Regeling houdende aanwijzing hulpverleningsdiensten, omschrijving werkzaamheden en omstandigheden, en vaststelling van optische en geluidssignalen (Regeling optische en geluidssignalen 2009)

Regeling optische en geluidssignalen 2009

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Besluit:

Artikel

1

Artikel

2

Er is slechts sprake van een dringende taak als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en in artikel 1, eerste lid, in geval van:

  • a.

    een voor de mens levensbedreigende situatie die directe hulp van de betrokken hulpverleningsdiensten vergt;

  • b.

    het voorkomen van een voor de mens levensbedreigende situatie of een situatie waarin ernstige schade aan gebouwen of goederen ontstaat;

  • c.

    een ernstige verstoring van de openbare orde of de rechtsorde, waarvoor een directe en snelle inzet noodzakelijk is.

Artikel

3

Artikel

4

Artikel

5

De signalen zijn als volgt uitgevoerd:

  • 1.

    blauw zwaai-, flits- of knipperlicht: licht, bestaande uit één set blauwe signaalverlichting; de set voldoet aan klasse 2 van ECE reglement 65 en is overeenkomstig dat reglement gecertificeerd. Het licht is zodanig gemonteerd dat het signaal kan worden waargenomen rondom het voertuig vanaf een afstand van 20 m vanaf het voertuig, gemeten op 1,5 m boven het wegdek; ter ondersteuning van de set mag aan de voorzijde van het voertuig symmetrisch ten opzichte van de lengteas van het voertuig op een hoogte tussen 0,4 m en 1,2 m boven het wegdek een set secundaire blauwe signaalverlichting zijn aangebracht; ook deze set is gecertificeerd overeenkomstig ECE reglement 65; de secundaire set is alleen in werking wanneer de primaire signaalverlichting is ingeschakeld; de secundaire set signaalverlichting straalt naar voren, evenwijdig aan de lengteas van het voertuig; de secundaire set mag separaat uitschakelbaar zijn; een voertuig in gebruik bij politie, brandweer of diensten voor spoedeisende medische hulpverlening is slechts van deze signaalverlichting voorzien als het door middel van de in de artikelen 5.2.51a, 5.3.51a, 5.4.51a, 5.4.52a of 5.5.51a van het Voertuigreglement bedoelde, door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde retroreflecterende striping, letters, cijfers of tekens als zodanig herkenbaar is voor de overige weggebruikers. Een voertuig van de in artikel 1 aangewezen diensten dat gebruikt wordt voor het vervullen van een dringende taak, is van de blauwe signaalverlichting voorzien als het aan weerszijden door middel van een embleem of naam van de dienst herkenbaar is voor de overige weggebruikers. Een embleem of naam van de dienst heeft een oppervlak van ten minste 314 cm2.

  • 2.

    geel zwaai-, flits- of knipperlicht: licht, bestaande uit één set gele signaalverlichting; de set voldoet aan ECE reglement 65 en is overeenkomstig dat reglement gecertificeerd; het licht is zodanig gemonteerd dat het signaal kan worden waargenomen rondom het voertuig vanaf een afstand van 20 m vanaf het voertuig, gemeten op 1,5 m boven het wegdek.

  • 3.

    groen zwaai-, flits- of knipperlicht: een rondom schijnend groen permanent licht, zwaai-, flits- of knipperlicht, waarmee een voertuig dat is uitgerust met de in het eerste en tweede lid bedoelde signaalverlichting eveneens mag worden uitgerust; het groene licht wordt alleen gebruikt bij een stilstaand voertuig om daarmee het voertuig van de hoogste betrokken leidinggevende van de betrokken hulpverleningsdienst aan te geven.

  • 4.

    knipperende koplampen: koplampen die tegelijkertijd aan en uit gaan.

  • 5.

    tweetonige hoorn: hoorn die achtereenvolgens twee tonen aangeeft. De geluidssterkte van elke toon is bij dag ten minste 110 db(A) en ’s nachts ten minste 100 dB(A). De minimale geluidssterkte wordt tussen 10 en 100 ms na het inschakelen bereikt. De geluidssterkte is maximaal 125 dB(A). De meting van de geluidssterkte van de hoorn vindt plaats overeenkomstig hoofdstuk 11 van de Regeling toelatingseisen, maar met een meetpositie op het wegdek. De on- en offset ligt tussen de 1 en 10 dB/ms. De wisselfrequentie van de tonen is eenparig en ligt tussen de 0,5 en 5 Hz. De wisselfrequentie mag middels een schakelaar zolang de bestuurder de hoorn bedient, worden verhoogd. Ook in dat geval is de wisselfrequentie maximaal 5 Hz. Deze verhoogde wisselfrequentie bedraagt een verdubbeling van de basisfrequentie. De toonhoogte van de lage toon is circa 375 Hz. De toonhoogte van de hoge toon is circa 500 Hz. De hoorn is alleen in werking wanneer de in het eerste lid bedoelde primaire blauwe signaalverlichting is ingeschakeld.

  • 6.

    extra richtingaanwijzers: richtingaanwijzers als bedoeld in artikel 30a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Deze richtingaanwijzers worden alleen gevoerd in combinatie met het blauwe zwaai-, knipper- of flitslicht.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 2009.

Artikel

10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling optische en geluidssignalen 2009.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, C.M.P.S.Eurlings