Wet van 12 juni 2009 tot uitvoering van de op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen (Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen)

Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bij de wet uitvoering te geven aan de Overeenkomst inzake de middelen om de onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van culturele goederen te verbieden en te verhinderen (Parijs, 14 november 1970, Trb.  1972, nr. 50 en 1983, nr. 66) en in verband daarmee onder meer wijzigingen aan te brengen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, het Burgerlijk Wetboek en de Wet tot behoud van cultuurbezit;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Algemeen

Artikel

1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

  • b.

    Verdrag: op 14 november 1970 te Parijs tot stand gekomen Overeenkomst inzake de middelen om onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht te verbieden en te verhinderen (Trb. 1972, nr. 50 en Trb. 1983, nr. 66);

  • c.

    verdragsstaat: staat die het Verdrag heeft bekrachtigd;

  • d.

    cultuurgoederen: goederen die om godsdienstige of wereldlijke redenen door elke Staat zijn aangewezen als belangrijk voor de oudheidkunde, de prehistorie, de geschiedenis, de letterkunde, de kunst of de wetenschap en derhalve van wezenlijk belang zijn voor zijn cultureel erfgoed en die behoren tot de in artikel 1 van het Verdrag opgesomde categorieën.

Artikel

3

Het is verboden cultuurgoederen binnen Nederland te brengen die:

  • a.

    buiten het grondgebied van een verdragsstaat zijn gebracht met schending van de bepalingen welke in overeenstemming met de doelstellingen van het verdrag door die verdragsstaat zijn vastgesteld ter zake van de uitvoer van cultuurgoederen uit die verdragsstaat of ter zake van eigendomsoverdracht van cultuurgoederen; dan wel

  • b.

    in een verdragsstaat zijn ontvreemd.

Hoofdstuk

2

Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Artikel

5

Wijzigt het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Hoofdstuk

3

Wijziging van het Burgerlijk Wetboek

Artikel

6

Wijzigt het Burgerlijk Wetboek Boek 3.

Hoofdstuk

4

Uitvoering en handhaving

Artikel

7

Onze Minister verricht hetgeen in aanmerking komt ter uitvoering van de artikelen 2, 5, 6, 7, 9, 10, 13 onder a, b en d en 14 van het Verdrag, behoudens voor zover het betreft het in artikel 10 onder a van het Verdrag bedoelde opleggen aan antiekhandelaren van regels, waarvan de overtreding strafbaar is. Bij ministeriële regeling kunnen in verband met die uitvoering nadere regels worden gesteld.

Artikel

9

De in artikel 8 onder a bedoelde ambtenaren zijn bevoegd:

  • a.

    met medeneming van de nodige apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner;

  • b.

    te vorderen dat de bewoner hun de cultuurgoederen die in de woning aanwezig zijn, toont;

  • c.

    ruimten en voorwerpen te verzegelen, voor zover dat voor de uitoefening van de in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht bedoelde bevoegdheid redelijkerwijs noodzakelijk is;

  • d.

    zonodig met behulp van de sterke arm de bevoegdheid, bedoeld in artikel 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht uit te oefenen.

Artikel

10

Hoofdstuk

5

Slotbepalingen

Artikel

12

Wijzigt de Wet tot behoud van cultuurbezit.

Artikel

12a

Wijzigt de Wet conflictenrecht goederenrecht.

Artikel

13

De artikelen 3 en 4 zijn niet van toepassing, wanneer de schending van de in artikel 3 onder a bedoelde bepalingen dan wel de in artikel 3 onder b bedoelde ontvreemding vóór het in werking treden van deze wet heeft plaats gevonden.

Artikel

14

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

15

Deze wet wordt aan gehaald als: Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A. Plasterk
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin