-
a.
beheerst de leraar vo of docent de leerstof qua kennis en vaardigheden waarvoor hij verantwoordelijk is en kent de theoretische en praktische achtergronden van zijn vak;
-
b.
kan de leraar vo of docent de leerstof op een begrijpelijke en aansprekende manier samenstellen, uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden;
-
c.
kent de leraar vo of docent de relatie van de leerstof voor zijn vak met de kerndoelen, eindtermen en eindexamenprogramma’s.
-
d.
overziet de leraar vo of docent de opbouw van het curriculum van zijn vak, de plaats van zijn vak in het curriculum van de opleiding en de doorlopende leerlijnen;
-
e.
weet de leraar vo of docent hoe zijn onderwijs voortbouwt op het voorgaande onderwijs en voorbereidt op vervolgonderwijs of de beroepspraktijk;
-
f.
kent de leraar vo of docent de samenhang tussen de verschillende verwante vakken, leergebieden en lesprogramma’s;
-
g.
kan de leraar vo of docent vanuit zijn inhoudelijke expertise in samenwerking met zijn collega’s en de omgeving van de school bijdragen aan de breedte, de samenhang en de actualiteit van het curriculum van zijn school;
-
h.
heeft de leraar vo of docent zich theoretisch en praktisch verdiept in de leerstof voor dat deel van het curriculum waarin hij werkt, namelijk één of meer van de verschillende leerwegen van het vmbo, het praktijkonderwijs of de onderbouw van havo of vwo;
-
i.
weet de leraar vo of docent dat zijn leerlingen de leerstof op verschillende manieren kunnen opvatten, interpreteren en leren;
-
j.
kan de leraar vo of docent zijn onderwijs afstemmen op die verschillen tussen leerlingen;
-
k.
kan de leraar vo of docent zijn leerlingen duidelijk maken wat de relevantie is van de leerstof voor beroepspraktijk en vervolgonderwijs;
-
l.
kan de leraar vo of docent daarbij vanuit zijn vakinhoudelijke expertise verbanden leggen met het dagelijks leven, met werk en met wetenschap en zo bijdragen aan de algemene vorming van zijn leerlingen.