Wet van 6 november 2008, houdende regeling van de rechtspositie van de vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, alsmede van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen (Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman)
Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de rechtspositie van de vice-president van de Raad van State, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, alsmede van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen te harmoniseren;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, ontvangen een zodanig deel van de in het derde lid bedoelde bezoldiging als overeenkomt met de vastgestelde omvang van de te verrichten taak.
5
De bezoldiging vangt aan met de dag van indiensttreding. De bezoldiging eindigt in ieder geval met ingang van de dag na het overlijden.
6
Na het overlijden van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden van de Algemene Rekenkamer of de substituut-ombudsmannen wordt een uitkering verstrekt op de voet van de regeling hieromtrent voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk.
Artikel
2
1
De staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Wet op de Raad van State en de leden in buitengewone dienst van de Algemene Rekenkamer ontvangen voor het deelnemen aan de werkzaamheden van de Raad van State onderscheidenlijk de Algemene Rekenkamer een bij algemene maatregel van bestuur te regelen vergoeding.
2
De reis- en verblijfkosten van de in het eerste lid genoemde functionarissen worden vergoed op de voet van de regeling hieromtrent voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk.
Artikel
3
1
De vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de staatsraden en de staatsraden in buitengewone dienst, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen ontvangen op de voet van de regeling die hieromtrent geldt voor het personeel werkzaam bij de sector Rijk een ambtsjubileumgratificatie, een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering.
2
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld ten aanzien van:
a.
de voorzieningen die aan de in het eerste lid genoemde functionarissen ter beschikking worden gesteld en noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun ambt;
b.
een vaste vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening van de in het eerste lid genoemde functionarissen komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt.
3
Onder de in het tweede lid, onder a, bedoelde voorzieningen zijn in ieder geval begrepen die met betrekking tot verhuizing, informatie en communicatie, binnenlandse en buitenlandse dienstreizen en vervoer.
Artikel
4
1
De vice-president van de Raad van State kan een staatsraad en een staatsraad in buitengewone dienst als bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Wet op de Raad van State op diens verzoek gedurende een bepaalde periode ontheffen van de waarneming van zijn ambt.
2
De bezoldiging blijft gedurende de periode van de ontheffing van de waarneming van zijn ambt achterwege.
Artikel
5
1
De substituut-ombudsman die ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Wet Nationale ombudsman gedurende meer dan 30 dagen onafgebroken is belast met de vervanging van de ombudsman, geniet een vervangingstoelage ter hoogte van het verschil tussen zijn bezoldiging en de bezoldiging van de ombudsman.
2
De substituut-ombudsman die ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman is belast met de waarneming van het ambt van de ombudsman, geniet voor de duur van de waarneming een waarnemingstoelage tot de hoogte van het bedrag van de bezoldiging van de ombudsman.
Wijzigt de Wijzigingswet Wet op de Raad van State (herstructurering Raad van State)(Kst. 30585).
Artikel
11
1
Indien het bij koninklijke boodschap van 3 januari 2006 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen en enige andere wetten in verband met de wijziging van de hoogte van de bezoldiging van de ministers, de minister-president, de staatssecretarissen, de leden van de Raad van State, de leden van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman (Kamerstukken II 2005/06, 30 426) tot wet is of wordt verheven en artikel I, onderdeel A, van die wet later in werking treedt dan deze wet, wordt totdat artikel I, onderdeel A, van die wet in werking treedt, in afwijking van artikel 1, eerste tot en met derde lid van deze wet, de bezoldiging van de in artikel 1 genoemde ambtsdragers als volgt vastgesteld:
a.
De bezoldiging van de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman wordt bepaald op € 10 123,39 per maand.
b.
De bezoldiging van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt bepaald op € 9 501,91 per maand.
c.
De bezoldiging van de overige staatsraden, de overige leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen wordt bepaald op € 8 919,86 per maand.
2
Dit lid is nog niet in werking getreden.
3
Indien de bezoldiging van het personeel werkzaam bij de sector Rijk wijziging ondergaat, worden de in het eerste en tweede lid genoemde bedragen bij ministeriële regeling overeenkomstig gewijzigd.
Artikel
12
1
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2
Indien deze wet in werking treedt vóór 1 april 2009, vervalt artikel 11, eerste lid, met ingang van 1 april 2009.
3
Indien deze wet in werking treedt vóór 1 april 2009, treedt, in afwijking van het eerste lid, artikel 11, tweede lid, in werking met ingang van 1 april 2009.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges, en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te
’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. terHorst