Rijkswet van 7 juli 2010 tot regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving)

Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten binnen het Koninkrijk willen samenwerken door instelling van een orgaan dat is belast met de inspectie van diensten en instellingen die deel uitmaken van de justitiële keten in Curaçao, in Sint Maarten en op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat zij deze samenwerking onderling willen regelen in een rijkswet op grond van artikel 38, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk en dat de regeringen van Nederland en de Nederlandse Antillen en de bestuurscolleges van Curaçao en Sint Maarten instemmen met de inhoud van deze regeling;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk

1

Begripsbepalingen

Artikel

1

Hoofdstuk

2

Instelling en taak

Artikel

2

Artikel

3

Artikel

4

Hoofdstuk

3

Inrichting en samenstelling van de Raad

§

1

De Raad en zijn leden

Artikel

5

De Raad bestaat uit drie leden.

Artikel

6

De leden van de Raad worden benoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. Zij worden benoemd voor maximaal vier jaar en kunnen eenmaal worden herbenoemd.

Artikel

7

Artikel

8

Artikel

9

Het voorzitterschap van de Raad rouleert jaarlijks tussen de drie leden.

Artikel

10

Aan een lid van de Raad wordt ontslag verleend:

  • a.

    op zijn verzoek uiterlijk met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand van de dag waarop Onze Minister het verzoek om ontslag heeft ontvangen;

  • b.

    bij het bereiken van de leeftijd van 70 jaar;

  • c.

    indien hij uit hoofde van ziekte of gebrek blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

  • d.

    bij aanvaarding van een betrekking als bedoeld in artikel 8, derde lid;

  • e.

    bij het verlies van het Nederlanderschap;

  • f.

    indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

  • g.

    indien hij ingevolge onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

  • h.

    indien hij naar het oordeel van Onze Ministers door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

Artikel

11

Artikel

12

Het voorstel voor de besluiten die worden genomen op grond van de artikelen 10 en 11 worden gedaan door Onze Ministers.

Artikel

13

Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur wordt de rechtspositie van de leden van de Raad geregeld, voor zover daarin niet bij deze rijkswet is voorzien.

§

2

Het secretariaat

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Hoofdstuk

4

De uitvoering van de inspectie door de Raad

§

1

Algemene bepalingen

Artikel

17

Artikel

18

Artikel

19

De Raad kondigt een inspectie van tevoren aan bij de betrokken dienst of instelling, tenzij in het belang van het onderzoek een onaangekondigde inspectie wenselijk is.

Artikel

20

Een ieder die is betrokken bij de uitvoering van deze rijkswet en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze rijkswet de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

§

2

Bevoegdheden van de Raad

Artikel

21

Artikel

22

De Raad maakt van de uitoefening van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.

Artikel

23

Artikel

24

De Raad is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel

25

De Raad is bevoegd van personen inzage te vorderen van een in de landen algemeen bij of krachtens landsverordening of bij of krachtens wet erkend identiteitsbewijs.

Artikel

26

Artikel

27

Artikel

28

Artikel

29

§

3

Rapportage door de Raad

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Indien Onze betrokken Minister stelselmatig geen gevolg geeft aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad daarvan mededeling doen aan het vertegenwoordigend orgaan van het betrokken land en de raad van ministers van het Koninkrijk.

Artikel

33

Hoofdstuk

5

De behandeling van klachten

Artikel

34

Hoofdstuk

6

De bekostiging en het beheer van de Raad

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Artikel

38

Artikel

39

De Raad kan privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten, voor zover die voortvloeien uit het jaarplan en zijn gedekt binnen het budget van de ingevolge artikel 36, vijfde lid, goedgekeurde begroting van de Raad.

Artikel

40

Artikel

41

De bevoegdheden van de Algemene Rekenkamers in de landen strekken zich uit tot de Raad. Over het toezicht op de Raad treden de Algemene Rekenkamers met elkaar in overleg.

Hoofdstuk

7

Slot- en overgangsbepalingen

Artikel

42

Onze Ministers zenden binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze rijkswet aan de vertegenwoordigende organen een evaluatieverslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze rijkswet in de praktijk. Voorafgaande aan de evaluatie zullen de landen gezamenlijk de criteria, de thema’s en de samenstelling van de evaluatiecommissie vaststellen.

Artikel

43

Artikel

44

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel

45

Deze rijkswet wordt aangehaald als: Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage
Beatrix
De Minister van Justitie,MinistervanBinnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, E. M. H. Hirsch Ballin
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A. Th. B. Bijleveld-Schouten
De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage

bedoeld in artikel 7, tweede lid

Formulier voor het afleggen van de eed of belofte door leden van de Raad

Ik zweer/ik beloof trouw aan de Koning en gehoorzaamheid aan de wettelijke regelingen

Ik zweer/ik verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van mijn benoeming aan iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.

Ik zweer/ik beloof dat ik nimmer enige giften of geschenken, hoe ook genaamd, zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij bij enige inspectie is of zal worden betrokken, waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op .., werd te ..

Ten overstaan van ..

De bovenstaande eed/belofte afgelegd.

De ..

  • 1

    ...

  • 2

    ...