Burgerlijk Wetboek BES Boek 5

Boek

5

Zakelijke rechten

Titel

1

Eigendom in het algemeen

Artikel

1

Artikel

2

De eigenaar van een zaak is bevoegd haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen.

Artikel

3

Voor zover de wet niet anders bepaalt, is de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar bestanddelen.

Artikel

4

Hij die een aan niemand toebehorende roerende zaak in bezit neemt, verkrijgt daarvan de eigendom.

Artikel

5

Artikel

6

De vinder die aan de hem in artikel 5, eerste lid, gestelde eisen heeft voldaan, verkrijgt de eigendom van de zaak één jaar na de aldaar bedoelde aangifte of mededeling, mits de zaak zich op dat tijdstip nog bevindt in de macht van de vinder of bij het openbaar lichaam in bewaring is.

Artikel

7

De vinder kan, door de zaak onverwijld af te geven aan de bewoner van de woning of de gebruiker of exploitant van de ruimte waar de vondst is gedaan, dan wel aan degene die daar voor hem toezicht houdt, zijn rechtspositie met alle daaraan verbonden verplichtingen doen overgaan op die bewoner, gebruiker of exploitant, met dien verstande dat geen recht op beloning bestaat.

Titel

2

Eigendom van roerende zaken

Artikel

8

Artikel

9

Artikel

10

Indien een vinder die op grond van artikel 6 eigenaar is geworden van een bij het openbaar lichaam in bewaring gegeven zaak, zich niet binnen één maand na zijn verkrijging bij haar heeft aangemeld om de zaak in ontvangst te nemen, is deze met overeenkomstige toepassing van artikel 8 bevoegd de zaak voor rekening van het openbaar lichaam te verkopen, om niet aan een derde over te dragen of te vernietigen.

Hetzelfde geldt indien geen vinder eigenaar van de zaak is geworden.

Artikel

11

Bestaat de door het openbaar lichaam in bewaring genomen zaak uit geld, dan is zij slechts verplicht aan degene die haar kan opeisen, onverminderd artikel 9, een gelijk bedrag uit te keren. Zij is van deze verplichting ontslagen in de gevallen, bedoeld in artikel 10.

Artikel

12

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen:

  • a.

    nadere regels worden gesteld omtrent de uitoefening van de uit de artikelen 5 tot en met 11 voor het openbaar lichaam voortvloeiende bevoegdheden;

  • b.

    nadere regels worden gesteld omtrent de aanwijzing van bepaalde soorten personen en instellingen, waarbij dezen geheel of gedeeltelijk en al dan niet onder nadere voorwaarden worden vrijgesteld van de aangifteplicht van artikel 5, eerste lid, onderdeel a, of voor de afwikkeling van vondsten met het openbaar lichaam worden gelijkgesteld;

  • c.

    voor de afwikkeling van vondsten door personen of instellingen als bedoeld in onderdeel b, groepen van niet afgehaalde zaken met gevonden zaken worden gelijkgesteld.

Artikel

13

Artikel

14

Artikel

15

Worden roerende zaken die aan verschillende eigenaars toebehoren, door vermenging tot één zaak verenigd, dan is artikel 14 van overeenkomstige toepassing.

Artikel

16

Artikel

17

Degene die krachtens zijn genotsrecht op een zaak gerechtigd is tot de vruchten daarvan, verkrijgt de eigendom der vruchten door hun afscheiding.

Artikel

18

De eigendom van een roerende zaak wordt verloren, wanneer de eigenaar het bezit prijsgeeft met het oogmerk om zich van de eigendom te ontdoen.

Artikel

19

Titel

3

Eigendom van onroerende zaken

Artikel

20

De eigendom van de grond omvat, voor zover de wet niet anders bepaalt:

  • a.

    de bovengrond;

  • b.

    de daaronder zich bevindende aardlagen;

  • c.

    het water dat zich op de grond bevindt en niet in open gemeenschap met water op eens anders erf staat;

  • e.

    gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen en werken, voor zover ze geen bestanddeel zijn van eens anders onroerende zaak;

  • f.

    met de grond verenigde beplantingen.

Artikel

21

Artikel

22

Wanneer een erf niet is afgesloten, mag ieder er zich op begeven, tenzij de eigenaar schade of hinder hiervan kan ondervinden of op duidelijke wijze kenbaar heeft gemaakt dat het verboden is zonder zijn toestemming zich op het erf te bevinden.

Artikel

23

Artikel

24

Onroerende zaken die geen andere eigenaar hebben, behoren toe aan het openbaar lichaam waar zij zijn gelegen.

Artikel

25

De bodem van de territoriale zee is eigendom van de Staat.

Artikel

26

Artikel

29

De grens van een langs een water liggend erf verplaatst zich met de oeverlijn, behalve in geval van opzettelijke drooglegging of tijdelijke overstroming. Een overstroming is niet tijdelijk, indien tien jaren na de overstroming het land nog door het water wordt overspoeld en de drooglegging niet is begonnen.

Artikel

30

Artikel

31

Artikel

32

Artikel

33

Artikel

34

De oeverlijn in de zin van de artikelen 29 tot en met 33 wordt bepaald door de normale waterstand, of, bij wateren waarvan het peil periodiek wisselt, door de normale hoogwaterstand. Grond, met andere dan gewoonlijk in het water levende planten begroeid, wordt echter gerekend aan de landzijde van de oeverlijn te liggen, ook al wordt die grond bij hoogwater overstroomd.

Artikel

36

Dient een muur, hek, heg, rooi of greppel, dan wel een sloot, gracht of dergelijke watergang als afscheiding van twee erven, dan wordt het midden van deze afscheiding vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Dit vermoeden geldt niet indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt.

Titel

4

Bevoegdheden en verplichtingen van eigenaars van naburige erven

Artikel

37

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun.

Artikel

38

Lagere erven moeten het water ontvangen dat van hoger gelegen erven van nature afloopt.

Artikel

39

De eigenaar van een erf mag niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater.

Artikel

41

Van de artikelen 38 en 39 kan bij eilandsverordening worden afgeweken.

Artikel

42

Artikel

43

Onder muur wordt in deze en de volgende titel verstaan iedere van steen, hout of andere daartoe geschikte stof vervaardigde, ondoorzichtige afsluiting.

Artikel

44

Artikel

45

Vruchten die van bomen van een erf op een naburig erf vallen, behoren aan hem wie de vruchten van dit laatste erf toekomen.

Artikel

46

De eigenaar van een erf kan te allen tijde van de eigenaar van het aangrenzende erf vorderen dat op de grens van hun erven behoorlijk waarneembare afpalingstekens gesteld of de bestaande zo nodig vernieuwd worden. De eigenaars dragen in de kosten hiervan voor gelijke delen bij.

Artikel

47

Artikel

48

De eigenaar van een erf is bevoegd dit af te sluiten.

Artikel

49

Ieder der eigenaars van aangrenzende erven kan te allen tijde vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt dat op de grens van de erven een scheidsmuur van anderhalve meter hoogte wordt opgericht, voor zover een eilandsverordening of de gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De kosten van de aanleg van de scheidsmuur komen voor rekening van de eiser, doch de andere eigenaar draagt daarin bij voor zover dit gelet op de eisen van een goed nabuurschap redelijkerwijze van hem kan worden verlangd.

Artikel

50

Artikel

51

In muren, staande binnen de in artikel 50 aangegeven afstand, mogen steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien.

Artikel

52

Artikel

53

Een eigenaar is verplicht er voor te zorgen dat geen water of vuilnis van zijn erf in de goot van eens anders erf komt, tenzij hij de bevoegdheid daartoe heeft verkregen.

Artikel

54

Artikel

55

Indien door een dreigende instorting van een gebouw of werk een naburig erf in gevaar wordt gebracht, kan de eigenaar van dat erf te allen tijde vorderen dat maatregelen worden genomen teneinde het gevaar op te heffen.

Artikel

56

Wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, is de eigenaar van deze zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.

Artikel

57

Artikel

58

Artikel

59

Titel

5

Mandeligheid

Artikel

60

Mandeligheid ontstaat, wanneer een onroerende zaak gemeenschappelijk eigendom is van de eigenaars van twee of meer erven en door hen tot gemeenschappelijk nut van die erven wordt bestemd bij een tussen hen opgemaakte notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan in de openbare registers.

Artikel

61

Artikel

62

Artikel

63

Artikel

64

Mandeligheid brengt mee dat iedere mede-eigenaar aan de overige medeeigenaars toegang tot de mandelige zaak moet geven.

Artikel

65

Mandelige zaken moeten op kosten van alle mede-eigenaars worden onderhouden, gereinigd en, indien nodig, vernieuwd.

Artikel

66

Artikel

67

Artikel

68

Iedere mede-eigenaar mag op de mandelige scheidsmuur tot op de helft der dikte een goot aanleggen, mits het water niet op het erf van de andere mede-eigenaren uitloost.

Titel

6

Erfdienstbaarheden

Artikel

70

Artikel

71

Artikel

72

Erfdienstbaarheden kunnen ontstaan door vestiging en door verjaring.

Artikel

73

Artikel

74

De uitoefening der erfdienstbaarheid moet op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze geschieden.

Artikel

75

Artikel

76

Artikel

77

Artikel

78

De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid wijzigen of opheffen:

  • a.

    op grond van onvoorziene omstandigheden die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd;

  • b.

    indien ten minste 20 jaren na het ontstaan van de erfdienstbaarheid zijn verlopen en het ongewijzigd voortbestaan van de erfdienstbaarheid in strijd is met het algemeen belang.

Artikel

79

De rechter kan op vordering van de eigenaar van het dienende erf een erfdienstbaarheid opheffen, indien de uitoefening daarvan onmogelijk is geworden of de eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang bij de uitoefening meer heeft, en het niet aannemelijk is dat de mogelijkheid of het redelijk belang daarbij zal terugkeren.

Artikel

80

De rechter kan op vordering van de eigenaar van het heersende erf de inhoud van een erfdienstbaarheid, wanneer door onvoorziene omstandigheden de uitoefening blijvend of tijdelijk onmogelijk is geworden of het belang van de eigenaar van het heersende erf aanzienlijk is verminderd, zodanig wijzigen dat de mogelijkheid van uitoefening of het oorspronkelijke belang wordt hersteld, mits deze wijziging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de eigenaar van het dienende erf kan worden gevergd.

Artikel

81

Artikel

82

Artikel

83

Indien op het tijdstip waarop het heersende en het dienende erf één eigenaar verkrijgen, een derde een der erven in huur of uit hoofde van een ander persoonlijk recht in gebruik heeft, gaat de erfdienstbaarheid pas door vermenging teniet bij het einde van dit gebruiksrecht.

Artikel

84

Titel

7

Erfpacht

Artikel

85

Artikel

86

Partijen kunnen in de akte van vestiging de duur van de erfpacht regelen.

Artikel

87

Artikel

88

Artikel

89

Artikel

90

Artikel

91

Artikel

92

Artikel

93

Artikel

94

Artikel

95

Tot het instellen van rechtsvorderingen en het indienen van verzoekschriften ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak die zowel het recht van de eigenaar als dat van de erfpachter betreft, is ieder van hen bevoegd, mits hij zorg draagt dat de ander tijdig in het geding wordt geroepen.

Artikel

96

Artikel

97

Artikel

98

Artikel

99

Artikel

100

Titel

8

Opstal

Artikel

101

Artikel

102

De bevoegdheden van de opstaller tot het gebruiken, aanbrengen en wegnemen van de gebouwen, werken en beplantingen kunnen in de akte van vestiging worden beperkt.

Artikel

103

Bij gebreke van een regeling daaromtrent in de akte van vestiging heeft de opstaller ten aanzien van de zaak waarop zijn recht rust, de bevoegdheden die voor het volle genot van zijn recht nodig zijn.

Artikel

104

Artikel

105

Titel

9

Appartementsrechten

Afdeling

1

Algemene bepalingen

Artikel

106

Artikel

107

Een eigenaar, erfpachter of opstaller is ook bevoegd in verband met een door hem beoogde stichting of gewijzigde inrichting van een gebouw zijn recht op het gebouw met toebehoren en de daarbij behorende grond met toebehoren te splitsen in appartementsrechten. Ook in geval van zodanige splitsing ontstaan de appartementsrechten op het tijdstip van inschrijving van de akte van splitsing.

Artikel

108

Artikel

109

Artikel

110

Artikel

111

De akte van splitsing moet inhouden:

  • a.

    de vermelding van de plaatselijke ligging van het gebouw of de grond;

  • b.

    een nauwkeurige omschrijving van de onderscheiden gedeelten van het gebouw of de grond, die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, welke omschrijving kan plaatsvinden door verwijzing naar de in artikel 109, tweede lid, bedoelde tekening, alsmede de vermelding voor elk dier gedeelten, tot welk appartementsrecht de bevoegdheid tot gebruik daarvan behoort;

  • c.

    de kadastrale aanduiding van de appartementsrechten en de vermelding van de appartementseigenaar;

  • d.

    een reglement, waartoe geacht worden te behoren de bepalingen van een nauwkeurig aangeduid modelreglement dat is ingeschreven in de openbare registers ter plaatse waar de akte moet worden ingeschreven;

  • e.

    In geval van deeltijdappartementsrechten tevens: een nauwkeurige vermelding van tijdstippen en periodes gedurende welke de deeltijdappartementseigenaren hun gebruiksrecht mogen uitoefenen.

Artikel

112

Artikel

113

Artikel

114

Artikel

115

Artikel

116

Artikel

117

Artikel

118

Artikel

118a

Artikel

119

Artikel

119a

De artikelen 118, 118a en 119 zijn niet van toepassing op deeltijdappartementsrechten. Tot het vestigen van een erfdienstbaarheid, een recht van erfpacht of een recht van opstal en het aanbrengen van veranderingen, als in die artikelen bedoeld, zijn slechts de tot gebruik van de betrokken gedeelten bevoegde deeltijdappartementseigenaren gezamenlijk bevoegd na een besluit, genomen op de wijze en met de meerderheid als in het reglement van splitsing is voorgeschreven.

Artikel

120

Artikel

121

Artikel

122

Artikel

123

Afdeling

2

De vereniging van eigenaars

Artikel

124

Artikel

125

Artikel

126

Artikel

127

Artikel

128

Artikel

129

Een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars dat in strijd is met de wet, de akte van splitsing, met inbegrip van het reglement, bedoeld in artikel 111, onderdeel d, of de statuten, is nietig. Hetzelfde geldt als het besluit door een onbevoegd orgaan is genomen.

Artikel

130

Artikel

131

Artikel

132

De appartementseigenaars en de gebruikers van de voor het gebruik als afzonderlijk geheel bestemde gedeelten zijn verplicht een bestuurder en door hem aan te wijzen personen toegang tot die gedeelten te verschaffen, wanneer dit voor de vervulling van de taak van het bestuur noodzakelijk is.

Artikel

133

Artikel

134

Artikel

135

Afdeling

3

Rechten uit verzekeringsovereenkomsten

Artikel

136

Artikel

138

Geschillen over herstel of de wijze van herstel beslist de rechter in eerste aanleg op verzoek van de meest gerede partij. Hoger beroep kan slechts worden ingesteld binnen een maand na de dagtekening van de eindbeschikking.

Afdeling

4

Wijziging van de akte van splitsing en opheffing van de splitsing

Artikel

139

Artikel

140

Artikel

140a

Artikel

141

Artikel

142

Artikel

143

Artikel

144

Artikel

145

Artikel

146

Beperkte rechten, beslagen en voorrechten op een appartementsrecht rusten na opheffing van de splitsing op het aandeel van de gewezen appartementseigenaar in de goederen die in de splitsing betrokken waren.

Artikel

147