Artikel
1.1
Vervallen
Besluiten:
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
(Gereserveerd)
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
aantoonbaarheidsgrens: laagste concentratie van de component in het monster waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde betrouwbaarheid kan worden vastgesteld;
debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende het etmaal; momentaan debiet: hoeveelheid geloosd afvalwater gedurende een moment van meting; etmaal: aaneengesloten periode van 24 uur waarover een etmaalverzamelmonster wordt samengesteld;
kalibreren: bepalen van de waarde van de afwijkingen ten opzichte van een van toepassing zijnde standaard;
droog kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij een doorstroming van een hoeveelheid water door de debietmeter wordt gesimuleerd;
nat kalibreren: kalibreren van een debietmeter waarbij daadwerkelijk een nauwkeurig bekende hoeveelheid vloeistof door de debietmeter wordt geleid;
gesloten meetsysteem: meetsysteem dat het debiet meet in een gesloten leiding of in een gesloten drukleiding, waarbij het afvalwater niet in contact staat met de buitenlucht;
open meetsysteem: meetsysteem waarbij het oppervlak van het stromende afvalwater in contact staat met de buitenlucht.
Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het zuurstofverbruik, VeO, wordt berekend door de som van het aantal gedurende elk etmaal van het heffingsjaar afgevoerde hoeveelheden zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, te delen door 54,8 kilogram.
De gedurende een etmaal afgevoerde hoeveelheid zuurstofverbruik, uitgedrukt in kilogrammen, wordt berekend volgens de formule:
waarbij:
Q = het debiet in m3/etmaal;
CZV = het chemisch zuurstofverbruik bepaald volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;
NKj = de som van ammonium-stikstof en organisch gebonden stikstof, bepaald volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l.
Indien de CZV-waarde voor ten minste 25% afkomstig is van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen in het afvalwater, wordt op die waarde een correctie toegepast door deze te vermenigvuldigen met de breuk
waarbij:
T = het percentage CZV, afkomstig van biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen.
T wordt berekend bij:
het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen, vanuit een inrichting, in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam of het brengen van zuurstofbindende stoffen met biochemisch zuurstofverbruik van niet meer dan 20 mg/l vanuit een bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, van de Waterwet, met behulp van de methode van het biochemisch zuurstofverbruik na vijf dagen, volgens de in artikel 7.15 vermelde analysevoorschriften, in mg/l;
het lozen in een oppervlaktewaterlichaam van zuurstofbindende stoffen in andere dan de onder a bedoelde gevallen met behulp van een andere toereikende bepalingsmethode.
Vervallen
Voor de berekening van de frequentie van meting, bemonstering en analyse als bedoeld in artikel 7.5, eerste en tweede lid, van de Waterwet wordt gebruik gemaakt van de volgende formule:
waarbij:
n = het berekende aantal meetdagen
tso = toelaatbare statische onnauwkeurigheid =
35/e ^0,000175*VeO, waarbij VeO = vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik in een jaar van de in de oppervlaktelichamen geloosde stoffen.
N = het aantal dagen per jaar dat stoffen in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd;
σ = spreidingspercentage in de meetwaarden, uitgedrukt ten opzichte van het gemiddelde van de hoeveelheden zuurstofverbruik van de afgevoerde stoffen in de etmalen waarop gedurende het heffingsjaar onderzoek heeft plaatsgehad.
De meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 7.5, eerste lid, van de Waterwet geschiedt zodanig dat:
de gemeten hoeveelheid afvalwater niet meer dan 5% afwijkt van de werkelijke hoeveelheid afvalwater;
het verkregen monster representatief is voor de totale hoeveelheid afvalstoffen die gedurende de bemonsteringsperiode in oppervlaktewaterlichamen wordt geloosd;
de in deze regeling opgenomen voorschriften of de door de heffingsambtenaar gestelde voorschriften in acht genomen worden.
De heffingsambtenaar:
kan, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, ambtshalve bepalen dat debietmeting en bemonstering geschieden in afwijking van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften en kan daaromtrent nadere voorschriften geven;
beslist op aanvraag van de heffingplichtige, die aannemelijk maakt dat daardoor voldaan wordt aan het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en de uitkomsten van de analyse daardoor niet worden beïnvloed, dat van één of meer van de in deze regeling opgenomen voorschriften kan worden afgeweken en kan daaromtrent nadere voorschriften geven.
De beslissing van de heffingsambtenaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, bevat in elk geval:
de voorschriften uit deze regeling waarvan wordt afgeweken;
de voorgeschreven afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;
nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.
De beslissing van de heffingsambtenaar op een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, bevat in elk geval:
de voorschriften van deze regeling waarvan mag worden afgeweken;
de toegestane afwijkingen van de in deze regeling opgenomen voorschriften;
nadere voorschriften van de heffingsambtenaar.
De heffingsambtenaar kan twee of meer van de op basis van het tweede lid genomen besluiten, die betrekking hebben op hetzelfde bedrijf of hetzelfde bedrijfsonderdeel, in één geschrift verenigen.
In zijn besluit geeft de heffingsambtenaar in ieder geval voorschriften met betrekking tot:
de afvalwaterstromen en de stoffen waarop het besluit betrekking heeft;
het aantal in het heffingsjaar gelegen, daartoe aangewezen tijdvakken waarin meting, bemonstering en analyse dienen te geschieden, hetzij ieder etmaal van dat aantal tijdvakken, hetzij een of meer daartoe aangewezen etmalen daarvan;
de wijze waarop de op de voet van de onderdelen a en b verkregen uitkomsten worden herleid tot het aantal vervuilingseenheden over een aldaar bedoeld tijdvak, onderscheidenlijk over het heffingsjaar;
het heffingsjaar of de heffingsjaren, ten aanzien waarvan dat besluit van toepassing is.
De heffingsambtenaar kan bij veranderingen of te verwachten veranderingen in de hoeveelheid of hoedanigheid van de stoffen, die vanuit een bedrijf of een bedrijfsonderdeel in oppervlaktewaterlichamen worden geloosd:
de besluiten, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen of intrekken, in verband met het bepaalde in het eerste lid;
het besluit, bedoeld in het tweede en zesde lid, wijzigen indien toepassing van het berekeningsvoorschrift uit artikel 7.4 leidt tot een ander aantal etmalen, bedoeld het zesde lid, onderdeel b, dan in dat besluit is opgenomen.
In afwijking van het eerste lid kan het debiet worden bepaald op basis van meting van de hoeveelheid water in het watertoevoersysteem van het bedrijf of van de bedrijfsonderdelen. De per etmaal afgevoerde hoeveelheid afvalwater is niet groter dan de in dezelfde periode toegevoerde hoeveelheid water.
Bij toepassing van een meetput geldt dat:
momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,05 meter, gesommeerd minder bedragen dan 5% van het gemeten debiet;
momentane debieten in het etmaal, gemeten bij overstorthoogten van minder dan 0,125 meter, gesommeerd minder bedragen dan 10% van het gemeten debiet.
Bij toepassing van een meetgoot bedragen de momentane debieten in het etmaal, van minder dan 16,4% van het maximaal mogelijk momentane debiet, gesommeerd, minder dan 10% van het gemeten debiet.
De apparatuur voor de hoogtemeting wordt ten minste éénmaal per jaar bij overstorthoogten van 5, 10, 15, 20 en 25 centimeter droog gekalibreerd.
In het kalibratierapport wordt voor elke overstorthoogte een vergelijking gemaakt tussen de gemeten hoeveelheid afvalwater gedurende de periode van het kalibreren, en de bij de desbetreffende overstorthoogte met behulp van de afvoerrelatie van de meetvoorziening berekende hoeveelheid afvalwater over de periode van het kalibreren. Zowel het absolute als het procentuele verschil wordt hierbij aangegeven.
De momentane debieten in het etmaal, van minder dan 10% van het maximaal mogelijk momentaan debiet, bedragen gesommeerd minder dan 5% van het gemeten debiet.
Meetapparatuur voor debietmetingen in gesloten meetsystemen wordt ten minste éénmaal per jaar droog gekalibreerd.
Het droog kalibreren bestaat minimaal uit:
het controleren van de meetversterker en het registeren en corrigeren van afwijkingen waarbij de meetversterker wordt gecontroleerd op lineariteit, versterkingsfactor en nulpuntsinstelling, en
het uitbouwen van de flowmeter en het controleren van de binnenkant van de meetbuis op vervuiling waarbij de in de meetbuis aanwezige vervuiling wordt daarbij verwijderd.
De meetapparatuur wordt ten minste éénmaal voor 1 januari 2014 nat gekalibreerd in ingebouwde toestand en daarna ten minste éénmaal per vijf jaar.
Het bemonsteringsinterval wordt zodanig ingesteld dat een etmaalverzamelmonster wordt verkregen dat bestaat uit ten minste 100 deelmonsters.
Het volume per deelmonster wordt zodanig ingesteld dat de herhaalbaarheid maximaal 5% van het ingestelde volume bedraagt. Bij vacuümmonstername-apparatuur bedraagt het volume per deelmonster minimaal 50 milliliter. Bij ‘in-line’-bemonstering bedraagt het volume per deelmonster minimaal 20 milliliter en wordt een etmaalverzamelmonster verkregen dat bestaat uit ten minste 250 deelmonsters.
Zowel het monsterverzamelvat als andere onderdelen van de monstername-apparatuur die met het afvalwater in aanraking komen, zijn gemaakt van gemakkelijk te reinigen, inert materiaal, dat de uit te voeren analyse niet beïnvloedt. Het monsterverzamelvat kan gemakkelijk uitgenomen worden en is uitgevoerd als emmer of als vat met een wijde hals zodat met een monsterschep gemakkelijk kan worden geroerd en geschept. Tijdens het etmaal is het monsterverzamelvat afgesloten met een goed afsluitende deksel.
Het aanzuigpunt van een open meetsysteem bevindt zich zo dicht mogelijk stroomafwaarts van de obstructie. Op het aanzuigpunt stroomt het afvalwater turbulent.
Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur is de aanzuigleiding zo kort mogelijk en onder afschot gelegd. De aanzuigleiding is beschermd tegen bevriezing en direct zonlicht. In de aanzuigleiding bevinden zich geen knikken of overbodige bochten. Het aanzuigpunt bevindt zich onder het vloeistofoppervlak.
De diameter van alle doorstroomde delen van de monstername-apparatuur van het aanzuigpunt tot het punt waar het monster wordt afgeleverd in het monsterverzamelvat bedraagt minimaal 13 millimeter. Bij gebruik van vacuümmonstername-apparatuur bedraagt de gemiddelde aanzuigsnelheid minimaal 0,3 meter per seconde.
Bij bemonstering met behulp van ‘in-line’-monstername-apparatuur bevindt het bemonsteringspunt zich niet in een bocht of een vernauwing in de leiding. Indien het te bemonsteren afvalwater wordt afgevoerd met behulp van een pomp dan bevindt het bemonsteringspunt zich aan de perszijde van deze pomp.
Als een gesloten meetsysteem wordt gecombineerd met vacuümmonstername-apparatuur bevindt het aanzuigpunt zich op het punt waar de gesloten leiding uitmondt in een open afvoersysteem of er is vanuit de gesloten leiding een aftakking gemaakt, uitmondend in een doorstroomd buffervat waaruit wordt bemonsterd. De stroomsnelheid van het afvalwater in de aftakking is in dat geval ten minste gelijk aan die in de hoofdleiding.
De deelmonsters in het monsterverzamelvat worden bewaard bij een temperatuur hoger dan 0°C en lager dan of gelijk aan 4°C.
Bemonsteringsbenodigdheden die in aanraking komen met het afvalwater zijn gemaakt van eenvoudig te reinigen inert materiaal dat de later uit te voeren analyses niet beïnvloedt.
De monsters uit het etmaalverzamelmonster worden tot en met het einde van de bewaartermijn geconserveerd op de wijze zoals is aangegeven in tabel A. Als een monster uit het etmaalverzamelmonster wordt ingevroren of chemisch geconserveerd geschiedt dit binnen 12 uur na afloop van het etmaal. De eventuele voorschriften met betrekking tot chemische conservering gelden in aanvulling op de voorschriften met betrekking tot de conserveringstemperatuur gedurende de bewaartermijn.
De voorbehandeling van het monster ten behoeve van de analyse, waaronder ondermeer wordt begrepen het ontdooien van bevroren monsters, wordt zodanig uitgevoerd dat daardoor de representativiteit van het monster niet wordt verstoord.
Een monster dat op één van de in tabel A aangegeven wijzen chemisch is geconserveerd wordt niet gebruikt voor één van de in tabel A opgenomen wijzen van analyse, waarvoor op basis van tabel A geen of andere voorschriften op het vlak van de chemische conservering gelden.
biochemisch zuurstofverbruik |
tussen 2 en 8 °C |
tussen 1 en 5 °C |
Koelen onder uitsluiting van licht. |
1 dag |
<– 18 °C |
Invriezen binnen 12 uur |
1 mnd (indien BZV < =50 mg/l) 6 mnd (indien BZV >50 mg/l) |
||
chemisch zuurstofverbruik |
tussen 2 en 8 °C |
tussen 1 en 5 °C |
Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2 |
6 maanden |
<– 18 °C |
Invriezen binnen 12 uur |
6 maanden |
||
som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof |
tussen 2 en 8 °C |
tussen 1 en 5 °C |
Koelen en aanzuren met H2SO4 tot pH < 2 |
1 maand |
<– 18 °C |
Invriezen binnen 12 uur |
6 maanden |
De analyses worden uitgevoerd in het representatieve monster, dat is verkregen op de in dit hoofdstuk vermelde wijze. Het onderzoek wordt in het water als zodanig uitgevoerd, dus zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.
De in tabel B vermelde aantoonbaarheidsgrenzen zijn de concentraties van de desbetreffende stoffen die bij de analyse ten minste aangetoond worden.
biochemisch zuurstofverbruik |
NEN-EN 1899-1 |
1 mg/l |
|
chemisch zuurstofverbruik |
NEN-ISO 15705 of NEN 6633 |
5 mg/l |
|
som ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof |
NEN 6645 |
NEN 6604 of ISO 15923 |
0,5 mg/l |
NEN 6646 |
|||
NEN-EN-ISO 11732 |
|||
NEN-EN 12260 |
NEN-EN 12260 en voor correctie nitriet/nitraat: NEN-EN-ISO 13395, NEN 6604 of ISO 15923-1 |
||
NEN-ISO 5663 |
NEN 6604 of ISO 15923-1 |
||
NEN-ISO 5663 |
|||
NEN 6646 |
NEN 6646 |
||
NEN 6604 of ISO 15923 |
Indien een concentratie gerapporteerd wordt als zijnde kleiner dan de aantoonbaarheidsgrens, wordt voor de aanslag van de verontreinigingsheffing een concentratie van de helft van de aantoonbaarheidsgrens aangehouden.
De meting volgens normblad NEN-ISO 15705 is toepasbaar voor onverdunde monsters met een gehalte zuurstofverbruik tot aan 1.000 mg/l en chlorideconcentraties die lager zijn dan 1.000 mg/l.
In afwijking van de in tabel B opgenomen aantoonbaarheidsgrens heeft de meting volgens normblad NEN-ISO 15705 een aantoonbaarheidsgrens van 6 mg/l voor fotometrische detectie bij 600 nm en 15 mg/l voor titrimetrische detectie (gebaseerd op één enkelvoudige meting van één laboratorium) wanneer cuvetten worden gebruikt met een bereik van maximaal 1.000 mg/l.
Vervallen
Deze regeling treedt in werking met ingang van 22 december 2009 met uitzondering van artikel 6.18, tweede, derde en vierde lid, dat in werking treedt met ingang van 10 oktober 2011.
Deze regeling wordt aangehaald als: Waterregeling.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen II, III, IV en IX die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen
Vervallen