Wet van 1 april 2008, houdende regels over de parlementaire enquête (Wet op de parlementaire enquête 2008)

Wet op de parlementaire enquête 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede gelet op artikel 70 van de Grondwet, wenselijk is de huidige Wet op de Parlementaire Enquête te moderniseren en te vervangen door een nieuwe Wet op de parlementaire enquête, onder meer met het oog op de uitbreiding en verduidelijking van de bevoegdheden van de enquêtecommissie en met het oog op de verbetering en verduidelijking van de positie van personen die verplicht zijn tot medewerking aan een parlementaire enquête, de samenloop met ander onderzoek en de regeling van de openbaarheid dan wel vertrouwelijkheid bij een parlementaire enquête;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemene bepaling

Artikel

1

Hoofdstuk

2

De instelling van een parlementaire enquête

Artikel

2

Artikel

3

Hoofdstuk

3

De bevoegdheden van de commissie

Paragraaf

1

Algemene bepaling

Artikel

4

Paragraaf

2

De bevoegdheden van de enquêtecommissie

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Paragraaf

3

Bijzondere bepalingen ten aanzien van de bevoegdheid van de commissie getuigen en deskundigen te horen

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Artikel

13

Hoofdstuk

4

De positie van personen die verplicht zijn medewerking te verlenen aan een parlementaire enquête

Paragraaf

1

Algemene bepalingen

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Artikel

18

Voor een vergoeding van de commissie overeenkomstig het krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde komen in aanmerking:

  • a.

    personen met wie de commissie een voorgesprek heeft gehouden, en

  • b.

    personen die de commissie heeft gehoord.

Paragraaf

2

Verschoningsgronden

Artikel

19

Artikel

20

Artikel

21

Artikel

22

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze informatie geheime bedrijfs- en fabricagegegevens of anderszins bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie van een onderneming betreft en het belang van informatieverkrijging door de commissie niet opweegt tegen het belang van de vertrouwelijkheid van deze informatie.

Artikel

23

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover deze informatie de persoonlijke levenssfeer betreft en het belang van informatieverkrijging door de commissie niet opweegt tegen het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Artikel

24

Niemand is verplicht informatie aan de commissie te verstrekken, voor zover hij uit hoofde van zijn ambt of beroep tot geheimhouding verplicht is en het informatie betreft die aan hem in die hoedanigheid is toevertrouwd.

Hoofdstuk

5

Dwangmiddelen

Artikel

25

Artikel

27

De voorzieningenrechter kan op verzoek van de commissie bepalen, dat een bevel als bedoeld in artikel 25, eerste lid, met ondersteuning van de openbare macht ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel

28

Artikel

29

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op een lid van de Kamer, een minister of een staatssecretaris.

Hoofdstuk

6

De verhouding tot andere procedures

Artikel

30

In een civielrechtelijke, strafrechtelijke, bestuursrechtelijke of tuchtrechtelijke procedure kunnen verklaringen en documenten die op vordering van de commissie zijn afgelegd onderscheidenlijk verstrekt, niet als bewijs worden gebruikt. Evenmin kan op zulke verklaringen en documenten een disciplinaire maatregel, een bestuurlijke sanctie of een bestuurlijke maatregel worden gebaseerd.

Artikel

31

Artikel

32

Hoofdstuk

7

De beëindiging van een parlementaire enquête en het einde van het lidmaatschap van de commissie

Artikel

33

De commissie legt haar bevindingen vast in een openbaar rapport dat zij aan de Kamer aanbiedt.

Artikel

34

Artikel

35

De documenten die onder de commissie berusten, gaan met ingang van de dag waarop de enquête door de Kamer wordt beëindigd van rechtswege over op de Kamer.

Artikel

36

Het lidmaatschap van de commissie eindigt op de dag met ingang waarvan:

  • a.

    het lidmaatschap van de Kamer van het betrokken commissielid eindigt en dit lidmaatschap niet terstond opnieuw aanvangt;

  • b.

    het lid van de commissie door de commissie als getuige of deskundige wordt gehoord;

  • c.

    de enquête door de Kamer wordt beëindigd of

  • d.

    het lid van de commissie, al dan niet op zijn verzoek, door de Kamer in zijn hoedanigheid van lid van de commissie wordt ontslagen.

Hoofdstuk

8

Openbaarheid en vertrouwelijkheid van documenten

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

Artikel

40

Hoofdstuk

9

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

41

Wijzigt de Wet ministeriële verantwoordelijkheid.

Artikel

42

Wijzigt het Wetboek van Strafrecht.

Artikel

43

Wijzigt het Wetboek van Strafvordering.

Artikel

44

Wijzigt deze wet.

Artikel

45

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet de Kamer op grond van de Wet op de Parlementaire Enquête een enquête heeft ingesteld, blijft die wet op die enquête van toepassing.

Artikel

47

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel

48

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de parlementaire enquête, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin