Besluit van 3 april 2008, houdende regels betreffende het milieu met betrekking tot mobiele installaties en onderzeese installaties (Besluit algemene regels milieu mijnbouw)

Besluit algemene regels milieu mijnbouw

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 30 oktober 2007, nr. WJZ 7118005, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 20 december 2007, nr. W10.07.0408/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 28 maart 2008, nr. WJZ 8027133, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

  • b.

    mobiele installatie: een verplaatsbare installatie voor het aanleggen, uitbreiden, wijzigen, testen, onderhouden, repareren of buiten gebruik stellen van een boorgat of het stimuleren van een voorkomen via een boorgat;

  • c.

    onderzeese installatie: een geheel boven en beneden de bodem van een oppervlaktewater gelegen mijnbouwinstallatie die niet boven het oppervlaktewater uitsteekt;

  • d.

    uitvoerder: de in artikel 41, vierde lid, van de Mijnbouwwet bedoelde persoon;

  • e.

    woning: een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning wordt gebruikt of daartoe is bestemd;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting en gebouwen gelegen op een gezoneerd industrieterrein;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: geluidsgevoelige terreinen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting en terreinen op een gezoneerd industrieterrein;

  • h.

    ongewoon voorval: voorval als bedoeld in artikel 17.1 van de Wet milieubeheer;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het geven van een beschikking of het nemen van een ander besluit alsmede het bestuursorgaan dat bevoegd zou zijn een vergunning krachtens artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 40, tweede lid, van de Mijnbouwwet voor de betrokken inrichting of installatie te verlenen;

  • j.

    maatwerkvoorschrift: voorschrift dat nodig is ter bescherming van het milieu, inhoudende:

    • 1°.

      een beschikking waarbij het bevoegd gezag aanvullende eisen stelt; dan wel

    • 2°.

      een ontheffing waarbij het bevoegd gezag de daarbij aangewezen bepalingen niet van toepassing verklaart al dan niet onder het stellen van beperkingen of voorwaarden;

  • k.

    NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, uitgegeven door Infomil;

  • l.

    PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen;

  • m.

    motorrendement: het procentuele aandeel van de warmte-inhoud van de toegevoerde brandstoffen, dat bij de hoogste belasting waarbij de zuigermotor continu kan worden bedreven, bij ISO-luchtcondities,in arbeid wordt omgezet;

  • n.

    ISO-luchtcondities: een temperatuur van 288° Kelvin, een druk van 101,3 kPa en een relatieve vochtigheid van 60 procent;

  • o.

    ETRS89 systeem: European Terrestrial Reference System 1989, bedoeld in bijlage II, onder 1.2, van Verordening (EU) nr. 1089/2010 van de Commissie van 23 november 2010 ter uitvoering van Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van verzamelingen ruimtelijke gegevens en van diensten met betrekking tot ruimtelijke gegevens (PbEU 2010, L 323).

Artikel

2

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de toepassing van de NRB.

Artikel

3

Hoofdstuk

2

Toepassingsgebied, meldingen en instemming

Artikel

4

Artikel

5a

Artikel

5b

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

8a

Hoofdstuk

3

Werkzaamheden met mobiele installaties op land

§

1

Algemene voorschriften

Artikel

9

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder «terrein»: terrein waarop met een mobiele installatie werkzaamheden plaatsvinden of hebben plaatsgevonden die samenhangen met de opsporing of winning van delfstoffen of aardwarmte dan wel de opslag van stoffen en dat ten behoeve van deze activiteiten in stand wordt gehouden.

Artikel

10

Indien zich op een mobiele installatie en bijbehorend terrein een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, meldt de uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte het ongewoon voorval zo spoedig mogelijk telefonisch aan de inspecteur-generaal der mijnen. De uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte bevestigt de melding binnen 24 uur schriftelijk.

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

De op het terrein aanwezige boorputten zijn voorzien van een doeltreffende beveiliging tegen aanrijding en vallende objecten.

Artikel

14

Op het terrein treft de uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte doeltreffende maatregelen en voorzieningen om laad- en loswerkzaamheden lekvrij te doen geschieden en waardoor het wegvloeien van stoffen wordt voorkomen.

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

De mobiele installatie wordt schoon gehouden en verkeert steeds in goede staat van onderhoud.

§

2

Geluid

Artikel

18

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    langtijdgemiddeld beoordelingsniveau: (LAr, LT) het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, gemeten in een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;

  • b.

    maximaal geluidsniveau: (LAmax) maximaal geluidsniveau, gemeten in de meterstand «F» of «fast», als vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai;

  • c.

    geluidsniveau: geluidsniveau in dB(A) als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

Artikel

19

Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de mobiele installatie en de in verband met de mobiele installatie verrichte werkzaamheden en activiteiten geldt:

  • a.

    de niveaus op de in de tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen bedragen niet meer dan de in die tabel aangegeven waarden:

    Tabel I

    LAr,LT, op een afstand van 300 meter vanaf de mobiele installatie

    60 dB(A)

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    LAr,LT in geluidsgevoelige gebouwen op een afstand van 300 meter of minder vanaf de mobiele installaties

    40 dB(A)

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    LAmax op een afstand van 300 meter vanaf de mobiele installatie

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

  • b.

    de in tabel I opgenomen maximale geluidsniveaus (LAmax) zijn niet van toepassing op het laden en lossen, transportbewegingen, pipehandling en het verbranden van (aard)gas in de open lucht;

  • c.

    de activiteiten, genoemd onder b, vinden plaats tussen 07:00 en 19:00 uur, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is;

  • d.

    de in de tabel aangegeven waarden in geluidsgevoelige gebouwen gelden alleen indien de gebruiker ervan toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;

  • e.

    als er een geluidsgevoelig gebouw aanwezig is binnen 300 meter vanaf het hart van de boorinstallatie, monitort en registreert de uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte het geluid continu. De monitoring geschiedt zodanig dat een goede indicatie wordt verkregen van het equivalent geluidsniveau op de gevel van de meest met geluid belaste woning;

  • f.

    als er een geluidsgevoelig gebouw aanwezig is binnen 300 meter vanaf het hart van de boorinstallatie wordt voorafgaand aan de boring in een rapport van een akoestisch onderzoek op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen aangetoond dat aan de geluidniveaus uit tabel I, dan wel volgens een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 20, kan worden voldaan. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de geldende geluidniveaus worden overschreden. Het akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen met industrielawaai. De resultaten van dit akoestische onderzoek worden uiterlijk vier weken voorafgaand aan de boring bij de inspecteur-generaal der mijnen ingediend.

Artikel

20

Artikel

21

§

3

Lucht

Artikel

22

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Emissies van gassen die vrijkomen bij het testen van boorgaten en het schoon produceren ervan en de hoeveelheid verbrand gas/condensaat worden geregistreerd in een meet- en registratiesysteem.

§

4

Bodembescherming en water

Artikel

26

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    vervallen;

  • b.

    bodembeschermende maatregel: op de gebezigde stoffen en gebruikte bodembeschermende voorziening toegesneden beheermaatregel gericht op reparatie, schoonmaak, onderhoud, actie bij incidenten, bedrijfsinterne controle, inspectie of toezicht, ter voorkoming van immissies in de bodem of herstel van de effecten van zulke immissies op de bodemkwaliteit, waarvan de uitvoering is gewaarborgd;

  • c.

    bodembeschermende voorziening: een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem;

  • d.

    lekbak: een voorziening waarvan de bodembeschermende werking door de daarop afgestemde bodembeschermende maatregelen is gewaarborgd, en die zich rondom of onder een bodembedreigende activiteit bevindt en in staat is de bij normale bedrijfsvoering gemorste of wegspattende vloeistoffen op te vangen;

  • e.

    vloeistofdichte vloer of verharding: vloer of verharding direct op de bodem die waarborgt dat geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde van die vloer kan komen.

Artikel

27

Op het terrein waarop de mobiele installatie zich bevindt, worden bodembeschermende voorzieningen en bodembeschermende maatregelen, getroffen die voldoen aan eisen gesteld in de NRB. Voor putkelders gelden de eisen van bodemrisico categorie A en voor het overige gebied de eisen van bodemrisico categorie A of A*.

Artikel

28

Artikel

29

Indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 28 blijkt dat de bodem als gevolg van de activiteiten op het terrein is aangetast of verontreinigd, dan wel door welke andere oorzaak dan ook bodemverontreiniging is ontstaan:

  • a.

    draagt de uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte er zorg voor dat het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan, geschiedt door een persoon of een instelling die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer;

  • b.

    zorgt de uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte onverwijld voor melding ervan aan de inspecteur-generaal der mijnen;

  • c.

    meldt de uitvoerder of de uitvoerder aardwarmte de afronding van de werkzaamheden, bedoeld onder a, direct aan de inspecteur-generaal der mijnen door middel van een verklaring van de persoon of instelling, bedoeld onder a.

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Bedrijfsafvalwater wordt opgevangen en afgevoerd naar een daartoe bevoegde verwerker, dan wel, indien de beheerder van het vuilwaterriool daartoe toestemming geeft, via het vuilwaterriool.

Artikel

33

Voordat het terrein waarop de mobiele installatie zich bevindt, wordt verlaten, wordt door een persoon of instelling die daartoe op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer is erkend, een eindsituatie-onderzoek van de bodem verricht.

§

5

Afvalstoffen en gevaarlijke stoffen

Artikel

34

In deze paragraaf wordt onder ADR verstaan de op 30 september 1957 te Genève totstandgekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg (Trb. 1959, 171).

Artikel

35

Het ontstaan van afvalstoffen wordt zoveel mogelijk voorkomen of beperkt.

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Opslag van dieselolie vindt plaats volgens PGS 30.

§

6

Energiegebruik

Artikel

40

§

7

Verkeer

Artikel

41

Tijdens het transport van de mobiele installatie en het bij het gebruik van de mobiele installatie benodigde en vrijkomende materiaal van en naar een terrein worden de vorming en verspreiding van stof voorkomen. De aan- en afvoerroute van de mobiele installatie en het benodigde en vrijkomende materiaal wordt in overeenstemming met de gemeente en de wegbeheerder vastgesteld.

§

8

Documenten

Artikel

42

Voor zover documenten met betrekking tot:

  • a.

    de monitoring van het geluid, de registratie van luchtemissies, de bemonstering van het grondwater en de registratie met betrekking tot bodembeschermende voorzieningen op basis van de artikelen 19, 23, 25, 28 en 30,

  • b.

    onderhoudscontracten met betrekking tot op de mobiele installatie aanwezige installaties,

  • c.

    certificaten of bewijzen van:

    • 1°.

      tanks, filters en andere voorzieningen,

    • 2°.

      onderhoud of keuringen van op de mobiele installatie aanwezige voorzieningen en installaties,

  • d.

    de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de op de mobiele installatie.

  • e.

    aanwezige gevaarlijke stoffen,

voor de mobiele installatie zijn afgegeven dan wel voorgeschreven, zijn die documenten of een kopie daarvan gedurende de werkzaamheden op de mobiele installatie aanwezig of binnen een termijn die wordt gesteld door degene die toeziet op de naleving van dit besluit voor deze beschikbaar.

Artikel

43

§

9

Externe veiligheid

Artikel

45

Het boren en het afwerken van de put zijn niet toegestaan indien zich een kwetsbare bestemming, zoals gedefinieerd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, binnen de contour van 10-6/jaar van de volgens artikel 44 berekende waarde van het plaatsgebonden risico bevindt.

Hoofdstuk

4

Werkzaamheden met mobiele installaties in oppervlaktewater

§

1

Algemene voorschriften

Artikel

46

Indien zich op een mobiele installatie een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, meldt de uitvoerder het ongewoon voorval zo spoedig mogelijk telefonisch aan de inspecteur-generaal der mijnen. De uitvoerder bevestigt de melding binnen 24 uur schriftelijk.

Artikel

47

Artikel

48

De mobiele installatie wordt schoon gehouden, verkeert steeds in goede staat van onderhoud en wordt vrijgehouden van voor de werking van de installatie onnodig materiaal, zodat geen verontreinigende stoffen in het milieu kunnen komen.

Artikel

49

§

2

Geluid

Artikel

50

De mobiele installatie wordt zodanig in bedrijf gehouden en onderhouden dat de geluidemissie tot een minimum wordt beperkt.

Artikel

51

Voor zover de mobiele installatie is gelegen in provinciaal ingedeeld gebied zijn de artikelen 18, 19 en 20 van overeenkomstige toepassing.

§

3

Lucht

Artikel

52

Artikel

53

Artikel

54

Artikel

55

De continue en incidentele emissies van de stoffen als bedoeld in de artikelen 53 en 54 die bij de werkzaamheden vrijkomen en de hoeveelheid verbrand gas/condensaat worden geregistreerd in een meet- en registratiesysteem.

Artikel

56

§

4

Afvalstoffen en gevaarlijke stoffen

Artikel

57

De uitvoerder neemt maatregelen om het ontstaan van afvalstoffen en gevaarlijke stoffen of afvalstoffen zoveel mogelijk te voorkomen.

Artikel

58

Artikel

59

De uitvoerder houdt een register bij waarin onder vermelding van de datum van afvoer nauwkeurig aantekening wordt gehouden van de soort en hoeveelheid van de van de mobiele installatie afgevoerde afvalstoffen.

Artikel

60

De richtlijnen van de «Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen» (PGS 15,) zijn van overeenkomstige toepassing op de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage.

§

5

Energieverbruik

Artikel

61

§

6

Documenten

Artikel

62

Voor zover:

  • a.

    documenten met betrekking tot de registratie van luchtemissies en de registratie van afvalstoffen op basis van de artikelen 55 en 59,

  • b.

    onderhoudscontracten met betrekking tot op de mobiele installatie aanwezige installaties,

  • c.

    certificaten of bewijzen van:

    • 1°.

      de tanks, filters en andere voorzieningen,

    • 2°.

      onderhoud of keuringen van op de mobiele installatie aanwezige voorzieningen en installaties,

  • d.

    de veiligheidsinformatiebladen, die behoren bij de op de mobiele installatie aanwezige gevaarlijke stoffen,

voor de mobiele installatie zijn afgegeven, zijn die documenten of een kopie daarvan gedurende de werkzaamheden op de mobiele installatie aanwezig of binnen een door degene die toeziet op de naleving van dit besluit te stellen termijn beschikbaar.

Hoofdstuk

5

Het oprichten en in stand houden van onderzeese installaties

§

1

Onderhoud

Artikel

63

De onderzeese installatie verkeert in goede staat van onderhoud.

§

2

Lozingen

Artikel

64

Lozing van stoffen is verboden, met uitzondering van stoffen die vrijkomen bij de bediening van de kleppen van de onderzeese installatie. De uitvoerder treft maatregelen zodat lozing van deze stoffen zo goed mogelijk wordt beperkt.

§

3

Ongewoon voorval

Artikel

65

Indien zich op een onderzeese installatie een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan meldt de uitvoerder het ongewoon voorval zo spoedig mogelijk telefonisch aan de inspecteur-generaal der mijnen. De uitvoerder bevestigt de melding binnen 24 uur schriftelijk.

Hoofdstuk

6

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel

66

Artikel

66a

Artikel

67

Indien een niet publiekrechtelijke norm waarnaar in dit besluit wordt verwezen of de NRB wijzigt kan bij ministeriële regeling overgangsrecht worden opgenomen waarbij kan worden bepaald dat de oude norm voor bestaande installaties al dan niet tijdelijk blijft gelden.

Artikel

68

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel

69

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit algemene regels milieu mijnbouw.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Economische Zaken, M. J. A. van der Hoeven
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin