–
Aardappelen
–
Andijvie
–
Anijs
–
Asperge
–
Blauwmaanzaad
–
Bloemkool, productie-
–
Boerenkool
–
Bonen, veld-
–
Bonen, tuin-
–
Boomkwekerij gewassen
–
Bol- en knolgewassen in de sierteelt (m.u.v. tulp)
–
Bospeen
–
Broccoli
–
Chinese Kool, productie-
–
Dille
–
Echinecea
–
Erwten
–
Fruitteelt
–
Gras-klaver
–
Grasland
–
Graszaad
–
Graszoden
–
Haver
–
Kapucijners (en grauwe erwten)
–
Kervel
–
Knoflook
–
Komijn
–
Koolrabi
–
Linzen
–
Lupine
–
Luzerne
–
Mais geteeld overeenkomstig de biologische productiemethode
Gewassen die op zand- en lössgronden direct aansluitend na de teelt van maïs en uiterlijk op 1 oktober worden geteeld:
gras
winterrogge
bladkool
bladrammenas
wintertarwe
wintergerst
triticale
Japanse haver
Bijlage
D
behorend bij artikel 5a van de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen
–
Afrikaantjes (Tagetes)
–
Beemdlangbloem
–
Blauwmaanzaad
–
Bloemmengsel (randen)
–
Boekweit
–
Bruine bonen
–
Korte (groente)teelten, of vroeg geoogste gewassen of in voorkomend geval een combinatie van beiden, gevolgd door een vroeg ingezaaid onbemest vanggewas (inzaai voor 1 september)
–
Dahlia
–
Droge erwten
–
Engels raaigras
–
Festulolium
–
Gerst, winter-
–
Gerst, zomer-
–
Granen, overig
–
Gras-klaver
–
Grasland, blijvend
–
Grasland, natuurlijk
–
Grasland, tijdelijk
–
Graszaad
–
Graszoden
–
Haver
–
Italiaans raaigras
–
Karwijzaad
–
Klaver, rode
–
Klaver, witte
–
Kolen (rode kool/witte kool/spruitkool)
–
Koolzaad
–
Koolzaad, winter (ook boterzaad)
–
Koolzaad, zomer (ook boterzaad)
–
Kruiden, zaadgewassen
–
Lelie (1e jaar van meerjarige teelt)
–
Lijnzaad niet van vezelvlas (olievlas)
–
Lupinen, niet bittere-
–
Luzerne
–
Miscanthus (olifantsgras)
–
Narcis (eerste jaar van meerjarige teelt)
–
Peterselie, productie
–
Pioen (1e jaar van meerjarige teelt)
–
Quinoa
–
Raapzaad
–
Raketblad (Solanum sisymbriifolium)
–
Rand, grenzend aan blijvend grasland of een blijvende teelt, hoofdzakelijk bestaand uit blijvend gras
–
Rand, grenzend aan blijvend grasland of een blijvende teelt, hoofdzakelijk bestaand uit tijdelijk gras
–
Rand, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit blijvend gras
–
Rand, grenzend aan bouwland, hoofdzakelijk bestaand uit tijdelijk gras
–
Rietzwenkgras, anders dan voor industriegras
–
Rietzwenkgras, industriegras
–
Rogge (geen snijrogge)
–
Roodzwenkgras
–
Rustgewas mengsel, waarbij het mengsel voor minimaal twee derde uit een of meer rustgewassen uit deze lijst bestaat
–
Snijrogge
–
Soedangras/Sorghum
–
Soja
–
Spelt
–
Tarwe, winter-
–
Tarwe, zomer-
–
Teelten voor zaaizaad en vermeerdering, bijvoorbeeld spinazie, bloemzaadgewassen, groenbemesters (zoals rietzwenkgras, Engels raaigras, Italiaans raaigras, gekruist raaigras en Westerwolds raaigras, bladrammenas, gele mosterd en Japanse haver).