Mijnbesluit BES

Titel

I

Algemeene bepalingen.

Artikel

1

In dit besluit wordt verstaan onder «Onze Minister»: Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel

1a

Waar in dit besluit zonder nadere aanduiding artikelen worden genoemd, worden artikelen van dit besluit zelf bedoeld.

Artikel

1b

Dit besluit berust op artikel 1a, zesde lid, van de Mijnwet BES.

Artikel

2

In dit besluit wordt onder opsporing verstaan opzettelijk ingesteld onderzoek naar de in artikel 1a van de Mijnwet BES genoemde delfstoffen met het oogmerk om recht tot mijnontginning te verwerven; en onder ontginning of mijnontginning de opzettelijke winning van deze delfstoffen, onverschillig of die winning geschiedt door onderaardsche mijnwerken, open groeven, grondboringen of op andere wijze.

Dit besluit kent aan de uitdrukking onderzoekingsveld, concessieveld en mijnveld het begrip van ruimte toe, en aan de uitdrukkingen onderzoekingsterrein, vergunningsterrein, opsporingsterrein, concessieterrein en ontginningsterrein dat van oppervlakte.

Artikel

3

In dit besluit wordt verstaan:

  • a.

    onder rechthebbende op den grond degene, die een zakelijk recht daarop heeft;

  • b.

    onder derde belanghebbende degene, wiens uit een persoonlijk recht voortvloeiend belangen door een opsporing of ontginning kunnen worden geschaad.

Artikel

4

Onverminderd hetgeen overigens dienaangaande in dit besluit in het bijzonder is bepaald, gelden de aan opspoorders toegekende rechten en opgelegde verplichtingen, ook die nopens de wijze van uitoefening van hun bedrijf mede voor ontdekkers die ingevolge art. 88 hunne werkzaamheden voortzetten.

Artikel

5

Waar in dit besluit gesproken wordt van «door Onze Minister» wordt daarmede ook bedoeld «vanwege Onze Minister».

Titel

II

Voorschriften tot uitvoering van art.1a, derde en zesde lid der Mijnwet BES.

Hoofdstuk

I

Over de vereischten waaraan aanvragers en houders van vergunning tot opsporing moeten voldoen.

Artikel

6

Artikel

7

Artikel

8

Vertegenwoordigers als bedoeld in het eerste lid van art. 5 der Mijnwet BES – ook tijdelijk vervangende en waarnemende – moeten bij authentieke akte zijn aangesteld.

Artikel

9

Ingeval van overlijden van den wettigen houder eener vergunning zijn diens rechtverkrijgenden, voor zoover zij reeds dadelijk dan wel binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis, voldoen aan de in art. 5 der Mijnwet BES gestelde vereischten, verplicht zulks door bescheiden aan te toonen en tevens het bewijs van bedoeld overlijden tijdig aan Onze Minister in te dienen.

Artikel

10

Artikel

11

Artikel

12

Het verzoek om toestemming tot elke andere overdracht van eene vergunning dan bedoeld in art.11 moet eveneens, behalve van de overige gevorderde stukken, vergezeld gaan van bescheiden, aantoonende dat de verkrijger voldoet aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten; het bepaalde bij het tweede lid van art.6 is ten deze toepasselijk.

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

II

Over de vereischten waaraan de houders van het recht op concessie en van concessiën tot ontginning moeten voldoen

Artikel

18

Artikel

19

Artikel

20

Het bepaalde bij art.19 geldt eveneens in geval van overlijden van den wettigen houder van eene concessie voor diens rechtverkrijgenden, voor zoover zij reeds dadelijk dan wel binnen den tijd van één jaar na het openvallen der erfenis voldoen aan de in art.5 der Mijnwet BES gestelde vereischten, zoomede voor rechtverkrijgenden van een overleden wettigen houder eener concessie, die niet voldoen aan de gestelde vereischten en hunne uit de concessie voortvloeiende rechten en verplichtingen wenschen over te dragen.

Artikel

21

Afgescheiden van het bepaalde bij de artt. 19 en 20 is bij elke andere overdracht van het recht op concessie of van eene concessie de verkrijger verplicht Onze Minister door bescheiden aan te toonen, dat hij voldoet aan de art.5 van de Mijnwet BES gestelde vereischten; het bepaalde bij het derde lid van art.18 is ten deze toepasselijk.

Artikel

22

Het bepaalde bij art.8 geldt eveneens voor de aanstelling van vertegenwoordigers – ook tijdelijk vervangende en waarnemende – van niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigde houders van het recht op concessie en van concessiën.

Artikel

23

Artikel

24

Artikel

25

Artikel

26

Artikel

27

Hoofdstuk

III

Over de vergunningen tot opsporing.

Artikel

28

Artikel

29

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Verzoeken om vergunning welke niet dadelijk bij de indiening geheel aan alle gestelde vereischten voldoen, worden op dien grond afgewezen en mogen niet aan de aanvragers ter verbetering, wijziging of aanvulling worden teruggezonden; kleine fouten of onduidelijkheden van ondergeschikt belang, welke in de verzoeken mochten voorkomen en zonder terugzending aan de aanvragers ambtshalve kunnen worden verbeterd, leveren op zich zelf geen bezwaar op tegen het verleenen van vergunning.

Artikel

33

Artikel

34

Nadat Onze Minister een verzoek om vergunning met de daarop betrekkelijke stukken heeft ontvangen en nadat overeenkomstig art.33 omtrent de voorkeur is beslist, wordt de aanvrage ten spoedigste bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel

35

Artikel

36

Artikel

37

Bij overlijden van een aanvrager vervalt zijne aanvrage; zijne rechtverkrijgenden kunnen aan zijne aanvrage geene rechten of aanspraken ontleenen.

Artikel

38

Artikel

39

Wanneer de juiste oppervlakte van een onderzoekingsterrein niet met de zekerheid kan worden berekend, kan worden volstaan met eene schatting tenzij de aanvrager meting van het terrein op zijne kosten verlangt.

Artikel

40

Artikel

41

Artikel

42

Artikel

43

Artikel

44

Artikel

45

Artikel

46

Indien door Onze Minister wordt beslist, dat niet tijdig met de opsporing een aanvang is gemaakt of, indien geen schriftelijke kennisgeving bedoeld in het tweede lid van art. 45 is ingediend, wordt overeenkomstig de artt. 61 en 62 de vergunning ingetrokken.

Artikel

47

Artikel

48

Artikel

49

Artikel

50

De ingevolge de artt.48 en 49 ingediende verslagen worden niet aan de houders der vergunning teruggezonden, maar blijven berusten bij Onze Minister.

Artikel

51

Op de beschikkingen houdende verlenging van den vergunningstermijn is van toepassing het bepaalde bij art.40.

Artikel

52

Artikel

53

Wanneer een vergunning door tijdsverloop is vervallen of is ingetrokken, mag aan hen die houders dier vergunning zijn geweest, nòch voor hetzelfde terrein, nòch voor een gedeelte daarvan opnieuw vergunning verleend; evenmin mag aan hen een inmiddels aan een ander voor datzelfde terrein of een gedeelte daarvan verleende of overgedragen vergunning worden overgedragen.

Artikel

54

Artikel

55

Artikel

56

Artikel

57

Op de beschikkingen waarbij toestemming tot overdracht van vergunningen is verleend, is van toepassing het bepaalde bij art. 40, met dien verstande, dat een afschrift van de beschikking wordt uitgereikt aan den nieuwen houder der vergunning of zijn vertegenwoordiger.

Artikel

58

De houder, die de vergunning heeft overgedragen, is verplicht nadat de toestemming tot overdracht is verleend het hem ingevolge art. 40 uitgereikt afschrift van de vergunningsbeschikking aan den nieuwen houder af te geven.

Artikel

59

Artikel

60

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Artikel

65

Artikel

66

Artikel

67

[vervallen]

Hoofdstuk

IV

Over de concessiën.

1e

Afdeeling

Concessie-aanvragen

Artikel

68

In dit besluit wordt onder «concessie-aanvraag» en «aanvrage om concessie» verstaan: het in het eerste lid van het volgende artikel bedoeld verzoekschrift, waarbij de ontdekker eener in de Mijnwet BES genoemde delfstof zijne aanspraken doet gelden en dientengevolge recht op concessie tot ontginning van de ontdekte delfstof verkrijgt.

Artikel

69

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Elke concessie-aanvraag mag slechts betrekking hebben op één aaneengesloten terrein, dat één samenhangend geheel vormt.

Artikel

73

De concessie-aanvraag moet bevatten:

  • 1°.

    den naam, de voornamen en de woonplaats van den verzoeker;

  • 2°.

    de benaming der delfstof of de namen der delfstoffen voor welker ontginning concessie gevraagd wordt;

  • 3°.

    de ligging van de ontdekte vindplaats of vindplaatsen en de grenzen, hetzij van het aangevraagde, hetzij van het bestaande concessie-terrein;

  • 4°.

    den naam aan de concessie te geven of gegeven;

  • 5°.

    het gekozen domicilie;

  • 6°.

    het beroep en den leeftijd van den verzoeker;

  • 7°.

    of de ontdekking is geschied als houder eener vergunning dan wel als concessionaris, onder opgave van datum en nummer van de vergunningsbeschikking dan wel de concessiebeschikking;

  • 8°.

    den tijd waarvoor de concessie wordt aangevraagd met dien verstande dat die, ingevolge het vijfde lid van artikel 1a van de Mijnwet BES, 75 jaren niet mag te boven gaan.

Artikel

74

Artikel

75

Bij de plaatselijke opmeting van een aan te vragen concessieterrein, bedoeld in het eerste lid sub 2 van art. 74, moeten de grenzen van dat terrein zoodanig op het terrein worden uitgezet, dat zij te allen tijde zijn terug te vinden.

Artikel

76

Artikel

77

2e

Afdeeling

Overdracht van het recht op concessie.

Artikel

78

Artikel

79

3e

Afdeeling

Behandeling van concessie-aanvragen.

Artikel

80

Artikel

81

Is Onze Minister van oordeel, dat een concessie-aanvraag niet voldoet aan de in het eerste lid van art. 2 der Mijnwet BES gestelde vereischten en dat daaraan ook niet kan worden tegemoetgekomen door de noodige verbeteringen in de aanvrage aan te brengen, dan wordt de concessie-aanvrage onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel

82

Is Onze Minister van oordeel dat, ofschoon de aanvrage aan de in het eerste lid van art. 2 der Mijnwet BES gestelde vereischten voldoet, tegen het verleenen der concessie bezwaren bestaan, waaraan door den aanvrager niet kan worden tegemoetgekomen, dan wordt de concessie-aanvrage onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel

83

Voldoet de aanvrager niet aan de uitnoodiging om binnen den gestelden termijn hetzij aan de gerezen bezwaren tegemoet te komen, hetzij de noodige verbeteringen in de aanvrage of ten aanzien van de daarbij behoorende stukken aan te brengen, dan wel worden de vereischte stukken niet binnen den in het vierde lid van art. 74 gestelden of verlengenden termijn ingediend, dan wordt de concessie-aanvrage onvoorwaardelijk afgewezen.

Artikel

84

Zoodra vaststaat, dat zoowel de aanvraag als de daarbij behoorende stukken voldoen aan alle gestelde vereischten, wordt de aanvraag, indien gedurende en naar aanleiding van de behandeling daarin wijzigingen zijn aangebracht, onder verwijzing naar de eerste openbaarmaking ingevolge het vijfde lid van art. 69, opnieuw volledig in de Staatscourant openbaar gemaakt met vermelding wederom van het tijdstip der indiening.

Artikel

85

Ieder belanghebbende kan binnen den tijd van drie maanden nadat een aanvrage om concessie is bekend gemaakt, voor zijne belangen opkomen en zijne bezwaren tegen het verleenen der aangevraagde concessie schriftelijk inbrengen bij Onze Minister.

4e

Afdeeling

Het verleenen van concessiën

Artikel

86

Concessiën worden slechts verleend voor de winning van zoodanige delfstoffen, waarvan ten genoegen van Onze Minister wordt aangetoond, dat zij binnen het mijnveld in eene natuurlijke afzetting voorkomen, waaruit hare winning technisch mogelijk is.

Artikel

87

Concessiën worden niet verleend voor ontginning in streken of terreinen, waar die, naar het oordeel van Onze Minister, den Raad van Bestuur gehoord, om redenen van algemeen belang niet kan worden toegelaten.

Artikel

88

Na de indiening van het bij art. 69 bedoelde verzoek om concessie kan de ontdekker zijne werkzaamheden op den voet van opsporingswerken voortzetten totdat hij in kennis zal zijn gesteld van de beschikking op zijn verzoek.

Artikel

89

Op elke concessie-aanvraag wordt door Onze Minister afzonderlijk beschikt, met gelijktijdige beslissing omtrent de eventueel ingebrachte bezwaren, en na den Raad van Bestuur te hebben gehoord.

Artikel

90

De beschikking waarbij de concessie verleend wordt, moet behelzen:

  • 1°.

    den naam, de voornamen, het beroep en de woonplaats van den concessionaris;

  • 2°.

    den naam van den concessie;

  • 3°.

    de oppervlakte van het concessieterrein uitgedrukt in hectaren, met verwaarloozing van onderdeelen;

  • 4°.

    de grenzen van het concessieterrein aangeduid op de bij de beschikking behoorende kaart, waarop tevens de voor de plaatsing van merkteekens bestemde punten worden aangegeven, zullen twee opeenvolgende punten op niet meer dan 500 meter afstand mogen gelegen zijn;

  • 5°.

    den duur der concessie;

  • 6°.

    den naam van het eiland en het district, dan wel de namen van de districten waar binnen het concessieterrein gelegen is;

  • 7°.

    het gekozen domicilie;

  • den naam der delfstof of de namen der delfstoffen waarvoor concessie verleend wordt;

  • 9°.

    de bijzondere voorwaarden voor zoover zij noodig zijn;

  • 10°.

    den datum;

  • 11°.

    het bedrag van het door den concessionaris verschuldigd vast recht en de tijdstippen waarop dat bedrag uiterlijk over het eerste concessiejaar en verder telkenjare over volgende concessiejaren moet worden voldaan;

  • 12°.

    de Rijks kas waar het vast recht en het uitvoerrecht moeten worden gestort;

  • 13°.

    de aangaande ingebrachte bezwaren genomen beslissing; terwijl de concessionaris in de beschikking wordt verwezen naar art. 237.

Artikel

91

De beschikking waarbij concessie verleend wordt vormt met het daarin gestelde voorwaarden de akte van concessie.

Artikel

92

5e

Afdeeling

Afwijzing van concessie-aanvragen.

Artikel

93

Artikel

94

Op aanvragen van concessiën wordt afwijzend beschikt:

  • 1°.

    indien de aanvrager niet voldoet aan de in de Mijnwet BES en dit besluit gestelde vereischten;

  • 2°.

    indien de aanvrage niet voldoet aan de in dit besluit gestelde vereischten;

  • 3°.

    indien Onze Minister gebruik maakt van de bevoegdheid verleend bij art. 87.

Artikel

95

6e

Afdeeling

Gemengde bepalingen betreffende verleende concessiën.

Artikel

96

De concessie gaat in met den datum van de beschikking waarbij zij is verleend.

Artikel

97

Bij verschil van opvatting omtrent het beloop der grenzen van een concessieterrein beslist Onze Minister.

Artikel

98

Artikel

99

Nòch de concessionarissen nòch de hypothecaire of andere schuldeischers ontleenen tegenover de rijksoverheid aan krachtens de artt. 97 en 98 genomen beslissingen eenige aanspraak op schadeloosstelling.

Hoofdstuk

V

Splitsing van concessieterreinen, verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen, vereeniging van aan elkander grenzende concessieterreinen en gedeeltelijke intrekking van concessiën.

1e

Afdeeling

Splitsing, verwisseling en vereeniging

Artikel

100

Artikel

101

Splitsing van concessieterreinen, verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen en vereeniging van aan elkander grenzende concessieterreinen kunnen niet plaats hebben alvorens de bestaande concessiën, waarop de splitsing, verwisseling en vereeniging betrekking hebben, overeenkomstig het bepaalde bij art. 237, zijn ingeschreven.

Artikel

102

Splitsing van een concessieterrein en verwisseling van gedeelten van aangrenzende concessieterreinen worden slechts toegestaan indien de nieuwe concessiën, welke na de splitsing en de verwisseling zullen ontstaan, elk op zich zelf betrekking hebben op één aaneengesloten terrein dat een samenhangend geheel vormt.

Artikel

103

Artikel

104

Het verzoek om splitsing van een concessieterrein in op zich zelf staande gedeelten met bekendstelling van de wijze waarop die splitsing zal geschieden, moet door den concessionaris op zijn kosten driemalen, telkens met een tijdruimte van ééne maand, worden bekendgemaakt in de Staatscourant zoomede in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad. Van de Staatscourant en het dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad waarin de bekendmaking heeft plaats gehad, moet door den concessionaris een exemplaar aan Onze Minister worden aangeboden.

Artikel

105

Artikel

106

Op een verzoek om splitsing van een concessieterrein wordt door Onze Minister niet beschikt dan nadat tenminste ééne maand na de derde van de art. 104 genoemde bekendmakingen is verstreken.

Artikel

107

Artikel

108

Artikel

109

Op de beschikkingen waarbij in geval van splitsing van een concessieterrein nieuwe concessiën worden verleend, is van toepassing het bepaalde bij artt. 91 en 92.

Artikel

110

Het op grond van de in geval van splitsing verleende nieuwe concessiën verworven recht, wordt tegenover derden eerst als bestaande aangemerkt, nadat èn de in art. 240 voorgeschreven openbaarmaking (inschrijving) heeft plaats gehad, èn door inschrijving van de in het tweede lid sub 2°. van art. 103 bedoelde hypotheken uitvoering is gegeven aan hetgeen c.q. dienaangaande tusschen partijen is overeengekomen. Eerst na die openbaarmaking en inschrijving zullen de in het tweede lid van art. 240 bedoelde aanteekingen mogen worden gesteld en de inschrijving of inschrijvingen van op de oorspronkelijke concessie rustende hypotheek of hypotheken in de registers mogen worden doorgehaald.

Artikel

111

Binnen den tijd van één jaar na den datum der beschikkingen, waarbij in geval van splitsing nieuwe concessiën zijn verleend moet door den concessionaris worden voldaan aan de verplichting omschreven in het eerste lid a en d van art. 167.

Artikel

112

2e

Afdeeling

Gedeeltelijke intrekking

Artikel

113

Het schriftelijk verzoek van een concessionaris om gedeeltelijke intrekking zijner concessie moet worden gericht aan Onze Minister.

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Het verzoek om gedeeltelijke intrekking eener concessie moet door den concessionaris op zijne kosten driemalen, telkens met een tijdruimte van ééne maand, worden bekend gemaakt in de Staatscourant, zoomede in een dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad. Van de Staatscourant en het dag-, nieuws-, of huis-aan-huisblad, waarin de bekendmaking heeft plaats gehad, moet door den concessionaris een exemplaar aan Onze Minister worden aangeboden.

Artikel

117

Artikel

118

Op een verzoek om gedeeltelijke intrekking eener concessie wordt door Onze Minister niet beschikt dan nadat tenminste ééne maand na de derde van de in art. 116 genoemde bekendmakingen is verstreken.

Artikel

119

Artikel

120

Artikel

121

Op de beschikking waarbij in geval van gedeeltelijke intrekking eene nieuwe concessie wordt verleend, is van toepassing het bepaalde bij art. 91 en 92.

Artikel

122

Het op grond van de in geval van gedeeltelijke intrekking verleende nieuwe concessie verworven recht wordt tegenover derden eerst als bestaande aangemerkt nadat èn de in art. 240 voorgeschreven openbaarmaking (inschrijving) heeft plaats gehad èn door inschrijving van de in het tweede lid sub 2°. van art. 115 bedoelde hypotheken uitvoering is gegeven aan hetgeen c.q. dienaangaande tusschen partijen is overeengekomen. Eerst na die openbaarmaking en inschrijving zullen de in het tweede lid van art. 240 bedoelde aanteekening mogen worden gesteld en de inschrijving of inschrijvingen van op de oorspronkelijke concessie rustende hypotheek of hypotheken in de registers mogen worden doorgehaald.

Artikel

123

Binnen den tijd van één jaar na den datum van de beschikking waarbij in geval van gedeeltelijke intrekking eener concessie een nieuwe concessie is verleend, moet door den concessionaris worden voldaan aan de verplichting omschreven in het eerste lid sub a en d van art. 167.

Hoofdstuk

VI

Het verleenen van concessiën na openbare mededinging.

Artikel

124

Indien eene naar het oordeel van Onze Minister voor ontginning in aanmerking komende delftstofafzetting ontdekt is ten gevolge van een rijksoverheidswege ingesteld onderzoek, wijst Onze Minister, behoudens de rechten van derden, het terrein aan, binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, onverminderd de bevoegdheid van de rijksoverheid om daarin zelf mijnontginning te ondernemen.

Artikel

125

Art. 124 is toepasselijk op naar het oordeel van Onze Minister voor ontginning in aanmerking komende delfstofafzettingen tot welke ontginning geen aanspraken op concessie overeenkomstig art. 2 der Mijnwet BES, geldend kunnen gemaakt worden en welke niet vallen in de termen van het eerste lid van genoemd artikel.

Artikel

126

De beschikking, waarbij krachtens art 124 door Onze Minister het terrein wordt aangewezen binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, wordt openbaar gemaakt in de Staatscourant.

Artikel

127

Artikel

128

Indien naar het oordeel van Onze Minister eene niet tengevolge van een van rijksoverheidswege ingesteld onderzoek ontdekte delfstofafzetting voor ontginning in aanmerking komt, tot welker ontginning geen aanspraken op concessie, overeenkomstig de Mijnwet BES en dit besluit, geldend kunnen gemaakt worden, wordt de beschikking waarbij in verband daarmede krachtens art. 125 door Onze Minister het terrein wordt aangewezen, binnen hetwelk geen concessie wordt verleend dan na openbare mededinging, openbaar gemaakt in de Staatscourant.

Artikel

129

Artikel

130

De beschikking, waarbij door Onze Minister de gelegenheid wordt opengesteld om na openbare mededinging concessie te verkrijgen voor de winning van de in de beschikking genoemde delfstof of delfstoffen in een nauwkeurig aangeduid concessieterrein, overeenkomende met of gelegen binnen eenig overeenkomstig art. 126 of art. 128 aangewezen terrein wordt volledig in de Staatscourant openbaar gemaakt. Ten aanzien van de uitgestrektheid van het terrein is van toepassing het bepaalde bij art. 138.

Artikel

131

Artikel

132

Artikel

133

Hij aan wien de concessie is toegewezen is verplicht:

  • 1°.

    de som, waarvoor door hem is ingeschreven binnen den in de voorwaarden der inschrijving vastgestelden termijn ineens in ’s Rijks kas te storten;

  • 2°.

    binnen een termijn van zes maanden na den datum van het nummer van de Staatscourant waarin de beschikking ingevolge het tweede lid van art. 132 is openbaar gemaakt aan Onze Minister in te dienen:

Artikel

134

Hoofdstuk

VII

Over de uitgestrektheid, waarvoor vergunningen tot opsporing en concessiën tot ontginning kunnen worden erlangd.

Artikel

135

De vergunning tot opsporing word verleend voor een veld, dat zich binnen de verticale projectie van het terrein, aangeduid in de beschikking, waarbij vergunning wordt verleend, tot een onbepaalde diepte uitstrekt.

Artikel

136

Artikel

137

Concessiën tot ontginning wordt verleend voor een mijnveld, dat zich binnen de verticale projectie van het in de concessie-bschikking aangeduid terrein tot in onbepaalde diepte uitstrekt.

Artikel

138

Behoudens het bepaalde bij art. 140 en behalve in het geval van art. 139 worden geen concessiën verleend voor eene grootere uitgestrektheid van elk concessieterrein op zich zelf, dan van 1000 hectaren.

Artikel

139

Artikel

140

De uitgestrektheid van concessieterreinen, ontstaan door verwisseling van gedeelten van aangrenzende terreinen of door vereeniging van twee of meer aan elkander grenzende concessieterreinen, mag het in art. 138 genoemde maximum overschrijden.

Hoofdstuk

VIII

Over de voorwaarden, waaronder vergunning tot opsporing en concessiën tot ontginning kunnen worden erlangd.

Eerste

Afdeeling

Algemeene bepalingen.

Artikel

141

Artikel

142

Aan eene verlenging of bij de toestemming tot overdracht van de vergunning mogen geen nieuwe of gewijzigde voorwaarden worden verbonden dan op verzoek of met toestemming van den houder der vergunning.

Artikel

143

De voorwaarden welke in de concessie-beschikking worden gesteld moeten tot het strikt noodzakelijke worden beperkt.

Artikel

144

2e

Afdeeling

Over heffing van vast recht

Artikel

145

Artikel

146

Artikel

147

Artikel

148

Artikel

149

Artikel

150

Artikel

151

Van elken ontdekker, die opsporingswerken voortzet overeenkomstig art. 88 nadat de tijd, waarvoor zijne vergunning was verleend of verlengd, is verstreken en voordat eene beschikking is gevolgd op zijne concessie-aanvrage, wordt vast recht geheven alsof zijne vergunning nog van kracht was en wel over alle vergunningsjaren, welke ingaan vóór den datum der beschikking op zijne concessie-aanvrage.

Artikel

152

Artikel

153

Als belastingschuldige ten aanzien van het vast recht van vergunningen en ontdekkers is aan te merken hij die houder der vergunning of van het recht op concessie is op het tijdstip dat die belasting uiterlijk moet worden voldaan.

Artikel

154

Zoodra de houder eener vergunning langer dan drie maanden achterstallig is met de betaling van het door hem verschuldigd vast recht wordt de vergunning onmiddellijk ingetrokken, onverminderd de bevoegdheid om bij niet-voldoening van het vast recht op het daarvoor bepaald tijdstip, reeds eerder tot die intrekking over te gaan.

Artikel

155

Artikel

156

De betrokken ontvangers verstrekken met het oog op het bepaalde bij art. 154 binnen acht dagen na ommekomst van elke maand aan Onze Minister opgaven van de vergunningen waarvan het verschuldigd vast recht, dat in den loop dier maand moest zijn betaald, niet is voldaan.

Artikel

157

In de quitantiën voor van vergunningen en door ontdekkers betaald vast recht moet behalve van de namen der belastingschuldigen, ook melding worden gemaakt van het belastingjaar waarop de betaling betrekking heeft.

Artikel

158

Artikel

159

Artikel

160

Artikel

161

Als belastingschuldigen ten aanzien van het vast recht en als aansprakelijk voor de deswege verschuldigde boeten is aan te merken, hij die concessionaris is op het tijdstip dat die belasting uiterlijk moet worden voldaan.

3de

Afdeeling

Het mijnrecht of de cijns

Artikel

161a

Artikel

161b

Naast het vastrecht als bedoeld in de vorige afdeling van dit hoofdstuk is de houder van een concessie aan ’s Rijks kas verschuldigd:

hetzij uitsluitend een daarbij overeen te komen cijns over de gewonnen delfstoffen,

hetzij, nevens zodanige cijns of in plaats van cijns, een daarbij overeen te komen aandeel in de met de ontginning behaalde winst.

Artikel

161c

Artikel

161d

Artikel

161e

Artikel

161f

Artikel

161g

Gedurende vijf jaren na de dagtekening van de beschikking waarbij de handelswaarde definitief werd vastgesteld kan de niet of te weinig betaalde cijns worden nagevorderd.

Artikel

161h

Hoofdstuk

IX

Over de rechten en verplichtingen uit de vergunningen tot opsporing en de concessiën tot ontginning voortvloeiende

Artikel

162

Artikel

163

Artikel

164

Artikel

165

Artikel

166

De aanspraak op schadeloosstelling, in de artt. 163 en 164 bedoeld, voor zoover zij niet gegrond is op eene overeenkomst, verjaart door verloop van drie jaren, te rekenen van den dag, waarop de schade aan den belanghebbende bekend is.

Artikel

167

Artikel

168

Artikel

169

Onder den aanleg binnen het mijnveld van werken,als bedoeld in art. 163 noodig tot het winnen der in de concessiebeschikking genoemde delfstoffen wordt verstaan de uitvoering van alle opsporings- en ontginningswerken, zoo op als onder den grond, en van al hetgeen ten dienste daarvan strekt, als:

de aanleg van stapel-, opslag- en scheepplaatsen, van los- en laadhoofden en aanlegplaatsen voor schepen, van land- en waterwegen, met inbegrip van spoorwegen, van machine-installaties, van verzamelplaatsen van water en andere vloeistoffen, van buis- en andere leidingen, van wasch-, sorteerings- en reinigingsinrichtingen en van smeltovens; de plaatsing van merkteekens tot afbakening en van de concessie-grenzen; de oprichting van tot uitvoering van het mijnbouwbedrijf en tot huisvesting, voeding of verpleging der werklieden bestemde gebouwen en inrichtingen; het aanbrengen van toe- en afvoerwegen van lucht; de oprichting van magazijnen voor springmiddelen en de toegangswegen daarheen en van inrichtingen tot fabricatie van cokes en briketten indien die ter plaatste der kolenontginning worden opgericht; zoomede de aanleg en uitvoering van alle andere voor het bedrijf noodige werken waaromtrent in geval van twijfel door Onze Minister wordt beslist dat zij vallen onder de in art. 163 genoemde werken.

Artikel

170

Artikel

171

Artikel

172

Onder de kosten van voortbrenging bedoeld in art. 171 en in het tweede lid van art. 163 zijn, behalve die van winning, ook de kosten van transport tot de plaats van levering begrepen.

Hoofdstuk

X

Over de rechten en verplichtingen van de rechthebbenden op den grond en van derde belanghebbenden, voor het geval ten behoeve van opsporingen of ontginningen over den grond moet worden beschikt en van naburige concessionarissen onderling.

Eerste

Afdeeling

Algemeene bepalingen

Artikel

173

De rechthebbenden op den grond en derde belanghebbenden zijn gehouden het doen van opsporingen in den grond te gedoogen:

  • a.

    mits zij door den houder der vergunning vooraf, onder vertoon van de vergunning of een authentiek afschrift daarvan, in kennis gesteld zijn met diens voornemen tot het doen van opsporingen en met de plaats waar die zullen geschieden;

  • b.

    tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling.

Artikel

174

Opsporingen worden niet toegelaten:

  • a.

    in terreinen of streken, gereserveerd hetzij voor opsporing of ontginning van rijksoverheidswege, hetzij voor de uitgifte van eene concessie na openbare mededinging volgens de art. 124–133;

  • b.

    in terreinen, binnen welke aan anderen vergunning tot het doen van opsporingen is verleend, zoolang zij ingevolge die vergunning eene aanspraak op concessie geldend kunnen maken;

  • c.

    in terreinen of streken door Onze Minister om redenen van algemeen belang voor opsporingen gesloten.

Artikel

175

Artikel

176

De beschikking waarbij Onze Minister, wegens een der redenen genoemd in art. 174, eenig terrein of eenige streek van Bonaire, Sint Eustatius en Saba voor mijnbouwkundige opsporingen sluit en die waarbij nader geheel of gedeeltelijk op deze beslissing wordt teruggekomen, worden genomen na raadpleging van den Raad van Bestuur; die beschikkingen worden in de Staatscourant openbaar gemaakt.

Artikel

177

Artikel

178

Hetgeen in art. 177 omtrent opsporingen is bepaald, is ook van toepassing op de beschikking over den bovengrond ten behoeve van ontginningen.

Artikel

179

De rechthebbenden op den grond en derde belanghebbenden zijn verplicht de voor de in artt. 169 en 170 genoemde werken benoodigden grond overeenkomstig de voorschriften van dit besluit aan den concessionaris voor zijne ontginning af te staan.

Artikel

180

Artikel

181

Artikel

182

De verklaring, dat ten behoeve van eene ontginning gronden als bedoeld in art. 180 en in het tweede lid van art. 181 noodig zijn, wordt gegeven door Onze Minister.

Artikel

183

Artikel

184

Artikel

185

Hetgeen in art. 177 omtrent opsporingen is bepaald, is ook van toepassing op de beschikking over den bovengrond ten behoeve van ontginningen, zoodat daar, waar volgens dat artikel geen opsporingen mogen worden verricht, ook geen ontginningen worden toegestaan.

Tweede

Afdeeling

Beschikking over den grond ten behoeve van mijnbouwkundige opsporingen.

Artikel

186

De in art. 173 aan de rechthebbenden op den grond en derde belanghebbenden opgelegde verplichting om ten aanzien van den grond waarop zij rechten uitoefenen het doen van mijnbouwkundige opsporingen te gedoogen, strekt zich uit tot de oprichting en de bewerkstelliging door den opspoorder, op die gronden, van alle werken en werkzaamheden noodig voor het doen van de door hem in te stellen mijnbouwkundige opsporingen.

Artikel

187

Artikel

188

In het geval bedoeld in art. 173, dat de houder van eene vergunning ten behoeve van zijne opsporingen, de beschikking noodig heeft over grond, zal hij daartoe eerst bij minnelijke overeenkomst de tijdelijke beschikking over dien grond tegen vooraf betaalde of vooraf verzekerde schadeloosstelling trachten te verkrijgen, na de sub a van dat artikel bedoelde vertooning en kennisgeving te hebben gedaan.

Artikel

189

Wanneer ten behoeve van de opsporingen tijdelijke beschikking noodig is over grond behoorende tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba, waarop derden geen recht uitoefenen, wordt voor die tijdelijke beschikking geen vergoeding aan de rijksoverheid gevorderd tenzij de grond door het in gebruik nemen naar het oordeel van Onze Minister grootendeels of geheel waardeloos zal worden, in welk geval eene door Onze Minister vast te stellen schadeloosstelling zal moeten worden betaald of vooraf verzekerd.

Artikel

190

Artikel

191

Wanneer de rechthebbende op den grond of derde belanghebbende buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba woont of zijne woonplaats onbekend is, wordt het geding tegen den gevolmachtigde of bewindvoerder, indien een zoodanige binnen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bekend is en zoo ook deze onbekend is tegen een derde binnen het ressort van den rechter wonende, nadat aan deze door den bevoegden rechter zal zijn opgedragen de goederen en belangen van den rechthebbende op den grond of derden belanghebbende geheel of gedeeltelijk te beheeren en waar te nemen, voor zijne rechten op te komen en hem daarbij te vertegenwoordigen. De alzoo benoemde kan, bij het ophouden zijner betrekking, het loon van den bewindvoerder eens afwezigen en daarenboven de gemaakte onkosten in rekening brengen. Desniettemin is de rechthebbende op den grond of derde belanghebbende gerechtigd in het geding, tegen den gevolmachtigde, den bewindvoerder dan wel den door den rechter benoemde ingesteld, zelf op te treden, in welk geval de dagvaarding als aan hem geschied of het verzoekschrift als hem rechtstreeks betreffende wordt beschouwd en het geding tegen hem wordt gevoerd.

Artikel

192

Artikel

193

Derde

Afdeeling

Van het geding.

Artikel

194

Artikel

195

Tegen de uitspraak des rechters, waarbij hij zich onbevoegd verklaart dan wel houdende nietig-verklaring van de dagvaarding, niet-ontvankelijk verklaring van den eischer of ontzegging van den eisch om eenige andere reden, wordt hooger beroep toegelaten.

Artikel

196

Artikel

197

Artikel

198

Artikel

199

Partijen kunnen aan den rechter-commissaris en de deskundigen al die stukken mededeelen en al de gronden opgeven, welke volgens haar oordeel tot eene juiste bepaling der schade kunnen leiden.

Artikel

200

Artikel

201

De formaliteiten, bij de wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtsvordering voorgeschreven, omtrent het getuigenverhoor en het bericht van deskundigen, zijn ten deze niet toepasselijk.

Artikel

202

Artikel

203

Artikel

204

De in art. 203 genoemde stukken worden gedurende veertien dagen ter inzage der partijen op de griffie nedergelegd, gedurende welken tijd partijen hunne bezwaren, na die aan de wederpartij te hebben medegedeeld, schriftelijk aan den rechter-commissaris kunnen indienen.

Artikel

205

Artikel

206

Artikel

207

Bij de berekening der schadeloosstelling voor beschikking over grond ten behoeve van mijnbouwkundige opsporingen wordt acht geslagen op de mindere waarde, welke voor de niet door den opspoorder in gebruik genomen gronden het noodzakelijk gevolg is van die beschikking.

Artikel

208

Wanneer de bij het vonnis bepaalde schadeloosstelling meer bedraagt dan het gedane aanbod, wordt de houder der vergunning in de kosten van het rechtsgeding verwezen; in de overige gevallen kunnen de kosten, naar gelang de rechter daartoe termen vindt, worden gebracht hetzij ten laste van den rechthebbende op den grond en (of) derden belanghebbende, die met de aangeboden schadeloosstelling geen genoegen heeft genomen, hetzij voor een gedeelte te hunne laste en voor het overige gedeelte ten laste van den houder der vergunning, hetzij geheel ten laste van laatstgenoemde.

Artikel

209

Tegen het in het vierde lid van art. 205 bedoeld vonnis, waarbij de te betalen schadeloosstelling is bepaald,wordt met inachtneming van de ter zake bestaande bepalingen hooger beroep toegelaten.

Vierde

Afdeeling

Van de gevolgen van het stellen van zekerheid en de tijdelijke beschikking over den grond ten behoeve van mijnbouwkundige opsporingen

Artikel

210

Wanneer de rechthebbenden op den grond en (of) derde belanghebbende weigeren den grond in gebruik te geven, nadat de partij, aan wie door den rechter machtiging tot tijdelijke beschikking over den grond is verleend, de door den rechter bepaalde som als zekerheid ter griffie heeft gestort en de daarvan ingevolge het derde lid van art. 190 opgemaakte akte aan eerstgenoemden heeft doen beteekenen, kunnen zij met inachtneming van het bepaalde in art. 211 tot ontruiming van den grond genoodzaakt worden.

Artikel

211

Artikel

212

Vijfde

Afdeeling

Beschikking over den gronden ten behoeve van ontginningen.

Artikel

213

Artikel

214

Artikel

215

Artikel

216

Artikel

217

Artikel

218

De concessionaris handelt vervolgens, onder overlegging van de in art. 182 en 217 genoemde verklaring, overeenkomstig de bepalingen regelende de onteigening ten algemeenen nutte in Bonaire, Sint Eustatius en Saba, vastgelegd in de Onteigeningswet BES, en verzoekt toepassing van die bepalingen ten einde den voor zijne ontginning noodigen grond in eigendom te verkrijgen.

Artikel

219

Op het door de concessionaris ingevolge het bepaalde bij artikel 218 te voeren proces en de gevolgen daarvan zijn de bepalingen van de Onteigeningswet BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel

220

Indien eene ontginning van rijksoverheidswege wordt ondernomen, gelden in verband met art. 183 de bepalingen der artt. 215 tot en met 219 ook voor de rijksoverheid, met dien verstande dat voor de rijksoverheid handelt en optreedt de in de beschikking genoemd in het tweede lid van art. 214 en art. 236, aangewezen persoon of autoriteit en een afschrift van die beschikking in de plaats treedt van het afschrift of de afschriften der gerechtelijke akten van concessie.

Artikel

221

Artikel

222

Artikel

223

Artikel

224

Artikel

225

Artikel

226

Artikel

227

Indien tengevolge van oorzaken, welke de concessionaris bij machte was uit den weg te ruimen, met de noodige werken op den grond, waarover daartoe volgens het verleend verlof mocht worden beschikt, niet binnen twee jaren, nadat het in art. 221 bedoeld verlof is verleend, een aanvang gemaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te toonen dat over den grond blijkbaar niet voor het doel, waarvoor het verlof wordt verleend, zal worden beschikt, kan op verzoek van hen, die oorspronkelijk rechten op dien grond uitoefenden, het verleend verlof door Onze Minister worden ingetrokken en kunnen zij den grond in den toestand waarin hij zich alsdan bevindt terugvorderen, zoo noodig bij den rechter; maar onder gehoudenheid om, in evenredigheid tot de terugontvangen waarde, de door den concessionaris betaalde schadeloosstelling terug te geven.

Artikel

228

Indien de beschikking over tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba behoorende, buiten het concessieterrein gelegen gronden ten behoeve van eene particuliere mijnontginning voor een langer tijdperk dan drie jaren noodig is, of indien na verloop van den aanvankelijk voldoende geachten termijn van drie jaren nog verdere beschikking noodig blijkt – onverschillig of op die gronden door derden aldan niet rechten worden uitgeoefend – verleent Onze Minister op daartoe door den concessionaris gedaan verzoek op den voet van het eerste lid van art. 181 en mitsdien onder de door hem noodig geoordeelde voorwaarden, verlof om over den benoodigden grond te beschikken. De artt. 168, 170 en 221 tot en met 227 zijn ten deze toepasselijk, met dien verstande dat zoowel voor den aanleg van de in het eerste lid van art. 170 bedoelde hulpwerken als voor den aanleg van de in het eerste lid van art. 181 genoemde wegen verlof tot beschikking over den noodigen grond kan worden verleend.

Artikel

229

Indien Onze Minister krachtens het eerste lid van art. 181 op tot Bonaire, Sint Eustatius en Saba behoorende binnen of buiten het concessie-terrein gelegen gronden onder de door hem noodig geoordeelde voorwaarden en behoudens de rechten van derden, ten behoeve van een particuliere mijnontginning recht van opstal verleent tot plaatsing der noodige gebouwen, inrichtingen en werkplaatsen, geschiedt dat op den voet van de ten aanzien van het verleenen recht van opstal algemeen geldende bepalingen, behoudens dat alsdan het recht van opstal ook voor een langer tijdvak dan dertig jaren kan worden verleend.

Artikel

230

Artikel

231

Artikel

232

Artikel

233

Wanneer, ten einde te kunnen voldoen aan de in artt. 67, 111 en 123 aan den concessionaris opgelegde verplichting, uit- of ontgravingen, opmetingen of het stellen van merkteekens op iemands grond noodig geacht worden, moeten rechthebbenden op den grond en derde belanghebbenden dit op den voet van het bepaalde in het derde en vierde lid van art. 214 toelaten.

Artikel

234

Indien door mijnbouwkundige opsporingen of eene mijnontginning aan den bovengrond of hetgeen daartoe behoort, schade wordt gebracht zijn de rechthebbenden op dien bovengrond bevoegd om, in plaats van eene schadevergoeding in geld te eischen, te vorderen dat binnen zekeren tijd de vroegere toestand door den opspoorder of den concessionaris dan wel, in geval van opsporingen of ontginning van rijksoverheidswege, door de rijksoverheid zoo mogelijk worde hersteld, mits daardoor het bedrijf van opspoorder of den concessionaris niet wordt belemmerd of onmogelijk gemaakt, onverminderd het recht van de rechthebbenden op den bovengrond om voor elke waardevermindering van den grond, welke na het herstel in den vroegeren toestand mocht blijven bestaan, krachtens art. 164 ook schadevergoeding te eischen. Zouden evenwel de kosten, aan het herstel van den vroegeren toestand verbonden, het bedrag eener schadevergoeding in geld overtreffen, dan zijn de rechthebbenden of belanghebbenden bij den bovengrond verplicht zich met eene schadevergoeding te vergenoegen.

Artikel

235

Zij, die kunstwegen, spoorwegen of andere openbare verkeersmiddelen aanleggen op gronden, gelegen binnen een terrein, waarvoor concessie tot het winnen van delfstoffen is verleend, zijn verplicht tot vergoeding van schade aan den concessionaris, indien deze tengevolge van door de met het toezicht belaste ambtenaren gegeven voorschriften in verband met den aanleg dier verkeersmiddelen zijn bedrijf moet beperken, iets heeft moeten verrichten dat anders niet noodig zou zijn geweest of reeds bestaande werken in de mijn heeft moeten opruimen of veranderen, dan wel indien door den aanleg dier verkeersmiddelen het bedrijf van den concessionaris moeilijker of duurder wordt.

Artikel

236

Titel

III

Voorschriften ter uitvoering van art. 3, tweede lid der Mijnwet BES

Eenig

hoofdstuk

In- en overschrijving van concessiën.

Artikel

237

Artikel

238

Artikel

239

Artikel

240

Artikel

241

Van elke gerechtelijke akte van concessie als bedoeld in de artt. 237 en 240, en van elke akte van overgang als bedoeld in art. 239, wordt door den betrokken ambtenaar binnen een week na het verlijden kosteloos een volledig afschrift aangeboden aan Onze Minister.

Artikel

242

De notarissen zijn persoonlijk, in rechten, aansprakelijk voor de schade, welke veroorzaakt wordt door niet-naleving van de voor hen geldende voorschriften van dit besluit.

Titel

IV

Voorschriften ter uitvoering van art. 5, vierde lid, der Mijnwet BES.

Eenig

hoofdstuk

Over de geschillen nopens het voldoen aan de vereischte gesteld in art. 5 der Mijnwet BES.

Artikel

243

Artikel

244

Artikel

245

De griffier van het Hof zendt binnen acht dagen na de indiening kosteloos een volledig afschrift van het verzoekschrift aan Onze Minister.

Artikel

246

De indiening van het verzoekschrift wordt ten spoedigste vanwege Onze Minister in de Staatscourant aangekondigd.

Artikel

247

Het Hof beschikt op het tijdig ingediend verzoekschrift na den Procureur-generaal te hebben gehoord en met inachtneming van de navolgende bepalingen, maar overigens buiten vorm van proces.

Artikel

248

Artikel

249

De eindbeslissing, door het Hof ingevolge art. 247 genomen, heeft tusschen partijen kracht van gewijsde.

Artikel

250

Artikel

251

Artikel

252

Artikel

253

Titel

V

Vervallenverklaring van rechten, intrekking van concessiën, en van rechtswege vervallen van het recht op concessie en van concessiën.

Artikel

254

In geval Onze Minister het voornemen heeft gebruik te maken van de hem in art. 7 lid 1 der Mijnwet BES gegeven bevoegdheid om een concessionaris van de hem bij de concessie verleende rechten vervallen te verklaren, wordt dit aan den concessionaris of zijn gemachtigde te kennen gegeven bij een met redenen omkleede beschikking, die van rijksoverheidswege aan den belanghebbende bij deurwaardersexploit wordt beteekend.

Artikel

255

De beschikking waarbij een concessionaris van de hem bij zijne concessie verleende rechten wordt vervallen verklaard, wordt genomen na den Raad van Bestuur daarop te hebben gehoord; zij wordt met redenen omkleed en van rijksoverheidswege aan den belanghebbende bij deurwaardersexploit beteekend.

Artikel

256

Artikel

257

Van af de beteekening bedoeld in het eerste lid van art. 256, is de concessionaris niet bevoegd de concessie te vervreemden of met hypotheek te belasten.

Artikel

258

Artikel

259

Artikel

260

Ingeval de concessie, ingevolge de bepaling van het eerste lid van art. 258 in het openbaar is verkocht, moet de concessionaris, die intrekking zijner concessie heeft verzocht, de concessie met inbegrip van de mijnwerken en van hetgeen tot verzekering of bekleeding daarvan dient, aan den nieuwen concessionaris overgeven.

Artikel

261

Artikel

262

Artikel

263

Slotbepalingen.

Artikel

264

In dit besluit wordt verstaan onder vertegenwoordiger van den vergunninghouder of van den concessionaris, de door den niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba gevestigden vergunninghouder of concessionaris, ingevolge het bepaalde bij het eerste lid van art. 5 der Mijnwet BES aangestelde vertegenwoordiger.

Artikel

265

Behoudens het bepaalde betreffende de betaling van vast recht en de deswege verschuldigde boeten en kosten, moeten, wanneer de vergunninghouder of de concessionaris niet in Bonaire, Sint Eustatius en Saba is gevestigd, de voor hen geldende voorschriften der Mijnwet BES en van dit besluit worden nagekomen door hunne vertegenwoordigers aldaar, blijvende niettemin, in geval van verzuim of nalatigheid van den vertegenwoordiger, de vergunninghouder of de concessionaris, bepaaldelijk ook voor zooveel betreft de geldelijke gevolgen, voor die nakoming aansprakelijk.

Artikel

266

Artikel

267

Artikel

268