Besluit van 31 maart 2011, houdende regels betreffende de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en de daartoe te verrichten aanpassingen (Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer)

Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 30 juni 2010, DWJZ-3009435, gedaan mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
De Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2010, nummer W.13. 10. 0269/I);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 25 maart 2011, DWJZ-3050799, uitgebracht mede namens Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk

1

Inleidende bepalingen

Artikel

1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • b.

    wet: Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;

  • c.

    beheerder: een natuurlijke of rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de inrichting en het gebruik van een halte of station dat dient voor het betreden, gebruiken of verlaten van het openbaar vervoer, daaronder begrepen in een gebouw te onderscheiden ruimten;

  • d.

    concessiegebied: een gebied waar openbaar vervoer wordt verricht als bedoeld in artikel 25 van de Wet personenvervoer 2000;

  • e.

    exploitant van reisinformatie: degene die verzoekt om reisinformatie ten behoeve van het voeden en actualiseren van een reisinformatiesysteem als bedoeld in artikel 10 van het Besluit personenvervoer 2000;

  • f.

    concessieverlener: een overheid als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000;

  • g.

    halte: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor bus of tram;

  • h.

    hulpmiddel: een persoonlijk middel dat in het bijzonder is bestemd voor het zichzelf voortbewegen of door een ander doen voortbewegen van personen met een functiebeperking en de afmetingen van een rolstoel als bedoeld in richtlijn 2001/85/EG niet overschrijdt;

  • i.

    station: een gebouw of bouwwerk dat dient voor het betreden, gebruiken en verlaten van openbaar vervoer, in het bijzonder voor metro of trein;

  • j.

    perron: onderdeel van een halte of station dat als platform dient voor het betreden en verlaten van een trein, metro, bus of tram;

  • k.

    richtlijn 2001/85/EG: Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad en van richtlijn 97/27/EG (PbEG 2002, L 42/1);

  • l.

    voertuig: een bus, tram, metro of trein of een langs een geleidesysteem voortbewogen voertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, met uitzondering van een auto;

  • m.

    vervoerder: degene die openbaar vervoer verricht als bedoeld in artikel 7, onderdeel a, van de wet.

Artikel

2

Hoofdstuk

2

Voertuigen

Artikel

4

Hoofdstuk

3

Haltes en stations

Artikel

5

Artikel

6

Artikel

7

Hoofdstuk

4

Reisinformatie

Artikel

8

Artikel

9

Op haltes of stations voor metro of trein is reisinformatie over ten minste vertrektijd, opstaplocatie en eindbestemming, voor zover die afwijken van de geldende dienstregelingen voor trein, metro of tram, tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking.

Artikel

10

In voertuigen is reisinformatie over de aankomst bij tussengelegen haltes of stations van het voertuig tijdig en in beeld en geluid beschikbaar voor personen met een functiebeperking.

Hoofdstuk

5

Algemene bepalingen

Artikel

11

Van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10 of 16 kan door vervoerders en beheerders tijdelijk worden afgeweken bij onvoorziene omstandigheden of omstandigheden waarin een ander maatschappelijk belang prevaleert ten opzichte van het belang van toegankelijk openbaar vervoer, en de beschikbare toegankelijkheid van dat vervoer als gevolg van die omstandigheden redelijkerwijs niet in stand kan blijven.

Artikel

12

Hoofdstuk

6

De vervoervoorwaarden

Artikel

13

Hoofdstuk

7

Bestuurlijke afstemming

Artikel

14

De volgende rechtspersonen verstrekken desgevraagd aan Onze Minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu gegevens betreffende de mate waarin is voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 10, 12, eerste lid, 13 of 16:

  • a.

    de concessieverleners;

  • b.

    de vervoerders;

  • c.

    de beheerders;

  • d.

    de exploitanten van reisinformatie.

Artikel

15

Hoofdstuk

8

Invoering

Artikel

16

Artikel

17

Hoofdstuk

9

Slotbepalingen

Artikel

18

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel

19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toegankelijkheid van het openbaar vervoer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage
Beatrix
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M. L. L. E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten