Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 oktober 2009, nr. CEND/HDJZ-2009/1166 sector LUV, houdende regels in verband met de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het veilig gebruik van luchthavens en andere terreinen met het oog op de orde en de veiligheid op die luchthavens en terreinen (Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen)

Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op bijlage 14 bij het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109), de artikelen 8a.1, 8a.3, en 8a.51 van de Wet luchtvaart en artikel 51 van het Mijnbouwbesluit;

Besluit:

Hoofdstuk

1

Algemene bepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Regels veilig gebruik burgerluchthavens met een luchthavenbesluit en benoemde burgerluchthavens

Afdeling

1

Reikwijdte

Artikel

2

Afdeling

2

Certificering

Artikel

3

Deze afdeling is van toepassing op overige burgerluchthavens als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, onderdeel b, van de wet, met uitzondering van helikopterluchthavens, waarvoor vaststelling van een luchthavenbesluit is vereist.

Artikel

4

De exploitant beschikt over een veiligheidsmanagementsysteem, dat ten minste bevat:

  • a.

    veiligheidsbeleid;

  • b.

    organisatiestructuur;

  • c.

    taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van sleutelfunctionarissen;

  • d.

    relevante bedrijfsprocessen;

  • e.

    risico-inventarisatie en de daaruit voortvloeiende verbeteringen;

  • f.

    bedrijfsmiddelen;

  • g.

    opleiding en training;

  • h.

    melding van ongevallen en ernstige incidenten;

  • i.

    registratie, analyse en afhandeling van ongevallen en incidenten, defecten en gebreken, afwijkingen en tekortkomingen en interne en externe klachten met betrekking tot de veiligheid;

  • j.

    documenten- en registratiebeheer;

  • k.

    met anderen gemaakte afspraken inzake de veiligheid op en rond de luchthaven;

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de exploitant nagaat of de door hem gestelde voorschriften met betrekking tot de orde en veiligheid door de gebruikers van de luchthaven worden nageleefd en van de maatregelen die hij zo nodig neemt;

  • m.

    in geval van een gecontroleerde luchthaven: een samenwerkingsprotocol tussen de exploitant en de plaatselijke luchtverkeersleidingsdienst met betrekking tot het luchthaventerreinverkeer op het landingsterrein, uitgezonderd luchtvaartuigen en met betrekking tot het verkeer van luchtvaartuigen naar, van en op de platformen.

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Afdeling

3

Luchthavens die gebruikt worden door vliegtuigen

§

1

Reikwijdte

Artikel

9

Deze afdeling is van toepassing op:

  • a.

    burgerluchthavens die gebruikt worden door vliegtuigen en waarvoor een luchthavenbesluit is vastgesteld;

  • b.

    burgerluchthavens die gebruikt worden door vliegtuigen met een maximaal startgewicht van meer dan 890 kg en waarvoor een luchthavenregeling is vastgesteld;

  • c.

    de volgende luchthavens: Ameland, Breda, Budel, Drachten, Hilversum, Hoogeveen, Lelystad, Midden-Zeeland, Oostwold, Teuge, Texel en Twente.

§

2

Aanleg, inrichting, uitrusting en gebruik van de luchthaven

Artikel

10

De exploitant draagt er zorg voor dat de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het gebruik van een luchthaven voldoen aan de voorschriften en aanbevelingen van deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 bij het verdrag, met uitzondering van de volgende onderdelen:

  • a.

    1.2.1, 1.2.2, 1.4 en 1.5.1;

  • b.

    3.1.1 tot en met 3.1.4, 3.1.8, 3.3.10, 3.12.1 en 3.15.1;

  • c.

    5.2.6.5, 5.3.1.1 tot en met 5.3.1.3, 5.3.3, 5.3.15 en 5.4.5;

  • d.

    6.1.1.10, 6.1.2, 6.2.3.11, 6.2.4 en 6.2.5;

  • e.

    9.2.27, 9.4.1 onder a, 9.4.2, de zinsnede ‘or its vicinity’ in onderdeel 9.4.4, 9.4.5 en 9.10.3.

Artikel

11

De in artikel 10 niet uitgezonderde onderdelen van deel I (Aerodrome Design and Operations) van bijlage 14 bij het verdrag gelden met dien verstande dat:

  • a.

    de exploitant ervoor zorgt dat de gegevens, bedoeld in hoofdstuk 2 van deel I van bijlage 14, worden verstrekt aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de uitgifte van luchtvaartpublicaties;

  • b.

    de onderdelen 2.5.3 en 2.5.4 uitsluitend van toepassing zijn op luchthavens met voorzieningen voor landingen met behulp van ILS;

  • c.

    de informatie, bedoeld in de onderdelen 2.6.5 en 2.6.6, onder a, eveneens verstrekt mag worden met gebruikmaking van de codes ‘special-rigid (SR)’ of ‘special flexible (SF)’;

  • d.

    indien een verharde baan of gedeelte daarvan, als bedoeld in onderdeel 2.9.10, niet aan het vereiste, bedoeld in onderdeel 10.2.3 voldoet, wordt dit met een publicatie in de AIP of NOTAM aan de gebruikers van de luchthaven bekend gemaakt;

  • e.

    het frictieniveau bij frictiemetingen op compacte sneeuw of met ijs bedekte oppervlakten, bedoeld in onderdeel 2.9.10, voldoet aan de correlatiecoëfficiënt, zoals opgenomen in de onderstaande tabel

    0.40 and above

    Good

    5

    0.39 to 0.36

    Medium to good

    4

    0.35 to 0.30

    Medium

    3

    0.29 to 0.26

    Medium to poor

    2

    0.25 and below

    Poor

    1

  • f.

    bij de uitvoering van onderdeel 2.12, onder e, tevens vermeld wordt op welk vliegtuigtype de daar bedoelde informatie betrekking heeft;

  • g.

    in afwijking van onderdeel 4.2.19 het is toegestaan dat een nieuw object of een uitbreiding van een bestaand object ten behoeve van de luchtverkeersdienstverlening het ‘transitional surface’ doorsnijdt, mits naar het oordeel van de Inspectie Leefomgeving en Transport het object geen onaanvaardbaar risico voor de vliegveiligheid oplevert;

  • h.

    een seinvierkant als bedoeld in onderdeel 5.1.2 niet verplicht is op luchthavens met luchtverkeersleiding of met een Radio Mandatory Zone (RMZ) als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Regeling luchtverkeersdienstverlening;

  • i.

    de eis van breekbaarheid, bedoeld in onderdeel 5.3.1.4, geldt binnen het gehele gebied waarbinnen verhoogde naderingslichten (elevated approach lights) zijn geplaatst;

  • j.

    het visuele-naderingshoeksysteem (visual approach slope indicator system), bedoeld in onderdeel 5.3.5, moet behoren tot het type PAPI;

  • k.

    in afwijking van onderdeel 5.4.2.8 bij de aansluiting van een baan of rijbaan op een startbaan, zijnde een niet-instrumentbaan of niet-precisielandingsbaan, volstaan kan worden met een baanaanduidingsbord aan de linkerkant van de baanwachtpositiemarkering;

  • l.

    het locatiebord, bedoeld in onderdeel 5.4.3.26, mag worden voorzien van een gele rand;

  • m.

    de voorschriften en aanbevelingen in hoofdstuk 6 van deel I van bijlage 14 slechts van toepassing zijn binnen de grenzen van de luchthaven;

  • n.

    indien de luchthaven tevens wordt gebruikt door helikopters, onderdeel 6.2.2.2 van deel II van bijlage 14 wordt toegepast ter bepaling van de hoeveelheid blusmiddelen voor de bestrijding van een helikopterbrand;

  • o.

    in plaats van onderdeel 9.2.4, ook onderdeel 9.2.3 kan worden toegepast;

  • p.

    de onderdelen 9.2.21 tot en met 9.2.24 niet van toepassing zijn op luchthavens die volgens tabel 9-1 zijn ingedeeld in de categorieën 1, 2 of 3;

  • q.

    de ‘note 1’ met betrekking tot de definitie van (response time) van toepassing is op de onderdelen 9.2.26 tot en met 9.2.28;

  • r.

    bij het bepalen van het minimum aantal personeel, bedoeld in onderdeel 9.2.44, de exploitant ten minste aandacht besteedt aan:

    • 1°.

      de typen luchtvaartuigen die van de luchthaven gebruik maken;

    • 2°.

      de standaardsituatie in het gebruik van de luchthaven dat als uitgangspunt wordt genomen;

    • 3°.

      de grootste risico’s die zich redelijkerwijs kunnen voordoen op de luchthaven;

    • 4°.

      het in werking stellen van het calamiteitenplan van de luchthaven;

    • 5°.

      de uitruk binnen de vereiste reactietijd;

    • 6°.

      het minimum aantal voertuigen en de benodigde hoeveelheid blusmiddel;

    • 7°.

      de selectie van rijroutes en communicatiemiddelen;

    • 8°.

      de optimale positie van materieel;

    • 9°.

      het bedienen van het commandocentrum;

    • 10°.

      het bestrijden van brand;

    • 11°.

      het assisteren bij de evacuatie van het luchtvaartuig;

    • 12°.

      de tijdsperiode waarbinnen assistentie van brandweerpersoneel van de veiligheidsregio kan worden verwacht;

  • s.

    in afwijking van onderdeel r is, indien het vliegtuig dat maatgevend is voor de luchthavencategorie niet wordt gebruikt voor het vervoer van personen:

    • a.

      voor de luchthavencategorieën 6 en 7 een lagere personele bezetting toegestaan, waarbij ten minste wordt voldaan aan de aantallen personeel behorende bij luchthavencategorie 5;

    • b.

      voor de luchthavencategorieën 8, 9 en 10 een lagere personele bezetting toegestaan, waarbij ten minste wordt voldaan aan de aantallen personeel behorende bij luchthavencategorie 7;

  • t.

    onder het minimum frictieniveau, bedoeld in onderdeel 10.2.3, wordt verstaan de waarden zoals opgenomen in onderstaande tabel:

    (1)

    (2)

    (3)

    (4)

    (5)

    Mu-meter Trailer

    A

    A

    70

    70

    65

    95

    1.0

    1.0

    0.42

    0.26

    Skiddometer Trailer

    B

    B

    210

    210

    65

    95

    1.0

    1.0

    0.50

    0.34

    Surface Friction Tester Vehicle

    B

    B

    210

    210

    65

    95

    1.0

    1.0

    0.50

    0.34

    Runway Friction Tester Vehicle

    B

    B

    210

    210

    65

    95

    1.0

    1.0

    0.50

    0.41

    TATRA Friction Tester Vehicle

    B

    B

    210

    210

    65

    95

    1.0

    1.0

    0.48

    0.42

    Grip tester trailer

    C

    C

    140

    140

    65

    95

    1.0

    1.0

    0.43

    0.24

  • u.

    onder ‘the appropriate authority’, bedoeld in deel I van bijlage 14 van het verdrag, wordt verstaan:

    • 1°.

      in de onderdelen 9.4.4 en 10.4.13: de exploitant van de luchthaven;

    • 2°.

      in de overige gevallen: de minister.

  • v.

    in onderdeel 9.2.45 de ‘respiratory equipment’ niet noodzakelijk is op de luchthavens die in tabel 9-1 zijn ingedeeld in categorie 1, 2 of 3.

Artikel

12

De exploitant draagt er zorg voor dat de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het gebruik van een luchthaven niet leiden tot:

  • a.

    verstoring van de goede werking van de ten behoeve van de luchthaven aanwezige communicatie-, navigatie- en radarapparatuur;

  • b.

    zog-turbulenties of wervelstraten die de veiligheid van het vliegverkeer verstoren;

  • c.

    een belemmering van het zicht van de luchtverkeersleiding vanuit de verkeerstoren.

Artikel

13

Op het deel van een luchthaven, buiten het deel van de luchthaven dat wordt gebruikt voor en ten behoeve van de hoofdbaan, dat wordt gebruikt door een van de luchtvaartuigen als bedoeld in de paragrafen 4 tot en met 12 van hoofdstuk 3 van deze regeling, zijn de eisen die in deze paragrafen zijn opgenomen met betrekking tot een luchthaven en het gebruik hiervan door een dergelijk luchtvaartuig van overeenkomstige toepassing.

Artikel

14

Artikel

14a

Gebruikers van de luchthaven, toeleveranciers, organisaties die op de luchthaven voor de exploitant werkzaamheden verrichten, alsmede organisaties die op de luchthaven zelfstandig grondafhandelingsdiensten verrichten, zijn verplicht te voldoen aan de eisen die door de exploitant zijn gesteld ten aanzien van de orde en veiligheid op, alsmede het veilig gebruik van de luchthaven.

Artikel

14b

Afdeling

4

Helikopterluchthavens

§

1

Reikwijdte

Artikel

15

Deze afdeling is van toepassing op:

  • a.

    helikopterluchthavens:

    • 1°.

      waarvoor een luchthavenbesluit is vastgesteld;

    • 2°.

      die verbonden zijn met een ziekenhuis;

    • 3°.

      die verhoogd zijn aangelegd, of

    • 4°.

      die gelegen zijn buiten de provinciegrenzen zoals bepaald bij of krachtens de Provinciewet;

  • b.

    de volgende helikopterluchthavens: Amsterdam (Amsterdam Heliport) Eemshaven (Eemshaven Heliport), Emmercompascuum (Heli Holland BV), Rotterdam Maasvlakte (ten behoeve van het loodswezen) en Zierikzee (Prince Helicopters).

§

2

Aanleg, inrichting, uitrusting en gebruik van de luchthaven

Artikel

16

De exploitant draagt er zorg voor dat de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het gebruik van een helikopterluchthaven voldoen aan de voorschriften en aanbevelingen van deel II (Heliports) van bijlage 14 bij het verdrag, met uitzondering van de volgende onderdelen:

  • a.

    1.2.1 en 1.2.2;

  • b.

    2.1.2 en 2.4.2 tot en met 2.4.4;

  • c.

    3.1.14;

  • d.

    5.3.2.

Artikel

17

De in artikel 16 niet uitgezonderde onderdelen van deel II (Heliports) van bijlage 14 bij het verdrag gelden met dien verstande dat:

  • a.

    de voorschriften en aanbevelingen in hoofdstuk 2 van deel II van bijlage 14 alleen van toepassing zijn op de helikopterluchthavens Amsterdam (Amsterdam Heliport) en Eemshaven (Eemshaven Heliport) en de exploitant ervoor zorg draagt dat de gegevens, bedoeld in hoofdstuk 2, worden verstrekt aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de uitgifte van luchtvaartpublicaties;

  • b.

    de hoogte limiet van een obstakel in de safety area, bedoeld in onderdeel 3.1.11, van een grond gebonden helikopterluchthaven 35 cm bedraagt voor helikopterluchthavens die zijn opgericht voor 1 oktober 2010;

  • c.

    de hoogte limiet van een obstakel in de obstacle-free-sector, bedoeld in de onderdelen 3.2.12 en 3.3.14, van een helikopterluchthaven die is gelegen buiten de provinciegrenzen zoals bepaald bij of krachtens de Provinciewet of gelegen op een schip, 25 cm bedraagt, indien de helikopterluchthaven in gebruik is genomen voor 1 april 2017;

  • d.

    voor helikopterluchthavens die zijn opgericht voor 1 juli 2014 voor de eerste sectie van de naderings- en startsector, bedoeld in onderdeel 4.2.3, een helling geldt van 12,5%;

  • e.

    de voorschriften en aanbevelingen in hoofdstuk 4 van deel II van bijlage 14 slechts van toepassing zijn binnen de grenzen van de luchthaven;

  • f.

    op helikopterluchthavens die gelegen zijn buiten de provinciegrenzen, zoals bepaald bij of krachtens de Provinciewet, de voorschriften en aanbevelingen van paragraaf 6.2 van amendement 8 van de 4e editie van juli 2013 van deel II (heliports) van bijlage 14 van toepassing zijn;

  • g.

    op helikopterluchthavens vanaf 1 januari 2023 de onderdelen 6.2.3.6 tot en met 6.2.3.14 en 6.2.4.2 van toepassing zijn op nieuwgebouwde helikopterluchthavens en op helikopterluchthavens waarbij het bestaande brandblussysteem wordt vervangen door een nieuwe;

  • h.

    op een normaal niet bemande helikopterluchthaven die gelegen is buiten de provinciegrenzen zoals bepaald bij of krachtens de Provinciewet volstaan kan worden met de hoeveelheid brandblusmiddelen zoals genoemd in tabel 6-2, van amendement 8 van de 4e editie van juli 2013 van deel II (heliports) van bijlage 14, waarbij de afgiftecapaciteit minimaal 230 liter per minuut bedraagt.

  • i.

    op helikopterluchthavens die verhoogd zijn aangelegd voor de ‘category H2’ in tabel 6-3 vanaf 1 juli 2024 volstaan kan worden met een minimale afgiftecapaciteit voor blusschuim van prestatieklasse B (kolom 3) van 500 liter per minuut, op voorwaarde dat dat de afgifteduur dan ten minste 10 minuten bedraagt en ten minste 5.000 liter aanwezig is.

Artikel

18

Hoofdstuk

3

Regels veilig gebruik overige burgerluchthavens en andere terreinen

§

1

Reikwijdte

Artikel

19

§

2

Algemene aanleg-, inrichtings-, uitrustings- en gebruiksvoorschriften

Artikel

20

Artikel

21

Een terrein als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdelen b en c, is niet gelegen:

Artikel

22

§

3

Helikopters

Artikel

23

Een helikopterluchthaven en het gebruik hiervan voldoen, onverminderd het bepaalde in § 2, aan de volgende eisen:

  • a.

    de luchthaven en het gebruik hiervan voldoen aan de voorschriften en aanbevelingen uit de navolgende onderdelen van deel II (heliports) van bijlage 14 bij het verdrag: 3.1.1, 3.1.2, 3.1.3, 3.1.7, 3.1.8, 3.1.9, 3.1.13, 3.1.22, 3.1.24 en 5.2.2;

  • b.

    de luchthaven is zodanig gelegen dat in de in- en uitvliegsectoren geen obstakels steken door een denkbeeldig vlak, dat met de korte zijde van de luchthaven als basis, oploopt met een helling van 1:8 (hoogte:afstand) tot een afstand van 245 meter, gemeten vanaf de buitengrens van de safety area welke de final approach and take off area (FATO) omgeeft en divergeert tot een breedte van 7 maal de rotordiameter;

  • c.

    de uitvliegsector ligt in het verlengde van de invliegsector of maakt een hoek van maximaal 30° met de invliegsector.

Artikel

24

Een terrein voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik dat gebruikt wordt door een helikopter en het gebruik hiervan voldoen, onverminderd het bepaalde in § 2, aan de volgende eisen:

  • a.

    het terrein is verder gelegen dan 50 meter van aaneengesloten woonbebouwing;

  • b.

    het terrein is verder gelegen dan 25 meter van een openbare weg, tenzij deze weg door de bevoegde autoriteiten is afgezet;

  • c.

    het terrein heeft afmetingen die ten minste gelijk zijn aan de minimale afmetingen als vermeld in het vlieghandboek behorende bij de betreffende helikopter;

  • d.

    indien met draaiende rotor passagiers in- en uit moeten stappen dan worden deze door daartoe getraind personeel op een veilige wijze naar en van de helikopter geleid.

§

4

Mla’s

Artikel

25

§

5

Gemotoriseerde schermvliegtuigen en paramotortrikes

Artikel

26

§

6

Vrije ballonnen

Artikel

27

§

7

Watervliegtuigen

Artikel

28

§

8

Zweefvliegtuigen

Artikel

29

Artikel

30

§

8a

Zeilvliegtuigen en schermzweeftoestellen

Artikel

30a

Artikel

30b

§

9

Landbouwluchtvaartuigen

Artikel

31

§

10

Luchtschepen

Artikel

32

§

11

Onbemande luchtvaartuigen tot 150 kilogram

Artikel

33

§

12

Gyrokopters

Artikel

34

§

13

Luchtvaartuigen die een nood- of voorzorgslanding hebben gemaakt

Artikel

34a

Hoofdstuk

4

Procedurebepalingen

Artikel

35

Artikel

36

Hoofdstuk

5

Wijziging andere regelingen

Artikel

37

Wijzigt het Algemeen luchthavenreglement.

Artikel

38

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Schiphol.

Artikel

39

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Maastricht.

Artikel

40

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement Rotterdam.

Artikel

41

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement luchthaven Eelde.

Artikel

42

Wijzigt het Aanvullend Luchthaven Reglement Lelystad.

Artikel

43

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement Teuge.

Artikel

44

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement Texel.

Artikel

45

Wijzigt het Aanvullend luchthavenreglement Midden Zeeland.

Hoofdstuk

6

Slotbepalingen

Artikel

46

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2009.

Artikel

47

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling veilig gebruik luchthavens en andere terreinen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,C.M.P.S.Eurlings